Cognitie in ontwikkelingspsychologisch perspectief
Piagets cognitieve ontwikkelingstheorie
Centrale begrippen in Piagets theorie
adaptatie en organisatie
・geboren met 2 tendensen:
1. adaptatie
2. organisatie
・adaptatie -> aangeboren tendens van organismen om zich aan te passen aan omgeving
・adaptatie tendens kent 2 complementaire processen:
- assimilatie
= tendens om bestaande kennis toe te passen om nieuwe ervaringen te begrijpen
- accommodatie
= tendens om onze denkstructuren aan te passen aan de omgeving
schema organiseren, equilibrium
・assimilatie en accommodatie zijn complementair
・ervaringen die iemand opdoet via adaptatieproces moet georganiseerd worden tot geheel van
samenhangende kennis
-> samenhang noemt Piaget de schema’s
・oorzaak-gevolg schema -> manier waarop wij kennis organiseren
・herschikken en combineren van schema’s noemt Piaget organiseren
・een schema = een patroon waarop kennis, inzichten en vaardigheden samenhangen
Waarom worden nu al die processen in gang gezet? Waarom leidt ervaring al dan niet tot
vaardigheden of inzichten?
• Volgens Piaget heeft dit te maken met het streven naar evenwicht
-> Equilibrium
• Van assimilatie en accommodatie en van adaptatie en organisatie zorgen ervoor dat individu
telkens streeft naar toestand van evenwicht
Wanneer is er sprake van een evenwichtstoestand?
・Wanneer een individu gebeurtenissen uit zijn omgeving niet meer moet veranderen teneinde
deze te assimileren en ook zichzelf niet meer moeten veranderen teneinde zich aan nieuwe
gebeurtenissen te accommoderen
uitdagingen:
・als overeenkomst te groot is omdat situatie te vertrouwd is en nauwkeurig op de schemata van
kind is afgestemd zal het geen uitdaging vormen
-> situatie wordt gezien als vervelend en we gaan het vermijden
・zijn gebeurtenissen die bestaande thema’s activeren, maar niet in geheel mee overeenkomen,
die uitdagend worden ervaren en die veranderingen uitlokken
, cognitieve ontwikkelingsfasen
Op basis van observatie kunnen we principes afleiden hoe de werkelijkheid in elkaar zit
(deduceren). We gebruiken die principes als hypothese: wanneer ze bevestigd worden blijven ze
bruikbaar,wanneer ze niet overeenkomen met onze ervaring gaan we twijfelen over onze
hypothese of ze wijzigen (hypothetisch denken).
• Kinderen en volwassenen gaan op andere manier kennis en vaardigheden organiseren.
• Hypothesen over denkvaardigheden van kinderen en hoe deze wijzigen doorheen verschillende
leeftijden.
• Op basis van bevindingen, 4 fasen.
• Kinderen starten bij “niet denken, maar doen”.
• Interactie tussen rijping en leren ontwikkelt het kind.
-> Volgens Piaget -> hoogste niveau van denken.
-> Hypothetisch-deductief denken Wetenschappelijk denken.
• Hypothetisch-deductief denken: er bestaat een relatie tussen ontwikkelingsfase en leeftijd.
-> Sommige volwassene hebben nooit een hypothetisch-deductief denken ontwikkeld.
Wat zijn de 4 fasen van de bevindingen?
1. Sensomotorische fase (0 – 2 jaar): van ervaren tot interne mentale combinaties.
2. Pre-operationele fase (2 jaar – kleuter): van intuïtief denken tot interesse in de
observeerbare wereld.
3. Concreet-operationele fase (lagere schoolkind): van interesse tot exact begrijpen van de
wereld / toepassen regels.
4. Formele-operationele denken (middelbare school): van 1ste hypothese tot objectief
wetenschappelijk denken.
De sensomotorische fase: van ervaren tot de 1ste mentale voorstelling (0– 18 maanden):
• Kind nog geen woorden of beelden in het hoofd.
• Pasgeborene heeft geen voorstellingsvermogen, het ervaart
• Denken bestaat uit sensomotorische ervaringen.
• 2de tot 4de jaar ontwikkeld peuter voorstellingsvermogen
• Denken van het kind begint met het internaliseren van handelingen.
• Intellectueel denkvermogen begint zich te ontwikkelen zodra geïnternaliseerde handelingen
zich van hun sensorische en motorische componenten gaan losmaken.
• Van ervaren tot interne mentale combinaties
• Sensorische componenten.
• Motorische componenten.
• Internaliseren van handelingen.
