2 VMBO- T
Goed opgebouwde tekst
1) Inleiding= maak je kennis met het onderwerp;
Hoofdzaken= belangrijkste zaken uit tekst.
2) Middenstuk= bespreekt het onderwerp;
Bijzaken= toelichting, uitleg en voorbeeld.
3) Slot= rond de tekst af ((Conclusie, kern samengevat, of helemaal geen slot);
Hoofdgedachten= de belangrijkste zin wat een tekst over een onderwerp
wil zeggen. Staat in inleiding, slot of allebei.
Titel= staat boven de tekst. Kan het onderwerp vertellen of nieuwsgierig maken.
Ondertitel= geeft preciezer aan, waar de tekst over gaat.
Onderwerp= geeft aan waar de tekst over gaat. (Eén of enkele woorden.)
Deelonderwerp= een onderwerp wordt verdeelt in delen.
Tussenkopje= geeft kernachtig de inhoud van de alinea’s weer.
Alinea= bestaat uit enkele zinnen, met hetzelfde onderwerp.
Kernzin= belangrijkste zin van de alinea. Blij of einde bande alinea.
Artikelen= informatie op de achtergronden van het nieuws.
(Subjectief, meningen van journalisten)
Nieuwsbericht= een actuele gebeurtenis beschreven.
(Objectief; zoveel mogelijk feiten).
Titel
Ondertitel (niet altijd)
Naam schrijver.
Plaatsnaam.
De lead= eerste inleidende alinea (vaak vetgedrukt; grotere letters).
Middenstuk, verdeeld in alinea’s
Aanvullingen op middenstuk. (Minder belangrijk; vaak weggelaten worden).
Slot. (Ontbreekt vaak).
Schrijven van een goede samenvatting
1) Lees de tekst oriënteren, globaal, grondig
2) Wat is de hoofdgedachte?
3) Lees de tekst opnieuw grondig.
4) Onderstreep al lezend de hoofdzaken per alinea
5) Heb ik het belangrijkste van de tekst onderstreept? (Voeg anders wat toe).
6) Schrijf je samenvatting met behulp van je notities.
7) Lees je samenvatting grondig door.
1
, Nederlands (2&3 VMBO-T)
Tekstdelen
Aansporend= lezer overhalen iets te gaan doen (activeren)
Amuserend= de lezer vermaken
Gevoelens tot uitdrukkingen brengen= vertellen wat je voelt.
Informerend= iets nieuws vertellen.
Mening vertellen= vertellen van wat je iets vindt.
Overtuigend= duidelijk maken waarom je mening juist is.
Een schrijver heeft meestal
maar één hoofddoel!
Commerciële reclame=
product te verkopen.
Ideële reclames=
vragen aandacht voor
goede doelen.
Verbanden en signaalwoorden
1) Uitspraak-voorbeeld= in een tekst staat een uitspraak of bewering. Daarna
volgen er voorbeelden.
2) Opsomming= er worden verschillende dingen achter elkaar genoemd.
3) Tegenstellingen= er wordt iets gezegd en daarna wordt het
tegenovergestelde beweerd.
4) Uitspraak-reden= iemand doet een uitspraak en legt daarna uit waarom hij
dat vindt of doet.
5) Middel-doel= iemand noemt een doel en daarbij een middel waarmee het
doel kan worden bereikt.
6) Oorzaak-gevolg= iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna
wordt het gevolg genoemd.
7) Uitspraak-uitleg of -toelichting= iemand doet een uitspraak en legt die uit of
licht die toe.
8) Concluderend verband= conclusie (dus of alles overziend).
9) Samenvattend verband= samenvatting (kortom, al met al of alles bij elkaar).
10)Voorwaardelijk verband= voorwaarde;
(op voorwaarde dat, mits, als, indien of tenzij).
11)Vergelijkend verband= vergelijking
(net als, vergeleken met, zoals of hetzelfde).
2