MOTORISCHE CONTROLE EN LEREN
H1: AFBAKENING EN DEFINITIES
- Controle
o Het geheel van processen waardoor een intentie tot handelen effectief wordt omgezet in
de daadwerkelijke handeling
- Leren
o Veranderingen in deze controleprocessen door systematisch oefenen van een handeling.
§ Vb: door oefening past iemand bewegingscontrole aan → verbetert zo prestatie
- Ontwikkeling
o Veranderingen in controleprocessen door natuurlijke invloeden, zoals ouder worden
- Coördinatie testen:
o Een praktische manier: speedstacking met een chronometer.
§ Hierbij meet je snelheid + nauwkeurigheid → inzicht in efficiëntie van coördinatie
‘VAARDIGHEID’ EN ‘BEWEGING’
- Vaardigheid
o Geheel van bewegingen van lichaamsdelen.
o Wordt bewust en doelgericht uitgevoerd of aangeleerd.
o Voorbeeld: wandelen, fietsen, piano spelen.
- Beweging
o Deelcomponenten van een vaardigheid.
o Een vaardigheid kan op verschillende manieren worden uitgevoerd via andere
bewegingen
o Voorbeeld: dezelfde vaardigheid wandelen kan met verschillende beenbewegingen
gerealiseerd worden.
- Waarom dit onderscheid belangrijk is:
1. Zelfde vaardigheid, andere bewegingen
o Verschillende individuen gebruiken verschillende bewegingen voor hetzelfde doel.
o Voorbeeld: iedereen loopt iets anders, maar het doel (lopen) blijft gelijk.
2. Fysieke eigenschappen en beperkingen
o Verschillen in morfologie (lichaamsbouw).
o Andersvaliden:
§ Iemand met een voetprothese voert enkelflexie/-extensie anders uit, maar kan
nog steeds de vaardigheid "wandelen" beheersen.
3. Evaluatie
o Vaardigheid en beweging vereisen andere meetinstrumenten:
§ Beweging → biomechanische analyse (bijv. hoeken, krachten).
§ Vaardigheid → prestatiemeting (bijv. afstand, tijd, succes).
- Kort gezegd:
o Beweging = de "bouwstenen" van een vaardigheid.
o Vaardigheid = het doelgerichte geheel van die bewegingen.
,‘SKILLS’ EN ‘ABILITIES’
- Skill (vaardigheid): een vaardigheid wordt gekenmerkt door:
1. Doelgericht → intentie omgezet in succesvolle actie.
2. Consistent → systematisch reproduceerbaar.
3. Efficiënt → minimaal fysiek en mentaal energieverbruik.
4. Optimale timing → afgestemd op taakvereisten (niet altijd = snelst; bv. stappen met krukken).
→ Belangrijk: basispatroon moet flexibel aangepast kunnen worden aan omstandigheden.
- Ability (vermogen)
o Persoonlijke, relatief stabiele eigenschap die het potentieel voor een taak bepaalt.
o Motor ability: specifiek voor motorische taken.
§ Perceptueel-motorisch en psychomotorisch
o Verschillen in prestatie/gedrag komen grotendeels door verschillen in abilities.
¢ Twee profielen:
o All-round performers → goed in veel motorische taken.
o All-round learners → leren makkelijk nieuwe handelingen.
- Visies op motor abilities
1. General motor ability
o Alle abilities hangen samen → reflecteren één onderliggende eigenschap
(“motorisch talent” of zelfs een “gen”).
2. Specific motor abilities
o Abilities zijn grotendeels onafhankelijk → iemand kan goed zijn in X, maar niet
noodzakelijk in Y.
- Onderzoek (jaren 1960):
o Veel correlatiestudies.
o Conclusie: abilities zijn meestal ongecorreleerd (met enkele uitzonderingen).
o Belangrijk voor het opbouwen van:
§ Leercycli (training, lessen LO).
§ Revalidatieprogramma’s.
- Een all-round atleet beschikt over meerdere abilities die op hoog niveau aanwezig zijn.
,EVENWICHT
- Onderzoek:
o 6 tests om “evenwicht” te evalueren
o Resultaat: geen noemenswaardige correlaties tussen tests
o Conclusie: elke test meet “iets” anders
- Theoretische conclusie:
o Volgens de theorie van general motor ability zou iemand die goed is in één
evenwichtstaak, goed moeten zijn in alle.
o Maar: dat is niet het geval.
