HOOFDSTUK 3: OORSPRONG VAN CELLEN
3.1 Hoe is leven op aarde ontstaan?
Ontstaan aarde: 4,5 miljard jaar geleden
gesteentes waren vloeibaar/gestold aanwezig
3 visies:
1. In de aardse oersoep
= mengeling van gesteentes
Hoe?
Bombardementen (van meteorieten) hevige storm elektrische ontladingen
gassen ontsnapten uit oersoep
- H20
- N2
- H2
- CH4
- H2S
- CO2
! nog geen O + organische mol aanwezig
1953: experiment van Miller en Urey
In kolf: anorganische mol (=oersoep + elektrische ontladingen= ‘atmosfeer’)
1 week later: anorganische mol organische mol (15% C in verbinding met org mol)
Later: hun atmosfeer klopte niet
2. Diep in de zee
Omzetting anorg naar org door onderwatervulkanen/onderwater bronnen in de zee
= hydrothermal vents
3. Meteorieten brengen org mol mee uit ruimte
= bevatten veel org verbindingen: basen A,C,G,T,U en aminozuren
= transport van org verbindingen uit heelal
3 voorwaarden voor leven:
1. Drager voor genetische info (RNA; later DNA)
2. Metabolische reacties (H-pomp= energie; later enzymen)
3. Manier om alles te concentreren (micellen; later membranen)
Begin van leven:
Eerste cellen= eenvoudige blaasjes van:
Micellen = enkele laag van fosfolipiden
Liposomen = dubbele laag van fosfolipiden
, 3.2 Membranen
3.2.1 Belang van biologische membranen
Plasmamembraan: = selectieve barrière: sluit cellen (pro + eu) af van hun omgeving
Vorming van membranen
later: evolutie van complexe cellen (dankzij M)
Kenmerken:
- CELGRENS: Selectief cellen binnenlaten/ verwijderen
- ORGANISATIE: Beschermen celinhoud (zonder volledige isolatie)
- SIGNALISATIEPROCES: externe condities vertalen in een biochemische reactie
- Doorgaan van reacties => essentiel voor energie transfer
Structuur:
- Fosfolipidendubbellaag
- Met proteinen in
o Voeren functies uit van M
Selectief transport
Biochemische reacties
Celherkenning
3.2.2 Structuur van membranen en vesikels
Onderdelen:
- Lipiden
o Fosfaatgroep = fosfolipiden
o Sterk verschillende samenstelling
- Met eiwitten
Gedrag:
- Als vloeibare kristallen
o Kristallen: door geordende structuur
o Vloeibaar: F in beweging met dubbellaag
Ze roteren/verschuiven
Vloebaarheid = optimaal !!
Te groot => membraan = zwak
Te grote rigiditeit: activiteiten (transport…) niet meer
mogelijk + membraan gaat barsten
Factoren die vloeibaarheid beïnvloeden: T + aard van lipiden
T daalt => daalt vloeibaarheid => gelachtig karakter => dit gaat interfereren met biologische
activiteit
Door chemische structuur van lipiden
3.1 Hoe is leven op aarde ontstaan?
Ontstaan aarde: 4,5 miljard jaar geleden
gesteentes waren vloeibaar/gestold aanwezig
3 visies:
1. In de aardse oersoep
= mengeling van gesteentes
Hoe?
Bombardementen (van meteorieten) hevige storm elektrische ontladingen
gassen ontsnapten uit oersoep
- H20
- N2
- H2
- CH4
- H2S
- CO2
! nog geen O + organische mol aanwezig
1953: experiment van Miller en Urey
In kolf: anorganische mol (=oersoep + elektrische ontladingen= ‘atmosfeer’)
1 week later: anorganische mol organische mol (15% C in verbinding met org mol)
Later: hun atmosfeer klopte niet
2. Diep in de zee
Omzetting anorg naar org door onderwatervulkanen/onderwater bronnen in de zee
= hydrothermal vents
3. Meteorieten brengen org mol mee uit ruimte
= bevatten veel org verbindingen: basen A,C,G,T,U en aminozuren
= transport van org verbindingen uit heelal
3 voorwaarden voor leven:
1. Drager voor genetische info (RNA; later DNA)
2. Metabolische reacties (H-pomp= energie; later enzymen)
3. Manier om alles te concentreren (micellen; later membranen)
Begin van leven:
Eerste cellen= eenvoudige blaasjes van:
Micellen = enkele laag van fosfolipiden
Liposomen = dubbele laag van fosfolipiden
, 3.2 Membranen
3.2.1 Belang van biologische membranen
Plasmamembraan: = selectieve barrière: sluit cellen (pro + eu) af van hun omgeving
Vorming van membranen
later: evolutie van complexe cellen (dankzij M)
Kenmerken:
- CELGRENS: Selectief cellen binnenlaten/ verwijderen
- ORGANISATIE: Beschermen celinhoud (zonder volledige isolatie)
- SIGNALISATIEPROCES: externe condities vertalen in een biochemische reactie
- Doorgaan van reacties => essentiel voor energie transfer
Structuur:
- Fosfolipidendubbellaag
- Met proteinen in
o Voeren functies uit van M
Selectief transport
Biochemische reacties
Celherkenning
3.2.2 Structuur van membranen en vesikels
Onderdelen:
- Lipiden
o Fosfaatgroep = fosfolipiden
o Sterk verschillende samenstelling
- Met eiwitten
Gedrag:
- Als vloeibare kristallen
o Kristallen: door geordende structuur
o Vloeibaar: F in beweging met dubbellaag
Ze roteren/verschuiven
Vloebaarheid = optimaal !!
Te groot => membraan = zwak
Te grote rigiditeit: activiteiten (transport…) niet meer
mogelijk + membraan gaat barsten
Factoren die vloeibaarheid beïnvloeden: T + aard van lipiden
T daalt => daalt vloeibaarheid => gelachtig karakter => dit gaat interfereren met biologische
activiteit
Door chemische structuur van lipiden