STRAFRECHT EN STRAFPROCESRECHT
DEEL I – ALGEMENE ORIËNTATIE
HOOFDSTUK 1. WAT IS STRAFRECHT?
AFDELING 1. HET BEGRIP STRAFRECHT
Strafrecht in de ruime zin: het positief strafrecht in de ruime zin is het geheel van rechtsregels die
- Bepalen onder welke voorwaarden de overheid voor specifieke gedragingen (misdrijven) specifieke
sancties (strafrechtelijke sancties) kan opleggen en uitvoeren
- Omschrijven waaruit deze gedragingen en sancties bestaan
- Bepalen welke personen die sancties wel of niet kunnen krijgen
- Voorschrijven op welke wijze de daartoe bevoegde (publiekrechtelijke) instanties hun recht (en soms
plicht) om voor deze gedragingen sancties op te leggen en uit te voeren moeten uitoefenen
Dit strafrecht in de ruime zin omvat zowel het materieel als het formeel strafrecht, die we duidelijk van elkaar
kunnen onderscheiden:
Materieel strafrecht: het geheel van rechtsregels (strafbaar gedrag en straCen)
- die bepalen onder welke voorwaarden handelingen of onthoudingen als misdrijven kunnen worden
beschouwd (WAT straCen?)
- die bepalen met welke strafrechtelijke sancties daarop wordt gereageerd (HOE straCen?)
- die de tijdelijke, de ruimtelijke en de personele toepassingssfeer van de betrokken
normen vastlegt (WANNEER, WIE, WAAR stra#en?)
Eén van de belangrijkste bronnen van het materieel strafrecht is het vernieuwde Strafwetboek (NSw)
Formeel strafrecht (de strafvordering, het strafprocesrecht of de strafrechtspleging): het geheel van
rechtsregels mbt
- de procedure van de vaststelling van misdrijven
- de opsporing, vervolging en berechting van personen die verdacht worden van een misdrijf
- de organisatie, bevoegdheid en werking van de publiekrechtelijke instellingen en organen
De belangrijkste bron van het formeel strafrecht is het Wetboek van Strafvordering, maar er zijn ook veel
belangrijke wetten zoals die op de voorlopige hechtenis of het Europees aanhoudingsbevel.
Materieel en formeel strafrecht zijn nauw met elkaar verbonden: het materieel strafrecht komt vooral tot leven
door de toepassing ervan in het kader van de strafrechtspleging. De sanctionering van strafrechtelijk relevant
gedrag moet noodzakelijk gebeuren in een formeel wettelijk strafprocesrechtelijk kader. Beide hebben een
beschermende functie: het vermijden van ongerechtvaardigd strafrechtelijk overheidsingrijpen (begrenzing van
de macht van overheid), maar beide vormen ook een toelating: een legitimering van het overheidsoptreden
tegen criminaliteit en de daders, zolang dit overheidsoptreden zelf de regels respecteert.
Begrippen:
- misdrijf is een gedrag waar een straf op staat
- straf is een sanctie die van het gedrag een misdrijf maakt
Basisbeginsel --> legaliteitsbeginsel, de wet bepaalt wat wel en niet strafbaar is en met welke straCen
HOOFDSTUK 2. CODIFICATIE
AFDELING 1. HET BELGISCH STRAFWETBOEK
In 1830 waren Napoleontische (straf)wetboeken, zowel als de Code Pénal uit 1810 en de Code d’instruction
criminelle uit 1808, van kracht.
1
,Het Strafwetboek kwam in 1867 (gewijzigd & inwerkingtreding van NSw.) met verschillende doeleinden:
• afstand nemen van het autoritaire, overmatig bestraCende Code Penal 1810
• juridische-technische fouten wegwerken
Het nieuwe Strafwetboek was een spiegel van het klassieke strafrechtdenken rond 19e eeuw; met de visie dat
de mens een homo economicus is (rationeel en vrij wezen dat zijn gedrag kiest). Wijzigingen aan het
Strafwetboek zijn vaak omzettingen van theorieën van het (nieuw) sociaal verweer en berusten op een andere
visie dan die van de homo economicus (mens is minder vrij en berekend).