• Piaget verdeeld periode in 6 subfasen
de 6 subfasen waarover Piaget spreekt:
1. reflexen
2. oefenen van gewilde bewegingen
3. middel-doel bewegingen
4. intentionele experimenten
5. interne mentale combinaties
Piagets cognitieve ontwikkelingstheorie
Centrale begrippen in Piagets theorie
adaptatie en organisatie
・geboren met 2 tendensen:
1. adaptatie
2. organisatie
・adaptatie -> aangeboren tendens van organismen om zich aan te passen aan omgeving
・adaptatie tendens kent 2 complementaire processen:
- assimilatie
= tendens om bestaande kennis toe te passen om nieuwe ervaringen te begrijpen
- accommodatie
= tendens om onze denkstructuren aan te passen aan de omgeving
schema organiseren, equilibrium
・assimilatie en accommodatie zijn complementair
・ervaringen die iemand opdoet via adaptatieproces moet georganiseerd worden tot geheel van
samenhangende kennis
-> samenhang noemt Piaget de schema’s
・oorzaak-gevolg schema -> manier waarop wij kennis organiseren
・herschikken en combineren van schema’s noemt Piaget organiseren
・een schema = een patroon waarop kennis, inzichten en vaardigheden samenhangen
Waarom worden nu al die processen in gang gezet? Waarom leidt ervaring al dan niet tot
vaardigheden of inzichten?
• Volgens Piaget heeft dit te maken met het streven naar evenwicht
-> Equilibrium
• Van assimilatie en accommodatie en van adaptatie en organisatie zorgen ervoor dat individu
telkens streeft naar toestand van evenwicht
Wanneer is er sprake van een evenwichtstoestand?
・Wanneer een individu gebeurtenissen uit zijn omgeving niet meer moet veranderen teneinde
deze te assimileren en ook zichzelf niet meer moeten veranderen teneinde zich aan nieuwe
gebeurtenissen te accommoderen
uitdagingen:
・als overeenkomst te groot is omdat situatie te vertrouwd is en nauwkeurig op de schemata van
kind is afgestemd zal het geen uitdaging vormen
-> situatie wordt gezien als vervelend en we gaan het vermijden
・zijn gebeurtenissen die bestaande thema’s activeren, maar niet in geheel mee overeenkomen,
die uitdagend worden ervaren en die veranderingen uitlokken
, cognitieve ontwikkelingsfasen
Op basis van observatie kunnen we principes afleiden hoe de werkelijkheid in elkaar zit
(deduceren). We gebruiken die principes als hypothese: wanneer ze bevestigd worden blijven ze
bruikbaar,wanneer ze niet overeenkomen met onze ervaring gaan we twijfelen over onze
hypothese of ze wijzigen (hypothetisch denken).
• Kinderen en volwassenen gaan op andere manier kennis en vaardigheden organiseren.
• Hypothesen over denkvaardigheden van kinderen en hoe deze wijzigen doorheen verschillende
leeftijden.
• Op basis van bevindingen, 4 fasen.
• Kinderen starten bij “niet denken, maar doen”.
• Interactie tussen rijping en leren ontwikkelt het kind.
-> Volgens Piaget -> hoogste niveau van denken.
-> Hypothetisch-deductief denken Wetenschappelijk denken.
• Hypothetisch-deductief denken: er bestaat een relatie tussen ontwikkelingsfase en leeftijd.
-> Sommige volwassene hebben nooit een hypothetisch-deductief denken ontwikkeld.
Wat zijn de 4 fasen van de bevindingen?
1. Sensomotorische fase (0 – 2 jaar): van ervaren tot interne mentale combinaties.
2. Pre-operationele fase (2 jaar – kleuter): van intuïtief denken tot interesse in de
observeerbare wereld.
3. Concreet-operationele fase (lagere schoolkind): van interesse tot exact begrijpen van de
wereld / toepassen regels.
4. Formele-operationele denken (middelbare school): van 1ste hypothese tot objectief
wetenschappelijk denken.
De sensomotorische fase: van ervaren tot de 1ste mentale voorstelling (0– 18 maanden):
• Kind nog geen woorden of beelden in het hoofd.
• Pasgeborene heeft geen voorstellingsvermogen, het ervaart
• Denken bestaat uit sensomotorische ervaringen.
• 2de tot 4de jaar ontwikkeld peuter voorstellingsvermogen
• Denken van het kind begint met het internaliseren van handelingen.
• Intellectueel denkvermogen begint zich te ontwikkelen zodra geïnternaliseerde handelingen
zich van hun sensorische en motorische componenten gaan losmaken.
• Van ervaren tot interne mentale combinaties
• Sensorische componenten.
• Motorische componenten.
• Internaliseren van handelingen.
• Piaget verdeeld periode in 6 subfasen
de 6 subfasen waarover Piaget spreekt:
1. reflexen
2. oefenen van gewilde bewegingen
3. middel-doel bewegingen
4. intentionele experimenten
5. interne mentale combinaties