Eukaryoten (volledige celbouw) Prokaryoten (Bacteriën)
Protista (eencelligen) - Archaebacteria
Fungi (zwammen) - Eubacteria
Plantae (planten)
Animalia (dieren)
Eubacteria (prokaryoten)
Microscopische organismen
Eenvoudigste, primitiefste, onafhankelijk levende organismen
Beweeglijke en onbeweeglijke vormen
Meeste zijn unicellulair (sommige multicellulair)
Meeste zijn saprotroof (eten dood materiaal) of parasitair
Fotosynthese/chemosynthese
Kunnen schadelijk/nuttig zijn voor de mens
Enkele groepen die in de evolutie belangrijke rol gespeeld hebben:
Cyanobacteria (blaauwwieren) = leeft in water, fotosynthetische zuurstof producerende
organismen, ligt wss aan basis van ontstaan van planten
Proteobacteria (purperbacteriën) = grote groep bekende ziekteverwekkers
(Salmonella), ze zijn relatie aangegaan met eukaryoten waaruit de mitochondria zijn
ontstaan
Spirocheten (lange spiraalvormige bacteriën) = ziekteverwekkers (syphilis), hebben
aanleiding gegeven aan ontstaan van bewegingsorganellen in eukaryote cellen
Archaebacteria (prokaryoten)
Microscopisch kleine organismen
Meeste zijn anaëroob (zonder zuurstof kunnen leven)
Sommige aëroob (met zuurstof leven)
Sommige autotroof (bouwen organische stoffen uit anorganische stoffen, dus
fotosynthese)
Regnum Prosista (eencelligen, eukaryoten)
Unicellulair
Microscopisch klein
Vele zijn foto-autotroof (chloroplasten en fotosynthetische pigmenten zoals
plant)=ALGAE
Andere zijn niet-fotosynthetisch; voeden zich door actief organisch
materiaal/absorptie van opgeloste organische moleculen (heterotroof)=PROTOZOA
Sommige nuttig, sommige schadelijk/dodelijk voor de mens
Basisgroep waar plantae, fungi en animalia uit ontstaan zijn
Regnum Fungi (zwammen, eukaryoten)
, Geen fotosynthetische pigmenten
Heterotroof (nemen organische bestanddelen op vanuit hun milieu)
Meestal eten ze dode organische materialen (afgevallen bladeren)
Vele soorten eten levende materialen (sommige zijn dodelijke parasieten)
Twee soorten: -Myxomycophyta (slijmzwammen zonder celwanden)
-Eumycophyta (echte zwammen met stijve celwanden)
Regnum Plantae (planten, eukaryoten)
Multicellulair
Foto-autotroof
Stijve celwanden
Slaan koolhydraten op onder vorm van zetmeel
Regnum Animalia (dieren, eukaryoten)
Multicellulair
Heterotroof
Slaan koolhydraten op als glycogeen
Geen celwand
Spiervellen en zenuwcellen (autonome verplaatsing is mogelijk)
Meestal seksuele voortplanting (beweeglijke zaadcel smelt samen met eicel tot
zygote die verder ontwikkelt dmv. Klievingspatronen tot blastula en gastrula
Naast eukaryote en prokaryote organismen ook (niet zeker of ze levend zijn of niet):
Virussen
Kleine eenvoudige organismen
Geen cellen
Bestaan uit genoom (erfelijke info) met eiwitmantel rond
DNA/RNA-virussen (hangt van de DNA-RNA-streng af)
Kunnen zich enkel in gastheer voortplanten
Kunnen zelf geen eiwitten aanmaken maar gebruiken daarvoor gastheer
Retrovirussen= RNA wordt eerst vertaald naar DNA (omgekeerde richting)
Viroiden
Kleiner en eenvoudiger dan virussen
Cirkelvormige RNA-molecules
Komen in plantencellen voor
Maken geen eiwitten aan
Gebruiken cellulaire apparaat om zichzelf te dupliceren
Grote hoeveelheid brengen normale werking van cellen in de war => ziektebeeld bij
plant
Prions
Eiwitten
, Veroorzaken hersenaandoeningen bij dieren
Worden verspreid via voedsel
Trage werking in de gastheer
Eiwit met speciale plooiing, komt in de buurt van normaal eiwit, zorgt voor plooiing