• Liberale mens, bewuste burger, berekende/rationele mens = ofwel iets doen dat verboden is, ofwel het
niet doen (straf of geen straf)
• Meeste mensen zijn niet bezig met uitrekenen van de straf om moment van misdrijf plegen
De kern van het wetboek was een drieledige indeling van misdrijven in misdaden, wanbedrijven en
overtredingen. Misdaden waren de zwaarste. De straCen gingen van opsluiting van vijf tot tien jaar tot de
doodstraf. Daartussen zat dwangarbeid van tien tot vijftien, vijftien tot twintig, twintig tot dertig of levenslang.
Misdaden moesten normalerwijze worden behandeld door het hof van Assisen. Wanbedrijven hadden
oorspronkelijk gevangenisstraCen die bij wet waren vastgelegd in verhouding tot de ernst en die van acht dagen
tot vijf jaar konden gaan, al was een geldboete ook vaak voorzien. Voor wanbedrijven waren de correctionele
rechtbanken bevoegd. De lichtste misdrijven, de overtredingen, hadden enkel een korte gevangenisstraf (tot
zeven dagen) of een geldboete als straf. De politierechtbank was bevoegd.
Na 1867 waren er meerdere herzieningen en -pogingen plaatsgevonden.
• omzetting van de theorieën van het sociaal verweer en nieuw sociaal verweer (ander mensbeeld en
andere visie op de functie van strafrecht)
• Sociaal verweer idee = determinatie, maatschappijbeveiliging => aparte wetten
o Beeld van de gevaarlijke mens; niet kijken naar rationele afweging maar kijken naar gevaarlijke
mensen (bv. dieven, moordenaars) & de maatschappij daartegen beschermen
o Bescherming tegen bepaalde groepen zoals minderjarigen, onbekwamen...
o individuele eigenschappen en maatschappelijke omstandigheden hebben invloed op zijn
handelen
Potpourri wetten (2-5) in 2016-2017 zorgen voor nog meer verwarring in afwachting tot het nieuwe
Strafwetboek.
Nieuw strafwetboek 2024 = De belangrijkste nieuwigheid is dat de klassieke drieledige indeling misdaad-
wanbedrijf- overtreding is verdwenen. Alle strafbare gedragingen vallen onder het eenheidsbegrip misdrijven
en die deelt de wetgever nu op in acht strafniveaus.
AFDELING 2. HET BELGISCHE WETBOEK VAN STRAFVORDERING
De werking van het strafrechtelijk apparaat en toepassing van strafprocedures zorgen voor inbreuken op de
individuele rechten van rechtsonderhorigen verdacht van misdrijf te hebben gepleegd. Het is noodzakelijk dat
er waarborgen bestaan en dat deze inbreuken niet willekeurig gebeuren. Een systeem van Strafvordering is een
compromis tussen het maatschappelijk belang en het belang van het individu, een regeling die uitwerking vindt
in regels over o.a. bewijsregelingen.
Wanneer de nadruk ligt op het belang van het individu, spreekt men vaak van de accusatoire procedure.
Wanneer de nadruk ligt op het belang van de maatschappij, dan spreekt men vaak over de inquisitoire
procedure.
- Accusatoire procedure in haar zuivere vorm = maatschappij neemt geen initiatief, de ‘beschuldiging’
komt van het slachtoCer van een misdrijf, waarmee de aangeklaagde op gelijke voet staat. De rechter is
een scheidsrechter die niet actief tussenkomt. Kenmerken van openbaarheid, tegenspraak en
mondelinge karakter staan vooraan.
- Inquisitoire procedure in haar zuivere vorm = Maatschappij zal via een vertegenwoordiger van het
gezag de vervolging en berechting behartigen. De vervolgde is ondergeschikt en de rechter werkt actief
mee aan de procesvoering. Procedure is schriftelijk, geheim en niet-contradictoir.
2
,Het Belgische systeem is een gemengd systeem met kenmerken van beide types. Onderzoek: geheim,
schriftelijk en niet-contradictoir. Procedure voor vonnisgerechten: mondeling, openbaar en contradictoir.
