Samenvatting Scheikunde H.3 Reacties
Paragraaf 1
Stoffen:
- Stoffen hebben bepaalde stofeigenschappen.
- Deze stofeigenschappen bepalen hoe of waarvoor je een stof gebruikt.
Macroniveau: Als je kijkt naar stofeigenschappen, kijk je op macroniveau. (Alles wat
je met je zintuigen kunt waarnemen noem je het macroniveau.)
Microniveau: Als je kijkt naar deeltjes, dan kijk je op microniveau. (Het microniveau is
het niveau van de kleinste deeltjes van de stof, de moleculen.)
Molecuul: Het kleinst mogelijke deeltje waaruit een stof is opgebouwd dat nog alle
stofeigenschappen bezit.
Een zuivere stof bestaat uit alleen maar dezelfde deeltjes.
Rooster: Wanneer de moleculen in een
vaste stof op elkaar zijn gestapeld, wordt dit een rooster genoemd.
Uitleg fasen moleculen: Bij een vaste stof trillen de moleculen wel, maar ze blijven op hun
plaats. Als je de stof verwarmt, gaan de moleculen door de toegevoegde warmte steeds
, harder trillen. Bij een bepaalde temperatuur, het smeltpunt van de stof, is de trilling van de
moleculen zo sterk dat het rooster wordt verbroken. Er ontstaat een vloeistof. De moleculen
blijven nog wel bij elkaar, maar bewegen zich nu langs elkaar door de vloeistof. Wanneer de
temperatuur nog verder stijgt, wordt de beweging van de moleculen steeds sterker en bij het
kookpunt van de stof komen de moleculen helemaal los van elkaar. Er ontstaat een gas. De
moleculen bewegen nu op grote afstand van elkaar.
Iets wat je niet direct kunt zien, kun je wel met een model beschrijven.
Model: Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Door die
vereenvoudiging maak je de werkelijkheid beter hanteerbaar.
Stimulatie: Wanneer een model wordt gebruikt om te zien wat het effect is van een
verandering op het model, heet het een stimulatie.
Paragraaf 2
De meeste deeltjes waaruit een stof bestaat worden moleculen genoemd.
Moleculen zijn op hun beurt opgebouwd uit atomen. (atomen zijn de bouwstenen
van moleculen)
Twee of meer atomen vormen samen een molecuul.
Verbinding: een molecuul dat uit meerdere atoomsoorten bestaat noem je een
verbinding.
Element: Een molecuul dat bestaat uit maar één atoomsoort noem je een element.
In het periodiek systeem heten de horizontale rijen perioden. De verticale kolommen
in het periodiek systeem zijn de groepen.
Niet-Metalen:
- Ongeveer 20 elementen.
- Ontelbaar veel verbindingen.
Paragraaf 1
Stoffen:
- Stoffen hebben bepaalde stofeigenschappen.
- Deze stofeigenschappen bepalen hoe of waarvoor je een stof gebruikt.
Macroniveau: Als je kijkt naar stofeigenschappen, kijk je op macroniveau. (Alles wat
je met je zintuigen kunt waarnemen noem je het macroniveau.)
Microniveau: Als je kijkt naar deeltjes, dan kijk je op microniveau. (Het microniveau is
het niveau van de kleinste deeltjes van de stof, de moleculen.)
Molecuul: Het kleinst mogelijke deeltje waaruit een stof is opgebouwd dat nog alle
stofeigenschappen bezit.
Een zuivere stof bestaat uit alleen maar dezelfde deeltjes.
Rooster: Wanneer de moleculen in een
vaste stof op elkaar zijn gestapeld, wordt dit een rooster genoemd.
Uitleg fasen moleculen: Bij een vaste stof trillen de moleculen wel, maar ze blijven op hun
plaats. Als je de stof verwarmt, gaan de moleculen door de toegevoegde warmte steeds
, harder trillen. Bij een bepaalde temperatuur, het smeltpunt van de stof, is de trilling van de
moleculen zo sterk dat het rooster wordt verbroken. Er ontstaat een vloeistof. De moleculen
blijven nog wel bij elkaar, maar bewegen zich nu langs elkaar door de vloeistof. Wanneer de
temperatuur nog verder stijgt, wordt de beweging van de moleculen steeds sterker en bij het
kookpunt van de stof komen de moleculen helemaal los van elkaar. Er ontstaat een gas. De
moleculen bewegen nu op grote afstand van elkaar.
Iets wat je niet direct kunt zien, kun je wel met een model beschrijven.
Model: Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Door die
vereenvoudiging maak je de werkelijkheid beter hanteerbaar.
Stimulatie: Wanneer een model wordt gebruikt om te zien wat het effect is van een
verandering op het model, heet het een stimulatie.
Paragraaf 2
De meeste deeltjes waaruit een stof bestaat worden moleculen genoemd.
Moleculen zijn op hun beurt opgebouwd uit atomen. (atomen zijn de bouwstenen
van moleculen)
Twee of meer atomen vormen samen een molecuul.
Verbinding: een molecuul dat uit meerdere atoomsoorten bestaat noem je een
verbinding.
Element: Een molecuul dat bestaat uit maar één atoomsoort noem je een element.
In het periodiek systeem heten de horizontale rijen perioden. De verticale kolommen
in het periodiek systeem zijn de groepen.
Niet-Metalen:
- Ongeveer 20 elementen.
- Ontelbaar veel verbindingen.