è Er bestaat geen algemene “evenwichtsfactor”
- Evenwichtscontrole binnen een specifieke taakcontext:
Type context Voorbeelden
- Statisch evenwicht (stilstaand)
Soort controle - Dynamisch evenwicht (in beweging)
- Op 1 been
- Gravitatie (op de grond)
Medium / omgeving - Water (zwemmen, duiken)
- Andere omgevingen
- Atleet
Persoonsgebonden - Persoon met fysieke beperking
- Kind / oudere persoon
VAN ABILITY NAAR MOTORISCHE VAARDIGHEID
- Taakanalyse:
o Doel: begrijpen welke abilities nodig zijn voor een complexe motorische taak.
o Stappen:
1. Opsplitsen van een vaardigheid in deelbewegingen
2. Afleiden welke abilities hiervoor noodzakelijk zijn
3. Toepassen in training of coaching
o Voorbeeld: tenniscoach → student mist doel → mikvaardigheid analyseren
§ Gooien
§ Bal raken met racket
- Toepassingen van taakanalyse:
Toepassing Doel
Voorspellen van iemands vaardigheid op basis
Predictie
van ability-scores
Tijdens leren of revalidatie (gebaseerd op
Evaluatie / bijsturing
TRANSFER)
Begrijpen hoe vaardigheden ontstaan en
Motorische ontwikkeling
verbeteren
, SCHRIJFMOTORIEK
- Toepassing in therapie: onderzoek naar abilities die bijdragen aan een vlotte schrijfstijl
- Mogelijke onderliggende abilities:
o Geheugen
o Fijne handmotoriek
o Aandacht
- Tseng & Chow (2000) correleerden schrijfsnelheid aan:
o Snelheid van de schrijfarm
o Handigheid
o Sequentieel geheugen
o Visuo-motorische integratie
o Aandacht
è Allemaal gemeten met specifieke testen
- Conclusie:
o Visuele verwerking speelt een grotere rol dan fijne motoriek.
o Therapeutische interventie: focus meer op visuele en cognitieve processen dan enkel op
handmotoriek.
VAARDIGHEID
VAARDIGHEIDSPROCESSEN
- Alles wat we doen verloopt in 3 opeenvolgende fasen
è Je kunt geen actie uitvoeren zonder informatie → elke actie is doelgericht
è Minimale tijd tussen stimulus en reactie ± 0,2 seconden
1. Waarnemen van relevante informatie (stimulusidentificatie)
o Informatie opnemen uit omgeving en lichaam
o Zintuiglijke analyse: wat gebeurt er?
o Voorbeeld: “De bal kom op me af”
2. Beslissen wat we doen en hoe (responsselectie & programmering)
reactietijd
o Keuze van aangepaste reactie
o Planning van de beweging
o Voorbeeld: “Ik sla de bal met een forehand”
3. Productie van de georganiseerde spieractiviteit (Responsuitvoering)
o Uitvoeren van de geplande actie
o Gecontroleerde samenwerking van spierren en zenuwen
o Voorbeeld: de slag effectief uitvoeren
H1: AFBAKENING EN DEFINITIES
- Controle
o Het geheel van processen waardoor een intentie tot handelen effectief wordt omgezet in
de daadwerkelijke handeling
- Leren
o Veranderingen in deze controleprocessen door systematisch oefenen van een handeling.
§ Vb: door oefening past iemand bewegingscontrole aan → verbetert zo prestatie
- Ontwikkeling
o Veranderingen in controleprocessen door natuurlijke invloeden, zoals ouder worden
- Coördinatie testen:
o Een praktische manier: speedstacking met een chronometer.
§ Hierbij meet je snelheid + nauwkeurigheid → inzicht in efficiëntie van coördinatie
‘VAARDIGHEID’ EN ‘BEWEGING’
- Vaardigheid
o Geheel van bewegingen van lichaamsdelen.
o Wordt bewust en doelgericht uitgevoerd of aangeleerd.
o Voorbeeld: wandelen, fietsen, piano spelen.
- Beweging
o Deelcomponenten van een vaardigheid.
o Een vaardigheid kan op verschillende manieren worden uitgevoerd via andere
bewegingen
o Voorbeeld: dezelfde vaardigheid wandelen kan met verschillende beenbewegingen
gerealiseerd worden.
- Waarom dit onderscheid belangrijk is:
1. Zelfde vaardigheid, andere bewegingen
o Verschillende individuen gebruiken verschillende bewegingen voor hetzelfde doel.
o Voorbeeld: iedereen loopt iets anders, maar het doel (lopen) blijft gelijk.
2. Fysieke eigenschappen en beperkingen
o Verschillen in morfologie (lichaamsbouw).
o Andersvaliden:
§ Iemand met een voetprothese voert enkelflexie/-extensie anders uit, maar kan
nog steeds de vaardigheid "wandelen" beheersen.
3. Evaluatie
o Vaardigheid en beweging vereisen andere meetinstrumenten:
§ Beweging → biomechanische analyse (bijv. hoeken, krachten).
§ Vaardigheid → prestatiemeting (bijv. afstand, tijd, succes).
- Kort gezegd:
o Beweging = de "bouwstenen" van een vaardigheid.
o Vaardigheid = het doelgerichte geheel van die bewegingen.