HOOFDSTUK 3. SITUERING VAN HET STRAFRECHT TUSSEN ANDERE
RECHTSDISCIPLINES
AFDELING 1. AUTONOMIE VAN HET STRAFRECHT
De vraag of Strafrecht autonoom is of een hulprecht is voor andere rechten, is zeer belangrijk voor de
interpretatie van de strafwetten. Deze autonomie is relatief, het strafrecht is zeker niet autonoom maar is ook
meer dan een hulprecht voor andere disciplines. De relatieve autonomie komt terug op conceptueel en
functioneel vlak.
1. De functionele autonomie van het strafrecht
Strafrecht draagt bij aan rechtsvorming door het trekken van eigen grenzen tussen recht en onrecht in een aantal
materies die niet worden geregeld door andere takken (vb. strafbaarstelling van meineed). De autonome
rechtsvormende functie van het strafrecht komt door het schapen van eigen, exclusief strafrechtelijke gedragsnormen
die we anders niet juridisch kunnen hard maken. Zoals: strafbaar stellen meineed, geen hulpverlenen aan mensen in
nood,...
Ook heeft het strafrecht een autonome rechtshandhavende functie. Het gaat niet enkel over de geschonden norm,
maar ook over het feit van de schending zelf. De functionele autonomie is nauw verbonden met de specificiteit van de
strafrechtelijke afhandeling van inbreuken op de rechtsordening. Die komt o.m. tot uiting in de strafrechtspleging en bij
de strafrechtelijke toemeting van sancties, die de delinquent confronteert met de eisen van de rechtsorde en de
consequenties bij de miskenning ervan.
2. De conceptuele autonomie van het recht
Strafrechters moeten niet noodzakelijk dezelfde betekenis of draagwijdte geven als in andere rechtstakken aan
begrippen, definities en instellingen afkomstig uit die rechtstakken, bij de interpretatie van strafwetten en bij
toepassing van strafbepalingen. Met de keuze om in het NSw. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid met een
strenger foutbegrip te werken dan in het aansprakelijkheidsrecht (art. 7 §3 NSw.) versterkt de wetgever de
autonomie van het strafrecht t.a.v. dat burgerlijk recht.
Bij de interpretatie van strafwetten zal de rechter aan begrippen van het burgerlijk recht soms een andere
inhoud geven, gelet op het rechtsgoed dat de wetgever met de strafbaarstelling veilig heeft willen stellen of de
objectieven die hij met het strafrecht nastreeft.
Zo stelt artikel 475 NSw. : het verduisteren of verspillen van een roerend goed met economische waarde dat
overhandigd is onder verplichting om het terug te geven of het voor een bepaald doel te gebruiken strafbaar.
Bepaalde akten of rechtshandelingen die volgens privaatrechtelijke normen ongeldig of nietig zijn, zullen in het
strafrecht soms wel als grondslag kunnen dienen voor strafrechtelijke vervolgingen en veroordelingen. Zo kan
een burgerlijk recht nietige akte niettemin strafrechtelijk een valsheid in geschriften opleveren maar moet wel
voldoende schijn van waarachtigheid vertonen.
Deze autonomie wordt verantwoord door de functie die het strafrecht heeft, nl. de bescherming van de
fundamentele maatschappelijke waarden. Toch zijn er uitzonderingen op deze autonomie, zoals art 16 V.T. Sv.
De wetgever verplicht de strafrechter dan in uitzonderlijke gevallen om zich bij de interpretatie van strafwetten
neer te leggen bij de regels van het burgerlijk recht.
3. Autonomie van het strafprocesrecht ten aanzien van het gerechtelijk recht
Autonomie van het strafprocesrecht ten aanzien van het gerechtelijk recht is absoluter. Gerechtelijk recht is lex
generalis, maar kan enkel supplementair werken indien ze niet onverzoenbaar blijkt met ‘la nature de l’action
exercée’. Zo is bijvoorbeeld artikel 736 Ger W. dat procespartijen verplicht elkaar alle stukken mee te delen,
3
, onverenigbaar met het zwijgrecht van de verdachte in een strafzaak. Artikel 2 Ger. W.: verklaart de regels van
dat “procesrechtswetboek” toepasselijk op alle rechtsplegingen. Regels van het Ger. W. werken aanvullend,
voor het geval het strafprocesrecht geen andere regeling inhoudt.
