Bronnen en beginselen: rechtspraak,
rechtsleer, gewoonten, billijkheid,
algemene rechtsbeginsels
Hoofdstuk 3 – De rechtspraak
3.1 Begrip
3.1.1 Rechtspraak: rechtstoepassing of rechtsvorming
3.1.1.1 Situering
- Geschil = tegenstrijdige aanspraken over rechten.
- Geding = procesrechtelijke verhouding + proceshandelingen tussen
partijen en rechter.
- Rechterlijke beslissing = rechtshandeling waarbij rechter rechten
van partijen vaststelt.
Rechter is gebonden aan de wet →
- Rechtstoepassing: rechter past wet toe.
- Rechtsvinding: rechter geeft zelf vorm aan het recht (reële praktijk).
3.1.1.2 Rechtspraak als rechtstoepassing
Rechterlijke redenering = syllogisme:
1. Major-premisse = rechtsregel
2. Minor-premisse = feiten
3. Conclusie = uitspraak
Voorbeeld schema:
- Rechtsregel: diefstal ⇒ gevangenisstraf
- Feit: Karel pleegt diefstal
- Uitspraak: Karel krijgt gevangenisstraf
2) interpretatio cessat in claris:
Als er over de Prima facie-betekenis (op het eerste gezicht) een
consensus bestaat, dan spreekt men van een duidelijke wettekst.
Maar vaak zijn er meerdere interpretaties BV. voertuig (fiets, auto,
vrachtwagen, …)
,3.1.1.3 Rechtspraak als rechtsvorming
In realiteit vormt rechter mee het recht.
1) Vaststelling van feiten
- Rechter kijkt enkel naar relevante rechtsfeiten.
- Feiten hangen af van bewijsregels (geschriften, getuigen,
vermoedens).
- Rechter heeft vaak al een idee van de toepasbare
rechtsregels en kwalificeert feiten overeenkomstig.
2) Vaststelling van de toepasselijke rechtsnorm
Mogelijke problemen:
a) Meerdere interpretaties
b) Open normen
c) Leemten of antinomieën
a) Interpretatie
1. Situering
- Rechter moet betekenis en draagwijdte van regels bepalen.
- Vroeger: interpretatio cessat in claris → duidelijke wet wordt niet
geïnterpreteerd.
→ Tegenwoordig niet houdbaar: taal is meerduidig (Wittgenstein1,
taalspelen).
- Pragmatisch: duidelijke tekst primeert op veronderstelde wil van
wetgever.
Taalspel: interpretatie van wettten. De rechter past de regels en
conventies van het rechtssysteem toe op specifieke fieten van de zaak.
Hiermee moet hij rekening houden met de juridische en maatschappelijke
context waarin de wet wordt gebruikt.
2. Grammaticale interpretatie
- Uitgaan van tekst, woorden en zinsconstructies.
1
Oostenrijkse-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein (19e 20e eeuw): Hij wees op de
meervoudigheid van taalgebruik. Woorden en zinnen hebben niet altijd een vaste en
eenduidige betekenis. -> de betekenis van het woord kan maar in zijn gebruik worden
begrepen.
, - Gebruikelijke betekenis tenzij wetgever anders definieert (vaak in
eerste artikel).
3. Wetshistorische interpretatie
- Terug naar tijdscontext: wil van de historische wetgever.
- Bronnen: parlementaire voorbereiding (memorie van toelichting,
debatten).
- Problemen:
o Welke “wetgever”?
o Veranderende maatschappelijke omstandigheden
o Taalgebruik evolueert
4. Teleologische (sociologische) methode
- Achterhalen doel van de wet en toepassen in actuele context.
- Risico: te veel rechterlijke vrijheid → ondermijnt rechtszekerheid.
5. Systematische methode
- Regel interpreteren binnen geheel van rechtssysteem.
- Uitgangspunten:
o Rechtsorde vormt een eenheid
o Begrippen binnen rechtstak uniform
o Uitzonderingen restrictief interpreteren
o Redeneerwijzen:
a fortiori (= sterker nog)
a contrario (= in tegendeel)
6. Analogie
- Regel toepassen op gelijkaardig maar niet vermeld geval.
- Gebruikt bij leemten in het recht.
b) Open norm
- Vage normen die niet scherp afgebakend zijn (bv. onzorgvuldigheid).
