Microbiologie
Les 1 – Microbial diversity 1/3
Fylogenetische boom
- Gemaakt met 16 ribosomale eiwit sequencies van ieder organisme
- Virussen horen niet in deze fylogenetische boom
Protisten (eukaryoten micro-organismen)
- Eencellige eukaryoten (die geen gisten of algen zijn)
- → Dus hele diverse groep
- Veel parasieten
o Trichomonas vaginalis – soa
o Trypanosoma brucei – slaapziekte
o Plasmodium – malaria
▪
o Toxoplasma – toxoplasmose
Protisten (diatomeeën)
- Kleine fototrofe organismen
, - Leven in zee en maken onderdeel uit van fytoplankton
- Leven zowel in zoet als in zout water
- Hebben en celwand waar silica in zit, kunnen mooie vormen aannemen
-
Protisten (water schimmels); is geen schimmel dus!
- Phytophora infestans
- Plant pathogeen
- Belangrijk voor landbouw om deze infectie te voorkomen, anders mislukt oogst
Protisten (amoebe)
- Hebben pseudopodia (schijnvoetjes)
-
Protisten (slijmschimmels); is geen schimmels dus!
- Eencellige protisten die in een soort kolonie kunnen gaan zitten om zo samen te werken
- Aggregation, migration, fruiting body formation
- Figuur 18.17 en 18.18 in Brock
Fungi: gisten en schimmels
- Gisten zijn eencellig, groeien door celdeling
- Schimmels zijn meercellig, groeien filamenteus (in lange filamenten)
- Zijn beide eukaryote micro-organismen met celwand
Gisten
- Eencellig
- 2 manieren van voortplanten
o Celdeling (aseksueel → mitose belangrijk)
o Sporen (seksueel → meiose belangrijk)
- Vb: saccharomyce cerevisiae (veilig, in brood) & candida albicans (pathogeen)
Filamenteuze fungi
- Mycelium: netwerk van schimmel filamenten = hyphae (schimmeldraden)
, -
-
- Germination = ontkiemen → zo verspreiden en nieuw netwerk vormen
- Productie van sporen = aseksueel
- Septum → maakt verschillende cellen voor de hyphae aan elkaar
-
Hyphae
- Groeit alleen vanuit de top, niet van uit het midden
- De top heet spitzenkörper
- Bij nummer 11 ontstaan blaasjes omgeven met een celmembraan die fuseren met celmembraan
waardoor de hyphae groeit
- Er worden septums gevormd → gescheiden door componenten
- Lijkt meercellig, maar zijn niet volledig losse cellen → coenocytic
-
, Celwand van schimmels
-
- Deze polysachariden worden door het immuunsysteem herkent
- Celwand bestaat 80-90% uit polysacchariden
- Belangrijkste polysaccharide is chitin: polymeer van N-acetylglucosamine (NAG)
- Andere voorbeelden polysacchariden: Beta-glucaan, mannan, galactosan, cellulose
Groepen van de schimmels
- Ascomyceten
o Hebben een zakje (ascus) aan uiteinde hyphae, de seksuele sporen bevinden zich hierin
o
o Saccharomyces → voedselproductie, industrieel gebruikt
o Aspergillus → voedselproductie, industrieel gebruikt
o Penicillium → voedselproductie, penicilline
Les 1 – Microbial diversity 1/3
Fylogenetische boom
- Gemaakt met 16 ribosomale eiwit sequencies van ieder organisme
- Virussen horen niet in deze fylogenetische boom
Protisten (eukaryoten micro-organismen)
- Eencellige eukaryoten (die geen gisten of algen zijn)
- → Dus hele diverse groep
- Veel parasieten
o Trichomonas vaginalis – soa
o Trypanosoma brucei – slaapziekte
o Plasmodium – malaria
▪
o Toxoplasma – toxoplasmose
Protisten (diatomeeën)
- Kleine fototrofe organismen
, - Leven in zee en maken onderdeel uit van fytoplankton
- Leven zowel in zoet als in zout water
- Hebben en celwand waar silica in zit, kunnen mooie vormen aannemen
-
Protisten (water schimmels); is geen schimmel dus!
- Phytophora infestans
- Plant pathogeen
- Belangrijk voor landbouw om deze infectie te voorkomen, anders mislukt oogst
Protisten (amoebe)
- Hebben pseudopodia (schijnvoetjes)
-
Protisten (slijmschimmels); is geen schimmels dus!
- Eencellige protisten die in een soort kolonie kunnen gaan zitten om zo samen te werken
- Aggregation, migration, fruiting body formation
- Figuur 18.17 en 18.18 in Brock
Fungi: gisten en schimmels
- Gisten zijn eencellig, groeien door celdeling
- Schimmels zijn meercellig, groeien filamenteus (in lange filamenten)
- Zijn beide eukaryote micro-organismen met celwand
Gisten
- Eencellig
- 2 manieren van voortplanten
o Celdeling (aseksueel → mitose belangrijk)
o Sporen (seksueel → meiose belangrijk)
- Vb: saccharomyce cerevisiae (veilig, in brood) & candida albicans (pathogeen)
Filamenteuze fungi
- Mycelium: netwerk van schimmel filamenten = hyphae (schimmeldraden)
, -
-
- Germination = ontkiemen → zo verspreiden en nieuw netwerk vormen
- Productie van sporen = aseksueel
- Septum → maakt verschillende cellen voor de hyphae aan elkaar
-
Hyphae
- Groeit alleen vanuit de top, niet van uit het midden
- De top heet spitzenkörper
- Bij nummer 11 ontstaan blaasjes omgeven met een celmembraan die fuseren met celmembraan
waardoor de hyphae groeit
- Er worden septums gevormd → gescheiden door componenten
- Lijkt meercellig, maar zijn niet volledig losse cellen → coenocytic
-
, Celwand van schimmels
-
- Deze polysachariden worden door het immuunsysteem herkent
- Celwand bestaat 80-90% uit polysacchariden
- Belangrijkste polysaccharide is chitin: polymeer van N-acetylglucosamine (NAG)
- Andere voorbeelden polysacchariden: Beta-glucaan, mannan, galactosan, cellulose
Groepen van de schimmels
- Ascomyceten
o Hebben een zakje (ascus) aan uiteinde hyphae, de seksuele sporen bevinden zich hierin
o
o Saccharomyces → voedselproductie, industrieel gebruikt
o Aspergillus → voedselproductie, industrieel gebruikt
o Penicillium → voedselproductie, penicilline