AFDELING 2. PUBLIEKRECHTELIJK KARAKTER
Strafrecht zou omwille van haar autonomie niet kunnen ingeplaatst worden in de klassieke privaatrecht-
publiekrecht verdeling. Ze sanctioneert de schending van zowel publiek- als privaatrechtelijke normen.
Ongeacht of een burgerrechtelijke, handelsrechtelijke of administratiefrechtelijke norm overtreden is, doet het
misdrijf een rechtstreekse verhouding ontstaan tussen de persoon die het misdrijf heeft gepleegd en de staat
als soevereine macht. Dit zie je in het strafprocesrecht: niet de geschade particulier, maar het OM zal de
vervolgende partij zijn, een overheidsorgaan dat optreedt namens de rechtsstatelijke gemeenschap. Ook de
tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties gebeurt op initiatief van het openbaar ministerie. De vervolging,
veroordeling, berechting en bestraCing zijn een publiekrechtelijke aangelegenheid.
Daarbij is het strafrecht recht van openbare orde, men kan zich hier nooit aan onttrekken. Dit heeft belangrijke
juridische gevolgen (zie 5.51, 5.56 en 5.57 BW). Geen bijzondere overeenkomsten die afbreuk doen aan
strafwetten. Een contract tot huurmoord is dus nietig. Niemand kan zich contractueel aan zijn strafrechtelijke
aansprakelijkheid onttrekken of zich rechtsgeldig verbinden om een misdrijf te plegen.
HOOFDSTUK 4. INDELINGEN VAN HET STRAFRECHT
AFDELING 1. ALGEMEEN EN BIJZONDER STRAFRECHT
1. Algemeen strafrecht
= Het algemeen strafrecht betreft de algemene regels, die normalerwijze voor alle misdrijven gelden. De kern
daarvan zit in Boek I van het nieuwe strafwetboek, maar dat wordt aangevuld door enkele zogenaamde
complementaire wetten.
Het nieuw strafwetboek bestaat uit twee boeken: een algemeen gedeelte (boek I) en een bijzonder gedeelte
(boek II). Boek I (art. 1 tot en met art. 78 NSw) draagt als titel ‘algemene regels van het strafrecht’. Het omvat de
algemene regels die van toepassing zijn op alle misdrijven die in de strafwetten omschreven zijn. Het gaat om
de algemene regels over strafbaarheid, daderschap, de gronden voor strafuitsluiting, de opsomming van de
straCen enz.
Onder complementaire wetten verstaat men strafwetten die, zonder in het wetboek te zijn ingevoegd, worden
geacht er logisch en integraal deel van uit te maken. Voor het materieel strafrecht is dat omdat zij hetzij nieuwe
algemene beginselen van strafrecht huldigen, hetzij belangrijke wijzigingen aanbrengen aan de gelding van
bepaalde artikelen uit boek I NSw.
- voorbeelden complementaire wetten materieel strafrecht: Wet op jeugdbescherming,
Interneringswwet,...
- voorbeelden complementaire wetten voor strafprocesrecht: Wet op Voorlopige Hechtenis, Europees,
Aanhoudingsbevel,...
2. Bijzonder strafrecht
= Het geheel van strafwetten waarin specifieke gedragingen strafbaar worden gesteld, met vermelding van de
daarop toepasselijke straCen. Het omvat de strafbaarstellingen uit Boek 2 (art. 79 – 691 NSw) “de
gemeenrechtelijke misdrijven en hun straCen” (ook wel het bijzonder gedeelte van het NSw genoemd) en van de
bijzondere strafwetten die niet in het Sw zijn ingevoegd en waarin specifieke gedragingen (handelingen of
onthoudingen) strafbaar stellen. Het bijzonder strafrecht omvat ook het strafrecht van de deelstaten op grond
van de impliciete bevoegdheden (Art. 11 BWHI) .