- Voordeel: wet evolueert mee met samenleving.
- Rechterlijke beslissing bindend voor partijen.
- Rechter moet rekening houden met maatschappelijke
rechtvaardigheid om vertrouwen te behouden.
Open nomren in de wet: wetgever vergroot soms beslissingsruimte voor
de rechter door open normen in de wetten te gebruiken. → omdat
sluitende regeling niet past in snel veranderende pluriforme samenleving.
(zo krijgen de rechters discretionaire bevoegdheid)
, Open nomren in de rechtspraak: door algemene formuleringen in
rechtspraak geeft zichzelf de nodige beleidsruimte
BV. 1382 oud BW: zowel betekenigs van miskenningvan wettelijke plicht of
verbod van bepaalt gedrag (onwettigheid) + onzorgvuldigheid
c) Leemten en antinomieën
- Wet kan onvolledig zijn.
- Vroeger: référé législatif → rechter vroeg uitleg aan wetgever.
o Afschaffing onder Code Napoléon.
- Vandaag: rechter moet recht spreken (anders: rechtsweigering).
- Bij leemte gebruikt rechter:
o Algemene rechtsbeginselen
o Gewoonten
o Analogie
3.1.2 De autonomie van de rechter: relatief,
gemaskerd en gevaarlijk
3.1.2.1 Relatieve autonomie van de rechter
Rechter spreekt recht volgens de wet, maar heeft beleidsvrijheid.
Kenmerken
- Grote zelfstandigheid bij:
o interpreteerbare normen
o open normen
o antinomieën
o leemten
- Hierdoor wordt rechtspraak soms belangrijkste rechtsbron →
regelgeving alleen volstaat niet om “geldend recht” te kennen.
- Wet = potentie: zolang recht niet wordt toegepast in een
concreet geval, dan is een wet nog een potentie.
- Rechterlijke uitspraak = verwerkelijking van het recht.
- Autonomie is relatief:
o hangt af van formulering van de wet
o rechter is gebonden door grenzen van interpretatie
- Niet onbeperkt: wetgever kan altijd corrigeren (nieuwe wet of
interpretatieve wet).
rechtsleer, gewoonten, billijkheid,
algemene rechtsbeginsels
Hoofdstuk 3 – De rechtspraak
3.1 Begrip
3.1.1 Rechtspraak: rechtstoepassing of rechtsvorming
3.1.1.1 Situering
- Geschil = tegenstrijdige aanspraken over rechten.
- Geding = procesrechtelijke verhouding + proceshandelingen tussen
partijen en rechter.
- Rechterlijke beslissing = rechtshandeling waarbij rechter rechten
van partijen vaststelt.
Rechter is gebonden aan de wet →
- Rechtstoepassing: rechter past wet toe.
- Rechtsvinding: rechter geeft zelf vorm aan het recht (reële praktijk).
3.1.1.2 Rechtspraak als rechtstoepassing
Rechterlijke redenering = syllogisme:
1. Major-premisse = rechtsregel
2. Minor-premisse = feiten
3. Conclusie = uitspraak
Voorbeeld schema:
- Rechtsregel: diefstal ⇒ gevangenisstraf
- Feit: Karel pleegt diefstal
- Uitspraak: Karel krijgt gevangenisstraf
2) interpretatio cessat in claris:
Als er over de Prima facie-betekenis (op het eerste gezicht) een
consensus bestaat, dan spreekt men van een duidelijke wettekst.
Maar vaak zijn er meerdere interpretaties BV. voertuig (fiets, auto,
vrachtwagen, …)
,3.1.1.3 Rechtspraak als rechtsvorming
In realiteit vormt rechter mee het recht.
1) Vaststelling van feiten
- Rechter kijkt enkel naar relevante rechtsfeiten.
- Feiten hangen af van bewijsregels (geschriften, getuigen,
vermoedens).
- Rechter heeft vaak al een idee van de toepasbare
rechtsregels en kwalificeert feiten overeenkomstig.
2) Vaststelling van de toepasselijke rechtsnorm
Mogelijke problemen:
a) Meerdere interpretaties
b) Open normen
c) Leemten of antinomieën
a) Interpretatie
1. Situering
- Rechter moet betekenis en draagwijdte van regels bepalen.
