Mentale toestanden: belevingen zoals proeven, denken en voelen. Deze
toestanden (states) vormen de bewuste mind.
Qualia: de “hoe het is”, de kwalitatieve, subjectieve aspecten van
ervaringen.
Type mentale toestanden:
1. Bewuste ervaringen: zijn gekarakteriseerd door de kwalitatieve
ervaringen.
Er is iets “hoe het is” om jou te zijn / de dingen te ervaren die je ervaart.
2. Cognitie: ze zijn opzettelijk. Het gaat over iets. Iets opzettelijk willen
doen.
Mentale toestanden met intentionaliteit (‘aboutness’, gaan over iets)
- Propositionele attitudes: een bepaalde houding ten opzicht van een
propositie (een bewering (formuleerbaar als dat-zin))
- Bijv: Geloven, denken, verbeelden, vermoeden, oordelen, wensen,
betwijfelen, willen, hopen
3. Emotie: is een fenomenale ervaring die echt ergens over gaat.
- Mentale toestanden met een kwalitatief karakter + intentionaliteit
Bewuste en onbewuste mind:
- De toestanden in de onbewuste geest kunnen onder de juiste
omstandigheden bewust worden.
- Meeste van onze herinneringen zijn onbewust maar kunnen bewust
worden.
- Dingen als het reguleren van je hartslag zijn geen metal states omdat ze
nooit de mogelijkheid hebben om bewust te worden.
Lichaam-geest probleem: hoe de geest in de fysieke wereld past.
Wat is de geest? Hoe verschilt die van het lichaam?
Wat is de relatie tussen geest en lichaam?
- Lichaam: fysiek wezen, opgebouwd uit cellen met een brein
- Geest: Bewustzijn, gedachten, ervaringen, percepties, herinneringen,
3 problemen:
- hoe past de bewuste ervaringen in de fysieke wereld?
- hoe past de cognitieve toestanden in de fysieke wereld?
- hoe passen emoties in de fysieke wereld?
Uiteindelijk onder te verdelen in hoe qualia in de fysieke wereld past en
hoe intentionaliteit in de fysieke wereld past?
Als je weet hoe ervaringen (qualia) & cognities (intentionaliteit) in de
fysieke wereld passen, dan weet je dat ook voor emoties (qualia +
intentionaliteit)
,Geest: een collectie van mentale toestanden.
Wat is filosofie:
1. Conceptueel onderzoek
- Wat is de betekenis van concepten die we gebruiken?
- De vraag staat centraal of het alledaagse wereldbeeld centraal moet
staan of het wetenschappelijk wereldbeeld.
2. Conceptuele verheldering
- Conceptuele analyse als startpunt: Wat bedoel je met concept X?
- Stap verder: Niet alleen “nadenken over hoe we een concept gebruiken”
- Het gebruik van concepten verhelderen, concepten bijstellen op basis
van wat de wetenschap ons kan vertellen.
3. Grondslagonderzoek/geldigheidswetenschap
- Wetenschappers gebruiken fundamentele concepten, zoals ‘causaliteit’
- Oorzaak-gevolg relaties staan centraal in de wetenschap
- Maar is dit concept wel geldig? Passen we het juist toe? Bestaat het
zelfs?
- David Hume: We vinden ‘causaliteit’ niet in realiteit, kunnen het niet
waarnemen. We schrijven het toe aan de realiteit, op basis van vaak
waargenomen correlaties
4. Perspectiefwisseling
- Open mind erg belangrijk
- Verschillende perspectieven verkennen.
- Verplaatsen in andere persoon.
- Verruimen van onze ideeën
- Mogelijkheid tot debat
5. Zoektocht naar waarheid
- Filos – sofia: liefde voor wijsheid!
- Filosofen zetten zich af tegen de sofisten (getraind in de
overtuigingskracht) in het Oude Griekenland.
- Socrates: het gaat om de waarheid.
- We vinden de waarheid misschien niet altijd, maar we moeten er wel
naar zoeken (of toch ten minste onwaarheden ontmaskeren!)
6. Filosofie is dus:
- We denken na over concepten.
- We willen deze concepten juist(er) gebruiken.
- We willen nakijken of toepassingen van deze concepten in andere
disciplines en theorieën ook geldig zijn.
- We willen zo dicht mogelijk bij de waarheid komen.
- Daarvoor moeten we vaak kritisch naar onze ideeën kijken, en open
staan voor andere ideeën.