4
DEEL I – ALGEMENE ORIËNTATIE
HOOFDSTUK 1. WAT IS STRAFRECHT?
AFDELING 1. HET BEGRIP STRAFRECHT
Strafrecht in de ruime zin: het positief strafrecht in de ruime zin is het geheel van rechtsregels die
- Bepalen onder welke voorwaarden de overheid voor specifieke gedragingen (misdrijven) specifieke
sancties (strafrechtelijke sancties) kan opleggen en uitvoeren
- Omschrijven waaruit deze gedragingen en sancties bestaan
- Bepalen welke personen die sancties wel of niet kunnen krijgen
- Voorschrijven op welke wijze de daartoe bevoegde (publiekrechtelijke) instanties hun recht (en soms
plicht) om voor deze gedragingen sancties op te leggen en uit te voeren moeten uitoefenen
Dit strafrecht in de ruime zin omvat zowel het materieel als het formeel strafrecht, die we duidelijk van elkaar
kunnen onderscheiden:
Materieel strafrecht: het geheel van rechtsregels (strafbaar gedrag en straCen)
- die bepalen onder welke voorwaarden handelingen of onthoudingen als misdrijven kunnen worden
beschouwd (WAT straCen?)
- die bepalen met welke strafrechtelijke sancties daarop wordt gereageerd (HOE straCen?)
- die de tijdelijke, de ruimtelijke en de personele toepassingssfeer van de betrokken
normen vastlegt (WANNEER, WIE, WAAR stra#en?)
Eén van de belangrijkste bronnen van het materieel strafrecht is het vernieuwde Strafwetboek (NSw)
Formeel strafrecht (de strafvordering, het strafprocesrecht of de strafrechtspleging): het geheel van
rechtsregels mbt
- de procedure van de vaststelling van misdrijven
- de opsporing, vervolging en berechting van personen die verdacht worden van een misdrijf
- de organisatie, bevoegdheid en werking van de publiekrechtelijke instellingen en organen
De belangrijkste bron van het formeel strafrecht is het Wetboek van Strafvordering, maar er zijn ook veel
belangrijke wetten zoals die op de voorlopige hechtenis of het Europees aanhoudingsbevel.
Materieel en formeel strafrecht zijn nauw met elkaar verbonden: het materieel strafrecht komt vooral tot leven
door de toepassing ervan in het kader van de strafrechtspleging. De sanctionering van strafrechtelijk relevant
gedrag moet noodzakelijk gebeuren in een formeel wettelijk strafprocesrechtelijk kader. Beide hebben een
beschermende functie: het vermijden van ongerechtvaardigd strafrechtelijk overheidsingrijpen (begrenzing van
de macht van overheid), maar beide vormen ook een toelating: een legitimering van het overheidsoptreden
tegen criminaliteit en de daders, zolang dit overheidsoptreden zelf de regels respecteert.
Begrippen:
- misdrijf is een gedrag waar een straf op staat
- straf is een sanctie die van het gedrag een misdrijf maakt
Basisbeginsel --> legaliteitsbeginsel, de wet bepaalt wat wel en niet strafbaar is en met welke straCen
HOOFDSTUK 2. CODIFICATIE
AFDELING 1. HET BELGISCH STRAFWETBOEK
In 1830 waren Napoleontische (straf)wetboeken, zowel als de Code Pénal uit 1810 en de Code d’instruction
criminelle uit 1808, van kracht.
1
,Het Strafwetboek kwam in 1867 (gewijzigd & inwerkingtreding van NSw.) met verschillende doeleinden:
• afstand nemen van het autoritaire, overmatig bestraCende Code Penal 1810
• juridische-technische fouten wegwerken
Het nieuwe Strafwetboek was een spiegel van het klassieke strafrechtdenken rond 19e eeuw; met de visie dat
de mens een homo economicus is (rationeel en vrij wezen dat zijn gedrag kiest). Wijzigingen aan het
Strafwetboek zijn vaak omzettingen van theorieën van het (nieuw) sociaal verweer en berusten op een andere
visie dan die van de homo economicus (mens is minder vrij en berekend).
