Samenvatting hoorcolleges 4, 5, 6
, Hoorcollege 4
Geschiedenis draait om het verleden. Historici worden gezien als verhalenvertellers.
Geschiedenis is ideografisch en ontwikkelt in verloop van tijd. ‘Verandering’ is hierbij het
sleutelwoord.
Sociologie gaat over het heden en de concepten en gegevens die daarbij horen. Onderzoek
gaat over specifieke periodes en is meer synchroon.
Sociologie is algemener dan geschiedenis. Binnen de sociologie wordt er steeds onderzoek
gedaan naar algemene regels, bredere fases en algemene wetten. Geschiedenis is
daarentegen veel specifieker en detail-gerichter. De ‘common ground’ is het empirische
aspect van de disciplines.
Sociologie probeert de maatschappij te begrijpen zoals die is. Er wordt gekeken naar
sociale structuren, agency (individueel en collectief gedrag) en instituties.
Sociale structuren zijn alle relaties bij elkaar genomen. Deze relaties zijn er tussen
individuen en groepen, die uitgedrukt worden door religie, sociale klasse en genderrollen. Er
zijn bepaalde overeenkomsten en verwachtingen in gedrag. Er is een wetenschappelijk
debat gaande over of de sociale structuren stabiel zijn, of dat ze continu opnieuw gecreëerd
worden.
Agency zijn de menselijke handelingen. Agency is wat de samenleving transformeert; zowel
een individu als een grote groep zijn door middel van agency in staat verandering te brengen
in de maatschappij. Agency is dus sturend. Structuur stelt restricties op agency. Er is dus te
stellen dat structuur de vrijheid (van handelen) beperkt.
Instituties zijn sets van formele regels en informele conventies, die een frame voor
menselijke interactie bieden. Instituties liggen binnen de sociale structuren en maken er
onderdeel van uit. Ze zijn gecreëerd door mensen. Voorbeelden van instituties zijn religie,
wetten, familie, economie, politiek, taal en onderwijs. Ze bieden zowel mogelijkheden als
restricties.
Er zijn verschillende fases in de ontwikkeling van sociologie te onderscheiden:
1. pre-sociologen (positivisme) 1800-1850
2. klassieke sociologen 1850-1930
3. structurele functionalisten 1930-1965
4. kritische sociologen 1965-1980
5. post-structuralisten 1980-heden
Pre-sociologen 1800-1850
● Verlichtingsdenken
● Encyclopedische benadering: heel erg breed omdat er maar weinig informatie is, en
een relatie tussen Europa en andere delen van de wereld.
● Evolutionistisch en teleologisch: het voorspellen van toekomstige samenlevingen
door te kijken naar de veranderingen in de samenleving.
● Speculeren over de toekomst, verbanden en relaties, feiten, etc.
● Jean Jacque Rousseau als kenmerkende denker
● Auguste Comte (1798-1857) als kenmerkende denker: niet religieus in zijn
gedachtegoed, bedacht de term ‘sociologie’ en schreef over positivisme. Was
geïnteresseerd in de verbanden tussen sociale klassen en dacht na over wat de
maatschappij stabiliteit en cohesie geeft. Dacht ook na over algemene wetten,
passend bij sociologie.