in normaal eiwit
Planten niet voort maar zijn toch infectieus
Moleculaire biologie= studie van de chemische bouwstenen waaruit de cel en de
materialen zijn opgebouwd, en hoe die moleculen samen functioneren om zo leven te
vormen
Groepen van cellen met bepaalde functies raken gegroepeerd en vormen weefsels,
verschillende weefsels vormen organen
Morfologie
Studie van vormen bv. Beschrijven van vorm van cellen, weefsels, organen
Fysiologie
Studie van functies van verschillende onderdelen bv. De nier/spijsvertering
Populatie= een groep die min of meer is afgescheiden van andere soortgelijke groepen
van gelijkaardige dieren
Populatiebiologie= de studie van het functioneren van die groep (populatie)
Habitat= omgeving waarin het dier leeft
Gemeenschap= verschillende dieren die in een gebied samenleven
Ecosysteem= het geheel van de gemeenschap en de omgeving waarin die leeft
Egologie
Studie van de interacties in een ecosysteem
Hoofdstuk 2
De dierlijke cel
Bouwstenen van organismen
Vroeger: levende wezens bestaan uit mengsels van vaste stof en vloeistoffen die door
omhulling samen werden gehouden. Begin 19 e E: opgebouwd uit cellen en hun producten,
, en cellen opgebouwd uit welbepaalde structuren. ontdekking van celdeling en
chromosomen deed men ervan overtuigen dat de cel fundamentele eenheid van leven is.
Vorm van de cel hangt af van functionele aanpassingen (en beetje van
oppervlaktespanning, viscositeit van protoplasma, mechanische actie van naburige cellen
en stijfheid celmembraan). Cel in weefsel heeft 14 vlakken.
Sommige cellen groot genoeg om te kunnen zien (eicel van vogel). Volume is constant
voor celtype en onafhankelijk van grootte van organisme (levercel in rund even groot als in
muis). In dierlijk lichaam heel veel cellen aanwezig, van maan tot aan de aarde.
Cytologie= studie van de cel en de processen die er in plaatsvinden
Inwendige structuur van de cel
Protoplasma= ingewikkelde organisatie van materialen waaruit een cel is opgebouwd,
hierin spelen zich alle levensprocessen af (waterige moleculaire en colloïdale oplossing)
Plasmamembraan= sluit het protoplasma af van buitenwereld
Kern/nucleus wordt afgescheiden van de rest van het protoplasma door kernmembraan
Membranen bouwen buitenste celmembraan met haar vele bochten op, zoals de wanden
van enkele cytoplasmatische organellen (celorganen) bv. Mitochondria en lysosomen.
Endoplasmatisch reticulum= holle netwerk in het cytoplasma waarin we een granulair en
agranulair deel kunnen onderscheiden. Tot dit holtesysteem behoren ook het golgi-
apparaat en de kernmembraan
In cytoplasmatische matrix mitochondria en lysosomen maar ook centriolen die grote rol
spelen bij celdeling en ook bij differentiatie van bewegingsorganellen van de cel (cilia en
flagella). Ook ribosomen in matrix, en groot aantal door een membraan omgeven kleine
blaasjes die voegsel of secreten bevatten
Cytoplasmatische matrix= vormt interne milieu van de cel en bevat naast alle opgesomde
organellen ook proteïne, enzymen, ribonucleïnezuren, vetdruppeltjes, glycogeenpartikels
en alles stoffen noodzakelijk voor het leven (maar geen desoxyribonucleïnezuren, deze
zitten hoofdzakelijk in de kern)
-protoplasma
Moleculen in protoplasma zijn constant in beweging tov elkaar. Terwijl ze veranderen,
nieuwe moleculen opbouwen en andere afbreken, gehoorzamen ze aan dezelfde wetten
als degene die gelden voor niet levende natuur.
-plasmamembraan