- Filosofie is geen scepticisme, relativisme of zomaar praten.
,Substantiedualisme: de geest bestaat onafhankelijk van het lichaam en
vice versa.
- Kan de geest onafhankelijk van het lichaam functioneren?
- Kan je geest verder bestaan, zonder je lichaam?
- Veel religies nemen dit standpunt aan.
- Dit is het standpunt van René Descartes
Substantie: dat wat op zichzelf kan bestaan
Eigenschappen: kunnen niet op zichzelf bestaan.
Twee verschillende substanties:
1. Res cogitans: denkende substantie
- Immaterieel, de geest
2. Res extensa: uitgebreide substantie
- Materieel, neemt plaats in, in de ruimte
Substantiesdualisten zeggen dat de mens allebei de substanties zijn.
Zij zeggen dat: We zijn een geest en een lichaam, We zijn geen lichaam
dat de eigenschap heeft “een geest te hebben” en Lichaam en geest zijn
verschillende substanties die onafhankelijk van elkaar bestaan.
Descartes methode:
1. Eerste methode
- Descartes ging op zoek naar echte kennis.
- Wat is een onbetwijfelbaar fundament voor kennis?
- Geloofde mensen niet omdat zij kunnen liegen.
- Hij ging twijfelen aan alles.
- Een zekerheid: (Cogito ergo sum) – Ik denk, dus ik ben.
- Descartes vond een fundamentele zekerheid.
Twijfel is een vorm van denken!
Als je aan alles aan het twijfelen bent, dan ben je dus aan het denken.
Als er twijfel is, dan is er denken, en als er denken is, dan moet er een
denker zijn!
Dus ik besta!
2. Tweede methode
- Wat is hij?
Een denkende substantie: res cogitans.
Essentiële eigenschap: denken
- Hoe weet hij dit?
Hij ziet dit helder en duidelijk in.
Als ik twijfel, denk ik. Als ik denk, moet ik wel bestaan.
- God bestaat sowieso
We hebben een idee van het perfecte wezen in onze geest. Dit is God.
Dit idee kan niet van onszelf komen. Wij zijn imperfect (wij zijn twijfelende
wezens).
, Dit idee moet van een perfect wezen zelf komen. God.
Dus God moet bestaan.
- God is goed
Anders zou god niet perfect zijn.
- Als God bestaat en perfect en goed is, dan wil dat zeggen dat hij mij niet
bedriegt!
Met andere woorden: “Ik heb een lichaam” is een helder en duidelijk
inzicht, geen bedrog.
3. Fundament van substantie dualisme
Ik ben een res cogitans / denkende substantie én een res extensa /
uitgebreide substantie.
Redenen van Descartes voor radicale twijfel aan alles:
1. Illusies: Iets is niet wat het lijkt.
- Wij kunnen onze zintuigen niet gebruiken als wetenschap voor kennis,
volgens Descartes.
2. Dromen
- Hoe kan je zeker zijn of je zelfs wel wakker bent?
Descartes’ eerste methode: radicale twijfel
3. Kwaadaardig genie
- Een almachtig, kwaadaardig genie (of een demon!) zou me kunnen
bedriegen, en me alles kunnen laten geloven.
Het interactieprobleem: Elisabeth van Bohemia twijfelde aan de theorie
van Descartes. Zij vroeg zich af hoe de geest en lichaam interacteerde.
Het interactieprobleem is de vraag hoe immateriële mentale toestanden
causaal
interageren met fysieke toestanden.
De causale geslotenheid van de fysieke wereld: er gaat geen energie
in of uit het systeem. Dit komt voort uit behoudswetten: elke fysieke
gebeurtenis heeft
een fysieke oorzaak.
- Maar er is hierbij een probleem: hoe kan een niet-fysieke substantie
(zonder uitgebreidheid) botsen met de fysieke substantie? (Patrick
Swayze probleem)
Antwoord Descartes op het interactieprobleem:
Eigenlijk weet Descartes het niet echt...
- Aan de ene kant (zo zegt Descartes) zijn we duidelijk twee substanties.
- Aan de andere kant zijn we niet gelijk aan een zeeman op zijn schip,
maar interageren lichaam en geest.
- We kunnen deze 2 dingen niet tegelijk denken.
- Hij zei uiteindelijk dat de pijnappelklier de plek is waar lichaam en geest