• Liberale mens, bewuste burger, berekende/rationele mens = ofwel iets doen dat verboden is, ofwel het
niet doen (straf of geen straf)
• Meeste mensen zijn niet bezig met uitrekenen van de straf om moment van misdrijf plegen
De kern van het wetboek was een drieledige indeling van misdrijven in misdaden, wanbedrijven en
overtredingen. Misdaden waren de zwaarste. De straCen gingen van opsluiting van vijf tot tien jaar tot de
doodstraf. Daartussen zat dwangarbeid van tien tot vijftien, vijftien tot twintig, twintig tot dertig of levenslang.
Misdaden moesten normalerwijze worden behandeld door het hof van Assisen. Wanbedrijven hadden
oorspronkelijk gevangenisstraCen die bij wet waren vastgelegd in verhouding tot de ernst en die van acht dagen
tot vijf jaar konden gaan, al was een geldboete ook vaak voorzien. Voor wanbedrijven waren de correctionele
rechtbanken bevoegd. De lichtste misdrijven, de overtredingen, hadden enkel een korte gevangenisstraf (tot
zeven dagen) of een geldboete als straf. De politierechtbank was bevoegd.
Na 1867 waren er meerdere herzieningen en -pogingen plaatsgevonden.
• omzetting van de theorieën van het sociaal verweer en nieuw sociaal verweer (ander mensbeeld en
andere visie op de functie van strafrecht)
• Sociaal verweer idee = determinatie, maatschappijbeveiliging => aparte wetten
o Beeld van de gevaarlijke mens; niet kijken naar rationele afweging maar kijken naar gevaarlijke
mensen (bv. dieven, moordenaars) & de maatschappij daartegen beschermen
o Bescherming tegen bepaalde groepen zoals minderjarigen, onbekwamen...
o individuele eigenschappen en maatschappelijke omstandigheden hebben invloed op zijn
handelen
Potpourri wetten (2-5) in 2016-2017 zorgen voor nog meer verwarring in afwachting tot het nieuwe
Strafwetboek.
Nieuw strafwetboek 2024 = De belangrijkste nieuwigheid is dat de klassieke drieledige indeling misdaad-
wanbedrijf- overtreding is verdwenen. Alle strafbare gedragingen vallen onder het eenheidsbegrip misdrijven
en die deelt de wetgever nu op in acht strafniveaus.
AFDELING 2. HET BELGISCHE WETBOEK VAN STRAFVORDERING
De werking van het strafrechtelijk apparaat en toepassing van strafprocedures zorgen voor inbreuken op de
individuele rechten van rechtsonderhorigen verdacht van misdrijf te hebben gepleegd. Het is noodzakelijk dat
er waarborgen bestaan en dat deze inbreuken niet willekeurig gebeuren. Een systeem van Strafvordering is een
compromis tussen het maatschappelijk belang en het belang van het individu, een regeling die uitwerking vindt
in regels over o.a. bewijsregelingen.
Wanneer de nadruk ligt op het belang van het individu, spreekt men vaak van de accusatoire procedure.
Wanneer de nadruk ligt op het belang van de maatschappij, dan spreekt men vaak over de inquisitoire
procedure.
- Accusatoire procedure in haar zuivere vorm = maatschappij neemt geen initiatief, de ‘beschuldiging’
komt van het slachtoCer van een misdrijf, waarmee de aangeklaagde op gelijke voet staat. De rechter is
een scheidsrechter die niet actief tussenkomt. Kenmerken van openbaarheid, tegenspraak en
mondelinge karakter staan vooraan.
- Inquisitoire procedure in haar zuivere vorm = Maatschappij zal via een vertegenwoordiger van het
gezag de vervolging en berechting behartigen. De vervolgde is ondergeschikt en de rechter werkt actief
mee aan de procesvoering. Procedure is schriftelijk, geheim en niet-contradictoir.
2
,Het Belgische systeem is een gemengd systeem met kenmerken van beide types. Onderzoek: geheim,
schriftelijk en niet-contradictoir. Procedure voor vonnisgerechten: mondeling, openbaar en contradictoir.