- Vroeger: interpretatio cessat in claris → duidelijke wet wordt niet
geïnterpreteerd.
→ Tegenwoordig niet houdbaar: taal is meerduidig (Wittgenstein1,
taalspelen).
- Pragmatisch: duidelijke tekst primeert op veronderstelde wil van
wetgever.
Taalspel: interpretatie van wettten. De rechter past de regels en
conventies van het rechtssysteem toe op specifieke fieten van de zaak.
Hiermee moet hij rekening houden met de juridische en maatschappelijke
context waarin de wet wordt gebruikt.
2. Grammaticale interpretatie
- Uitgaan van tekst, woorden en zinsconstructies.
1
Oostenrijkse-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein (19e 20e eeuw): Hij wees op de
meervoudigheid van taalgebruik. Woorden en zinnen hebben niet altijd een vaste en
eenduidige betekenis. -> de betekenis van het woord kan maar in zijn gebruik worden
begrepen.
, - Gebruikelijke betekenis tenzij wetgever anders definieert (vaak in
eerste artikel).
3. Wetshistorische interpretatie
- Terug naar tijdscontext: wil van de historische wetgever.
- Bronnen: parlementaire voorbereiding (memorie van toelichting,
debatten).
- Problemen:
o Welke “wetgever”?
o Veranderende maatschappelijke omstandigheden
o Taalgebruik evolueert
4. Teleologische (sociologische) methode
- Achterhalen doel van de wet en toepassen in actuele context.
- Risico: te veel rechterlijke vrijheid → ondermijnt rechtszekerheid.
5. Systematische methode
- Regel interpreteren binnen geheel van rechtssysteem.
- Uitgangspunten:
o Rechtsorde vormt een eenheid
o Begrippen binnen rechtstak uniform
o Uitzonderingen restrictief interpreteren
o Redeneerwijzen:
a fortiori (= sterker nog)
a contrario (= in tegendeel)
6. Analogie
- Regel toepassen op gelijkaardig maar niet vermeld geval.
- Gebruikt bij leemten in het recht.
b) Open norm
- Vage normen die niet scherp afgebakend zijn (bv. onzorgvuldigheid).
- Voordeel: wet evolueert mee met samenleving.
- Rechterlijke beslissing bindend voor partijen.
- Rechter moet rekening houden met maatschappelijke
rechtvaardigheid om vertrouwen te behouden.
Open nomren in de wet: wetgever vergroot soms beslissingsruimte voor
de rechter door open normen in de wetten te gebruiken. → omdat
sluitende regeling niet past in snel veranderende pluriforme samenleving.
(zo krijgen de rechters discretionaire bevoegdheid)
, Open nomren in de rechtspraak: door algemene formuleringen in
rechtspraak geeft zichzelf de nodige beleidsruimte
BV. 1382 oud BW: zowel betekenigs van miskenningvan wettelijke plicht of
verbod van bepaalt gedrag (onwettigheid) + onzorgvuldigheid
c) Leemten en antinomieën
- Wet kan onvolledig zijn.
- Vroeger: référé législatif → rechter vroeg uitleg aan wetgever.
o Afschaffing onder Code Napoléon.
- Vandaag: rechter moet recht spreken (anders: rechtsweigering).
- Bij leemte gebruikt rechter:
o Algemene rechtsbeginselen
o Gewoonten
o Analogie
3.1.2 De autonomie van de rechter: relatief,
gemaskerd en gevaarlijk
3.1.2.1 Relatieve autonomie van de rechter
Rechter spreekt recht volgens de wet, maar heeft beleidsvrijheid.
Kenmerken
- Grote zelfstandigheid bij:
o interpreteerbare normen
o open normen
o antinomieën
o leemten
- Hierdoor wordt rechtspraak soms belangrijkste rechtsbron →
regelgeving alleen volstaat niet om “geldend recht” te kennen.
- Wet = potentie: zolang recht niet wordt toegepast in een
concreet geval, dan is een wet nog een potentie.
- Rechterlijke uitspraak = verwerkelijking van het recht.
- Autonomie is relatief:
o hangt af van formulering van de wet
o rechter is gebonden door grenzen van interpretatie
- Niet onbeperkt: wetgever kan altijd corrigeren (nieuwe wet of
interpretatieve wet).