Week Inhoud Theorie
1 Inleiding professioneel en methodisch Pagina 25 t/m 44 Bassant & de
werken. Roos.
2 Referentiekaders bij professioneel en Pagina 99 t/m 122 Snellen.
methodisch werken.
3 Voorbeeld van professioneel en methodisch 336 t/m 349 Bassant & de Roos.
werken; muzisch agogisch werken.
4 Verandering en motivatie cliënt. Artikelen.
5 Verdiepingsweek.
6 Ontwikkelingen in zorg en welzijn Artikelen en 5.4 Brinkman.
7 Recht (door Jan van der Velden). Paragraaf 1.1 t/m 1.4 en 2.7 en 2.8
Savernin Lohman Raaff.
8
, Week 1: Inleiding professioneel en methodisch werken.
Thema: Agogiek; de ander.
Professionele hulpverlening
• Een professionele hulpverlener:
– Werkt methodisch.
– Kan verschillende methoden hanteren.
– Weet op het juiste moment de juiste methode voor de juiste cliënt te kiezen.
• Hulpverlening voorheen:
– Persoonlijke kwaliteiten van hulpverlever staat
centraal.
– Hulpverlening op waarden gebaseerd.
• Verandering hulpverlening:
1. Cliënt als object à cliënt als subject, hij doet mee.
2. ‘wij weten wat goed voor je is’à ‘wat wil de client?’.
3. Cliëntgerichtheid belangrijkste waarde.
4. Inmiddels alweer een stap verder: gebruikte methoden
moeten bewezen effectief zijn:
Dit wordt Evidence based werken genoemd.
Begrippen ‘methode’ en ‘methodiek’: niet eenduidig.
• Uiteenlopende omschrijvingen à
moeilijk te definiëren.
• Methodiekdiscussie relevant voor de
praktijk?
1. Methodiek.
2. Methode.
3. Methodisch handelen.
1. Methodiek.
“Methodiek is een door de hulpverleners gezamenlijk te dragen flexibel geheel van sturende
praktijktheoretische inzichten en ethische en normatieve stellingnames over een
omschreven gebied van de hulpverlening” (Bassant & de Roos, 2010).
.
Consequenties methodiek:
1. Stelt social workers in staat op een verantwoorde manier methoden/werkwijzen
kiezen.
2. Geeft in grote lijnen aan hoe hulp verleend moet worden en binnen welke grenzen
de social worker moet handelen.
3. Geeft aanwijzingen en ondersteuning bij handelen.
4. Is open en dynamisch, is altijd in ontwikkeling.
5. Gedragen door iedereen; van cliënt tot management, niet persoonsgebonden.
, Methodiek kent vier basiselementen.
Deze elementen vormen een samenhangend geheel en zijn los van elkaar niet goed te begrijpen.
1. Methodiek maakt verantwoord kiezen mogelijk.
- Methodiek biedt een overkoepelend kader.
- Stelt de hulpverlener in staat te kiezen, ook verantwoorden.
2. Methodiek steunt op praktijktheoretische en wetenschappelijke inzichten .
- Zorgt verbinding theorie en praktijk (selectie theorieen).
- Zowel vanuit praktijkervaring komen (inductief).
- Zowel vanuit wetenschappelijke kennis (deductief).
- Inductief en deductief kan wisselen.
3. Methodiek kent ethische en normatieve stellingnames.
- Ethisch wat is goed of fout voor iemand. Normatief is wat normaal is.
- Waarden en normen worden duidelijk, die het methodisch handelen bepalen. Geheel
van gezamenlijk gedragen belangrijke waarden en normen die als basis dienen voor
het handelen.
4. Methodiek ontwikkelt zich in wisselwerking tussen theorie en praktijk.
Theorieën en weteschappelijke inzichten ßà Ervaringen van hulpverlening.
Methodiek is dus geen toegepaste wetenschap; praktijk kan onvoorspelbaar zijn.
Er is een onderscheid te maken tussen:
Beroepsmethodiek (methodiek SPH). Het kijken en handelen waaraan je
beroepsbeoefenaar kan herkennen.
Instellingsmethodiek. Soort denk- en werkmodel van de instelling.
2. Methode.
“Een methode is een omschreven en doelgerichte werkwijze om met een cliënt of
cliëntengroep in een bepaalde situatie een bepaald vraagstuk op te lossen. Een methode
geeft richting aan het handelen van de hulpverlener door middel van aanwijzingen voor het
gebruik van instrumenten en technieken” (Bassant & de Roos, 2010).
Kenmerken van een methode:
1. Is gericht op een doelgroep.
2. Kent specifieke, welomschreven doelen.
3. Specifiek en beperkt in bereik; bruikbaar voor de situatie of het vraagstuk dat speelt.
4. Gestandaardiseerd & overdraagbaar, dit komt door de vaste structuur met stappen.
5. Niet voor eenmalig gebruik, niet persoonsgebonden.
6. Handelingsgericht. Het geeft aan wat een hulpverlener moet doen (met instrumenten).
7. Expliciet theoretisch, wetenschappelijk verantwoord kader.
8. Bewezen effectief (bij voorkeur).