HOOFDSTUK 3. SITUERING VAN HET STRAFRECHT TUSSEN ANDERE
RECHTSDISCIPLINES
AFDELING 1. AUTONOMIE VAN HET STRAFRECHT
De vraag of Strafrecht autonoom is of een hulprecht is voor andere rechten, is zeer belangrijk voor de
interpretatie van de strafwetten. Deze autonomie is relatief, het strafrecht is zeker niet autonoom maar is ook
meer dan een hulprecht voor andere disciplines. De relatieve autonomie komt terug op conceptueel en
functioneel vlak.
1. De functionele autonomie van het strafrecht
Strafrecht draagt bij aan rechtsvorming door het trekken van eigen grenzen tussen recht en onrecht in een aantal
materies die niet worden geregeld door andere takken (vb. strafbaarstelling van meineed). De autonome
rechtsvormende functie van het strafrecht komt door het schapen van eigen, exclusief strafrechtelijke gedragsnormen
die we anders niet juridisch kunnen hard maken. Zoals: strafbaar stellen meineed, geen hulpverlenen aan mensen in
nood,...
Ook heeft het strafrecht een autonome rechtshandhavende functie. Het gaat niet enkel over de geschonden norm,
maar ook over het feit van de schending zelf. De functionele autonomie is nauw verbonden met de specificiteit van de
strafrechtelijke afhandeling van inbreuken op de rechtsordening. Die komt o.m. tot uiting in de strafrechtspleging en bij
de strafrechtelijke toemeting van sancties, die de delinquent confronteert met de eisen van de rechtsorde en de
consequenties bij de miskenning ervan.
2. De conceptuele autonomie van het recht
Strafrechters moeten niet noodzakelijk dezelfde betekenis of draagwijdte geven als in andere rechtstakken aan
begrippen, definities en instellingen afkomstig uit die rechtstakken, bij de interpretatie van strafwetten en bij
toepassing van strafbepalingen. Met de keuze om in het NSw. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid met een
strenger foutbegrip te werken dan in het aansprakelijkheidsrecht (art. 7 §3 NSw.) versterkt de wetgever de
autonomie van het strafrecht t.a.v. dat burgerlijk recht.
Bij de interpretatie van strafwetten zal de rechter aan begrippen van het burgerlijk recht soms een andere
inhoud geven, gelet op het rechtsgoed dat de wetgever met de strafbaarstelling veilig heeft willen stellen of de
objectieven die hij met het strafrecht nastreeft.
Zo stelt artikel 475 NSw. : het verduisteren of verspillen van een roerend goed met economische waarde dat
overhandigd is onder verplichting om het terug te geven of het voor een bepaald doel te gebruiken strafbaar.
Bepaalde akten of rechtshandelingen die volgens privaatrechtelijke normen ongeldig of nietig zijn, zullen in het
strafrecht soms wel als grondslag kunnen dienen voor strafrechtelijke vervolgingen en veroordelingen. Zo kan
een burgerlijk recht nietige akte niettemin strafrechtelijk een valsheid in geschriften opleveren maar moet wel
voldoende schijn van waarachtigheid vertonen.
Deze autonomie wordt verantwoord door de functie die het strafrecht heeft, nl. de bescherming van de
fundamentele maatschappelijke waarden. Toch zijn er uitzonderingen op deze autonomie, zoals art 16 V.T. Sv.
De wetgever verplicht de strafrechter dan in uitzonderlijke gevallen om zich bij de interpretatie van strafwetten
neer te leggen bij de regels van het burgerlijk recht.
3. Autonomie van het strafprocesrecht ten aanzien van het gerechtelijk recht
Autonomie van het strafprocesrecht ten aanzien van het gerechtelijk recht is absoluter. Gerechtelijk recht is lex
generalis, maar kan enkel supplementair werken indien ze niet onverzoenbaar blijkt met ‘la nature de l’action
exercée’. Zo is bijvoorbeeld artikel 736 Ger W. dat procespartijen verplicht elkaar alle stukken mee te delen,
3
, onverenigbaar met het zwijgrecht van de verdachte in een strafzaak. Artikel 2 Ger. W.: verklaart de regels van
dat “procesrechtswetboek” toepasselijk op alle rechtsplegingen. Regels van het Ger. W. werken aanvullend,
voor het geval het strafprocesrecht geen andere regeling inhoudt.