,‘SKILLS’ EN ‘ABILITIES’
- Skill (vaardigheid): een vaardigheid wordt gekenmerkt door:
1. Doelgericht → intentie omgezet in succesvolle actie.
2. Consistent → systematisch reproduceerbaar.
3. Efficiënt → minimaal fysiek en mentaal energieverbruik.
4. Optimale timing → afgestemd op taakvereisten (niet altijd = snelst; bv. stappen met krukken).
→ Belangrijk: basispatroon moet flexibel aangepast kunnen worden aan omstandigheden.
- Ability (vermogen)
o Persoonlijke, relatief stabiele eigenschap die het potentieel voor een taak bepaalt.
o Motor ability: specifiek voor motorische taken.
§ Perceptueel-motorisch en psychomotorisch
o Verschillen in prestatie/gedrag komen grotendeels door verschillen in abilities.
¢ Twee profielen:
o All-round performers → goed in veel motorische taken.
o All-round learners → leren makkelijk nieuwe handelingen.
- Visies op motor abilities
1. General motor ability
o Alle abilities hangen samen → reflecteren één onderliggende eigenschap
(“motorisch talent” of zelfs een “gen”).
2. Specific motor abilities
o Abilities zijn grotendeels onafhankelijk → iemand kan goed zijn in X, maar niet
noodzakelijk in Y.
- Onderzoek (jaren 1960):
o Veel correlatiestudies.
o Conclusie: abilities zijn meestal ongecorreleerd (met enkele uitzonderingen).
o Belangrijk voor het opbouwen van:
§ Leercycli (training, lessen LO).
§ Revalidatieprogramma’s.
- Een all-round atleet beschikt over meerdere abilities die op hoog niveau aanwezig zijn.
,EVENWICHT
- Onderzoek:
o 6 tests om “evenwicht” te evalueren
o Resultaat: geen noemenswaardige correlaties tussen tests
o Conclusie: elke test meet “iets” anders
- Theoretische conclusie:
o Volgens de theorie van general motor ability zou iemand die goed is in één
evenwichtstaak, goed moeten zijn in alle.
o Maar: dat is niet het geval.
è Er bestaat geen algemene “evenwichtsfactor”
- Evenwichtscontrole binnen een specifieke taakcontext:
Type context Voorbeelden
- Statisch evenwicht (stilstaand)
Soort controle - Dynamisch evenwicht (in beweging)
- Op 1 been
- Gravitatie (op de grond)
Medium / omgeving - Water (zwemmen, duiken)
- Andere omgevingen
- Atleet
Persoonsgebonden - Persoon met fysieke beperking
- Kind / oudere persoon
VAN ABILITY NAAR MOTORISCHE VAARDIGHEID
- Taakanalyse:
o Doel: begrijpen welke abilities nodig zijn voor een complexe motorische taak.
o Stappen:
1. Opsplitsen van een vaardigheid in deelbewegingen
2. Afleiden welke abilities hiervoor noodzakelijk zijn
3. Toepassen in training of coaching
o Voorbeeld: tenniscoach → student mist doel → mikvaardigheid analyseren
§ Gooien
§ Bal raken met racket
- Toepassingen van taakanalyse:
Toepassing Doel
Voorspellen van iemands vaardigheid op basis
Predictie
van ability-scores
Tijdens leren of revalidatie (gebaseerd op
Evaluatie / bijsturing
TRANSFER)
Begrijpen hoe vaardigheden ontstaan en
Motorische ontwikkeling
verbeteren
, SCHRIJFMOTORIEK
- Toepassing in therapie: onderzoek naar abilities die bijdragen aan een vlotte schrijfstijl
- Mogelijke onderliggende abilities:
o Geheugen
o Fijne handmotoriek
o Aandacht
- Tseng & Chow (2000) correleerden schrijfsnelheid aan:
o Snelheid van de schrijfarm
o Handigheid
o Sequentieel geheugen
o Visuo-motorische integratie
o Aandacht
è Allemaal gemeten met specifieke testen
- Conclusie:
o Visuele verwerking speelt een grotere rol dan fijne motoriek.
o Therapeutische interventie: focus meer op visuele en cognitieve processen dan enkel op
handmotoriek.
VAARDIGHEID
VAARDIGHEIDSPROCESSEN
- Alles wat we doen verloopt in 3 opeenvolgende fasen
è Je kunt geen actie uitvoeren zonder informatie → elke actie is doelgericht
è Minimale tijd tussen stimulus en reactie ± 0,2 seconden
1. Waarnemen van relevante informatie (stimulusidentificatie)
o Informatie opnemen uit omgeving en lichaam
o Zintuiglijke analyse: wat gebeurt er?
o Voorbeeld: “De bal kom op me af”
2. Beslissen wat we doen en hoe (responsselectie & programmering)
reactietijd
o Keuze van aangepaste reactie
o Planning van de beweging
o Voorbeeld: “Ik sla de bal met een forehand”
3. Productie van de georganiseerde spieractiviteit (Responsuitvoering)
o Uitvoeren van de geplande actie
o Gecontroleerde samenwerking van spierren en zenuwen
o Voorbeeld: de slag effectief uitvoeren