NKO
1 INHOUD
2 Onderzoek van uitwendig oor en trommelvlies .............................................................................. 3
2.1 Anatomie en fysiologie ............................................................................................................ 3
2.2 otoscopie ................................................................................................................................. 4
2.2.1 Trommelvlies ................................................................................................................... 4
2.2.2 Observaties bij otoscopie ................................................................................................ 5
2.3 Patiënt met acute klacht t.h.v. de oorschelp .......................................................................... 6
2.4 Patiënt met acute oorpijn ....................................................................................................... 7
2.4.1 Facialisverlamming .......................................................................................................... 9
3 Onderzoek van het gehoor ............................................................................................................ 11
3.1 Anatomie en fysiologie van het gehoororgaan ..................................................................... 11
3.2 Conversatie-, fluister-spraak ................................................................................................. 12
3.3 gehoorverlies en stemvorkproeven ...................................................................................... 12
3.3.1 Proef van RINNE ............................................................................................................ 13
3.3.2 Proef van WEBER ........................................................................................................... 13
3.3.3 Patiënt met plots gehoorverlies .................................................................................... 13
4 Onderzoek van de neus ................................................................................................................. 15
4.1 Epistaxis (neusbloeding) ........................................................................................................ 15
4.2 Patiënt met neustrauma ....................................................................................................... 17
4.2.1 Neusfractuur.................................................................................................................. 17
5 Onderzoek van de keel (farynx) .................................................................................................... 19
5.1 Patiënt met acute keelpijn .................................................................................................... 21
6 Onderzoek van de hals .................................................................................................................. 23
6.1 Palpatie .................................................................................................................................. 23
6.2 Inspectie ................................................................................................................................ 24
6.3 Interventies bij verstikking .................................................................................................... 26
1
,2
, 2 ONDERZOEK VAN UITWENDIG OOR EN TROMMELVLIES
2.1 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
1. Oorschelp
2. Gehoorgang
3. Trommelvlies; Bestaat uit 3 lagen;
o Buitenste laag richting de gehoorgang, is bedekt met een soort huidepitheel
o Bindweefsellaagje
o Aan de zijde van het middenoor zit daar een slijmvlieslaagje rond
4. Middenoor = Holte gevuld met lucht (1mm2 groot). Hierin bevinden zich de gehoorbeentjes
5. Binnenoor: hierin bevindt zich het gehoororgaan (= SLAKKENHUIS) en ons evenwichtsorgaan
6. Het uitwendige gedeelte van de gehoorgang (1/3)
o Hier is de huid wat dikker; bevat ook adnexen zoals; haarfollikels, haren en
cerumenkliertjes.
o Skelet bestaat uit kraakbeen (idem oorschelp)
7. Binnenste gedeelte van de gehoorgang (2/3)
o Hier is de huid zeer dun en zijn er geen huidadnexen meer aanwezig
o Geen kraakbeen MAAR bot.
De huid vernieuwt zich continu; afgeschilferde epitheelcellen (zowel van het trommelvlies als van
onze gehoorgang) worden door die vernieuwing van de huid altijd naar buiten toe geduwd.
In het buitenste 1/3de van de gehoorgang wordt dit vermengd met het secreet van die
cerumenkliertjes waardoor CERUMEN/ OORSMEER gevormd wordt.
FUNCTIE cerumen:
Het legt een soort beschermlaagje in onze gehoorgang tegen vocht van buitenaf, uitdroging van de
gehoorgang zelf en tegen infecties van de gehoorgang. Daarom is het eigenlijk NIET zinvol om de
gehoorgang zelf manueel te reinigen (bv. met oorstokje)!
3
1 INHOUD
2 Onderzoek van uitwendig oor en trommelvlies .............................................................................. 3
2.1 Anatomie en fysiologie ............................................................................................................ 3
2.2 otoscopie ................................................................................................................................. 4
2.2.1 Trommelvlies ................................................................................................................... 4
2.2.2 Observaties bij otoscopie ................................................................................................ 5
2.3 Patiënt met acute klacht t.h.v. de oorschelp .......................................................................... 6
2.4 Patiënt met acute oorpijn ....................................................................................................... 7
2.4.1 Facialisverlamming .......................................................................................................... 9
3 Onderzoek van het gehoor ............................................................................................................ 11
3.1 Anatomie en fysiologie van het gehoororgaan ..................................................................... 11
3.2 Conversatie-, fluister-spraak ................................................................................................. 12
3.3 gehoorverlies en stemvorkproeven ...................................................................................... 12
3.3.1 Proef van RINNE ............................................................................................................ 13
3.3.2 Proef van WEBER ........................................................................................................... 13
3.3.3 Patiënt met plots gehoorverlies .................................................................................... 13
4 Onderzoek van de neus ................................................................................................................. 15
4.1 Epistaxis (neusbloeding) ........................................................................................................ 15
4.2 Patiënt met neustrauma ....................................................................................................... 17
4.2.1 Neusfractuur.................................................................................................................. 17
5 Onderzoek van de keel (farynx) .................................................................................................... 19
5.1 Patiënt met acute keelpijn .................................................................................................... 21
6 Onderzoek van de hals .................................................................................................................. 23
6.1 Palpatie .................................................................................................................................. 23
6.2 Inspectie ................................................................................................................................ 24
6.3 Interventies bij verstikking .................................................................................................... 26
1
,2
, 2 ONDERZOEK VAN UITWENDIG OOR EN TROMMELVLIES
2.1 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE
1. Oorschelp
2. Gehoorgang
3. Trommelvlies; Bestaat uit 3 lagen;
o Buitenste laag richting de gehoorgang, is bedekt met een soort huidepitheel
o Bindweefsellaagje
o Aan de zijde van het middenoor zit daar een slijmvlieslaagje rond
4. Middenoor = Holte gevuld met lucht (1mm2 groot). Hierin bevinden zich de gehoorbeentjes
5. Binnenoor: hierin bevindt zich het gehoororgaan (= SLAKKENHUIS) en ons evenwichtsorgaan
6. Het uitwendige gedeelte van de gehoorgang (1/3)
o Hier is de huid wat dikker; bevat ook adnexen zoals; haarfollikels, haren en
cerumenkliertjes.
o Skelet bestaat uit kraakbeen (idem oorschelp)
7. Binnenste gedeelte van de gehoorgang (2/3)
o Hier is de huid zeer dun en zijn er geen huidadnexen meer aanwezig
o Geen kraakbeen MAAR bot.
De huid vernieuwt zich continu; afgeschilferde epitheelcellen (zowel van het trommelvlies als van
onze gehoorgang) worden door die vernieuwing van de huid altijd naar buiten toe geduwd.
In het buitenste 1/3de van de gehoorgang wordt dit vermengd met het secreet van die
cerumenkliertjes waardoor CERUMEN/ OORSMEER gevormd wordt.
FUNCTIE cerumen:
Het legt een soort beschermlaagje in onze gehoorgang tegen vocht van buitenaf, uitdroging van de
gehoorgang zelf en tegen infecties van de gehoorgang. Daarom is het eigenlijk NIET zinvol om de
gehoorgang zelf manueel te reinigen (bv. met oorstokje)!
3