AFDELING 2. PUBLIEKRECHTELIJK KARAKTER
Strafrecht zou omwille van haar autonomie niet kunnen ingeplaatst worden in de klassieke privaatrecht-
publiekrecht verdeling. Ze sanctioneert de schending van zowel publiek- als privaatrechtelijke normen.
Ongeacht of een burgerrechtelijke, handelsrechtelijke of administratiefrechtelijke norm overtreden is, doet het
misdrijf een rechtstreekse verhouding ontstaan tussen de persoon die het misdrijf heeft gepleegd en de staat
als soevereine macht. Dit zie je in het strafprocesrecht: niet de geschade particulier, maar het OM zal de
vervolgende partij zijn, een overheidsorgaan dat optreedt namens de rechtsstatelijke gemeenschap. Ook de
tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties gebeurt op initiatief van het openbaar ministerie. De vervolging,
veroordeling, berechting en bestraCing zijn een publiekrechtelijke aangelegenheid.
Daarbij is het strafrecht recht van openbare orde, men kan zich hier nooit aan onttrekken. Dit heeft belangrijke
juridische gevolgen (zie 5.51, 5.56 en 5.57 BW). Geen bijzondere overeenkomsten die afbreuk doen aan
strafwetten. Een contract tot huurmoord is dus nietig. Niemand kan zich contractueel aan zijn strafrechtelijke
aansprakelijkheid onttrekken of zich rechtsgeldig verbinden om een misdrijf te plegen.
HOOFDSTUK 4. INDELINGEN VAN HET STRAFRECHT
AFDELING 1. ALGEMEEN EN BIJZONDER STRAFRECHT
1. Algemeen strafrecht
= Het algemeen strafrecht betreft de algemene regels, die normalerwijze voor alle misdrijven gelden. De kern
daarvan zit in Boek I van het nieuwe strafwetboek, maar dat wordt aangevuld door enkele zogenaamde
complementaire wetten.
Het nieuw strafwetboek bestaat uit twee boeken: een algemeen gedeelte (boek I) en een bijzonder gedeelte
(boek II). Boek I (art. 1 tot en met art. 78 NSw) draagt als titel ‘algemene regels van het strafrecht’. Het omvat de
algemene regels die van toepassing zijn op alle misdrijven die in de strafwetten omschreven zijn. Het gaat om
de algemene regels over strafbaarheid, daderschap, de gronden voor strafuitsluiting, de opsomming van de
straCen enz.
Onder complementaire wetten verstaat men strafwetten die, zonder in het wetboek te zijn ingevoegd, worden
geacht er logisch en integraal deel van uit te maken. Voor het materieel strafrecht is dat omdat zij hetzij nieuwe
algemene beginselen van strafrecht huldigen, hetzij belangrijke wijzigingen aanbrengen aan de gelding van
bepaalde artikelen uit boek I NSw.
- voorbeelden complementaire wetten materieel strafrecht: Wet op jeugdbescherming,
Interneringswwet,...
- voorbeelden complementaire wetten voor strafprocesrecht: Wet op Voorlopige Hechtenis, Europees,
Aanhoudingsbevel,...
2. Bijzonder strafrecht
= Het geheel van strafwetten waarin specifieke gedragingen strafbaar worden gesteld, met vermelding van de
daarop toepasselijke straCen. Het omvat de strafbaarstellingen uit Boek 2 (art. 79 – 691 NSw) “de
gemeenrechtelijke misdrijven en hun straCen” (ook wel het bijzonder gedeelte van het NSw genoemd) en van de
bijzondere strafwetten die niet in het Sw zijn ingevoegd en waarin specifieke gedragingen (handelingen of
onthoudingen) strafbaar stellen. Het bijzonder strafrecht omvat ook het strafrecht van de deelstaten op grond
van de impliciete bevoegdheden (Art. 11 BWHI) .
4