Les 1. Introductie en conservering
Stellen van een diagnose:
− hoe kan je het beste bewaren
− welk aspect wil je bewaren
− wat voor een object is het, wat is het materiaal
terminologie volgens ICOM:
conservering:
− management of change -> ‘’revealing and sharing the significance of places and ensuring that
their special qualities are protected, enhanced and understood and enjoyed by present and future
generations’’
− de degragdatieprocessen kan je niet tegenhouden
− alle maatregelen en acties gericht op bescherming van tastbaar cultureel erfgoed en het
tegelijkertijd toegankelijk maken voor de huidige en toekomstige generatie
preventieve conservering:
− alles eraan doen om collecties zo duurzaam mogelijk te bewaren
− niet iets in het object zelf veranderen maar in de omgeving
− alle maatregelen en acties gericht op het voorkomen, beperken en minimaliseren van de
toekomstige achteruitgang of verlies dat veroorzaakt is door chemische en/of fysieke krachten
− de maatregelen brengen geen veranderingen aan in de toestand van het object
− bijv. ophangsystemen, zuurstofvrije ruimte, registratie, opslag, opleiding personeel
actieve conservering:
− alle acties gericht op het stoppen van huidige actieve schadelijke processen of de versterking van
de structuur van het object of de collecties
− deze maatregelen worden alleen uitgevoerd als het object in zo een fragiele toestand verkeerd of
wanneer het object zo verslechterd dat het in korte tijd verloren gaat
− bijv. het desinfecteren van textiel, ontzuring papier, verwijderen van onkruid uit mozaïeken
restauratie:
− alle handelingen die rechtstreeks worden toegepast op een enkel object gericht op het
vermakelijke van de waardering, het begrip en het gebruik
− deze acties worden alleen uitgevoerd wanneer een object een deel, zijn functie of betekenis heeft
verloren
− bijv. het hervormen van een rieten mand of het retoucheren van een schilderij
inerte materialen:
− materialen die nauwelijks of niet reageren met andere materialen
− bijv. zijdevloei papier
reversibel -> omkeerbare processen
organisch materiaal:
− materialen die afkomstig zijn van levende organismen, oftewel uit de natuur
− deze materialen zijn vaak hygroscopisch. Dit betekent dat de objecten vocht uit de lucht trekken
− een te droog klimaat is net zo gevaarlijk als een te nat klimaat. 50% Luchtvochtigheid is goed
− lichtgevoelig
− gevoelig voor ongedierte zoals houtworm, zilvervisjes en schimmelvlekken
anorganisch materiaal:
− materialen van stoffen uit de levenloze natuur
− deze objecten worden wel aangetast door omgevingsinvloeden
− dit zijn materialen zoals steen, zand, mineralen en ertsen
, Soorten materialen
Organisch: Anorganisch:
− Planten en vezels − Mineralen en
− Hout gesteente
− Eiken − Steen
− Mahonie − Graniet
− Grenen − Leisteen
− Beuken − Marmer
− Papier − Metaal
− Houthoudend − Zilver
− Houtvrij − Goud
− Lompen − Koper
− Handgesche − Ijzer
pt − Nikkel
− Machinegem − Lood
aakt − Aluminium
− Textiel − Keramiek
− Zijde − Aardewerk
− Wol − Steengoed
− Katoen − Porselein
− Linnen − Glas
− Jute − kristal
− Canvas
− Dierlijk materiaal
− Ivoor
− Been
− Parelmoer
− koraal
, Les 2. Metaal
− metalen kunnen beschermd worden door een laag van verf of lak
− wat maakt een materiaal tot een metaal:
− magnetisch objecten. Dus objecten die door actieve elektronen worden geleiden
− erts -> reductie van stenen onder invloed van hoge temperaturen of
zuurstof, stenen waar een geoxideerde vorm van metaal in zit
− metaal -> kan oxideren onder invloed van zuurstof, water en andere
toevoegingen. metaal oxideert onder invloed van gassen in de lucht
− een oxidatie laag kan ook bescherming bieden, zoals een
laag Patina.
− Patina -> groene beschermlaag. Het buitenste laagje van
brons.
− corrosie -> een aantasting van de metaaloppervlakken door zuurstof,
water (in de lucht) en het zuur van vingers. Omvorming van een metaal
in een metaalzout als gevolg van een chemische reactie
Legeringen:
− mengsels van of met metalen (hoe meer koolstof er in een metaal zit hoe sterker het metaal is)
(een oplossing in vaste toestand van verschillende metalen)
− Staal -> ijzer + koolstof (of ijzer + chroom)
− Gietijzer -> heeft een hoog koolstofgehalte
− Alpaca -> Zink + nikkel
− Brons -> koper + tin
− Messing -> koper + zink
− Witgoud -> goud + palladium of nikkel
Edele metalen:
− Zilver
− Grijs van kleur met een witte glans
− Zacht en goed vervormbaar
− De lucht kan aanslaan op het oppervlak wat ervoor zorgt dat het oppervlak zwart wordt
− Gevoel voor zwavelverbindingen
− Soms wordt er een kleine hoeveelheid koper toegevoegd om het metaal te versterken
− Goud
− Is Zacht
− Vervormbaar
− Bestand tegen corrosie
− Heeft een slechte mechanische weerstand
− Reageert niet of nauwelijks met andere stoffen
− Het is heel dun uit te rollen
− Komt het meeste voor als verguld goud, dit is een klein laagje goud om de buitenste rand
van een object dat gemaakt is van andere soorten metaal
− 24 karaats = 100% puur goud
− 18 karaats = 75% goud + 25% zilver/koper
− 12 karaats = 50% goud
− Patina
Onedele metalen/legeringen:
− Aluminium
− Blik
− Brons
− Gietijzer