Voorbeeldstudies ook kennen!
1
Ontwikkelingspsychologie: betreft de veranderingen binnen personen
gedurende de levensloop, en de verschillen en onvereenkomsten tussen
personen met betrekking tot de aard van de veranderingen
- Het doel is niet alleen om deze intrapersoonlijke veranderingen en
interpersoonlijk verschillen te beschrijven, maar ook om te verklaren
waarom ze plaatsvinden en om te zoeken naar manieren om ze zo
optimaal mogelijk te veranderen.
- Er wordt gekeken naar biologie, cognities, sociaal en emoties
Ontwikkeling: systematische veranderingen en gelijkheden door het
leven heen, wat betrekt: groei, verlies, fysieke veranderingen, cognitieve
veranderingen en psychologisch functioneren.
- Het is meer dan alleen de groei van baby tot volwassenen.
- Ontwikkeling vind plaats in historische, culturele en subculturele
contexten. En wordt beïnvloed door leeftijdsgroepen, leeftijdsnormen en
maatschappelijke waardes.
Intra-persoonlijke veranderingen: Veranderingen binnen personen.
Inter-persoonlijke verschillen: Verschil tussen personen.
Historie ontwikkeling:
1. Vanaf 17 eeuw werden kinderen als onschuldig beschouwd.
e
2. In de late 19e eeuw werd de adolescentie als aparte fase erkent.
3. In de 20e eeuw erkende we pas de fases van aankomend volwassenheid
(leeg nest) en ouderdom gekenmerkt door pensioen.
Belangrijke onderzoekers in de ontwikkelingsleer:
1. Charles Darwin: begon met baby biografieën. Was begin van de studie
naar de levensloop.
2. G. Stanley: grondlegger van de ontwikkelingsleer. Door ontwikkeling
vragenlijsten en aandacht voor alles fases van de levensloop.
3. Paul Blates: de moderne kijken op ontwikkeling is op hem gebaseerd. Hij
onderscheid de 7 principes van ontwikkeling.
Wat ontwikkelt wanneer?
1. Bij het bestuderen van de normatieve ontwikkeling, linken we
, belangrijke veranderingen in de ontwikkeling aan bepaalde leeftijden”.
2. BELANGRIJK: Biologische leeftijd is nooit verantwoordelijk voor
veranderingen, en verklaart veranderingen daarom ook niet.
- Veranderingen kunnen alleen correleren met leeftijd – “vehicle” of
change
- Doel = het linken van de veranderingen aan de „waarom“: welke
mechanismen drijven ontwikkeling?
3. Tijdschaal van ontwikkeling:
- Variabiliteit (= kortetermijn veranderingen die min of meer omkeerbaar
zijn) vs. verandering (= min of meer blijvend)
- Variabiliteit kan verandering voorspellen
Veranderingen in ontwikkeling:
1. “a rite of passage”: is de overgang van jeugd naar volwassenheid.
Leeftijdsnormen zijn belangrijk omdat ze de keuze beïnvloeden van hoe ze
hun leven leiden. → Sociale klok: iemands gevoel van wanneer bepaalde
dingen klaar moeten zijn en of met in lijn loopt met de norm
2. Opkomende volwassenheid: een transitie periode tussen
adolescentie en volledige volwassenheid van 18 tot 25 en soms laat 29.
Hierin studeren, sparen van geld om voor te bereiden op het volwassen
leven
3. Gerontologie: studie van veroudering en ouderdom. Dit kwam met de
wat meer moderne life-span perspectief.
Twee fases van de oude leeftijd:
1. Jong oud: 60-80 jaar
- Nog relatief gezond
- Actief
2. Oud oud: 80-100 jaar
- Toegenomen risico voor fysieke en cognitieve problemen
3. Maar zeer grote verschillen tussen individuen (leeftijd niet erg
informatief)
Ontwikkeling meten:
1. Continue meten:
, - Bijvoorbeeld: Correlatie tussen leeftijd & vaardigheid
2. Vergelijken tussen groepen:
- Bijvoorbeeld: gemiddeld verschil vaardigheid tussen leeftijdsgroepen
3. Cross-sectionele designs: individuen van verschillende leeftijden op
hetzelfde tijdsmoment
- Je onderzoekt interpersoonlijke verschillen
1. Voordelen
- Economisch mbt tijd (weinig tijd tussen meting en resultaten)
- Redelijk goedkoop
- Toont overeenkomsten en verschillen tussen leeftijdsgroepen
2. Nadelen
- Leeftijdseffecten zijn verstrengeld met cohorteffecten
- Geen informatie over individuele paden van ontwikkeling
(interpersoonlijke verschillen ipv intrapersoonlijke verandering)
- Beperkt generaliseerbaar naar andere meetmomente
4. Longitudinale designs: dezelfde individuen op verschillende
tijdsmomenten
- Je onderzoekt intra persoonlijke verschillen.
1. Voordelen
- Echte meting van intrapersoonlijke verandering
- Meting van stabiliteit en verandering van ontwikkelingsvariabelen
2. Nadelen
- Leeftijdseffecten zijn verstrengeld met tijd-van-meting effecten, test-
hertest effecten, attrition (uitval)effecten
- Beperkt generaliseerbaar naar andere cohorten
- Kost veel tijd
- Kost veel geld
Uitdagingen door omgevingsinvloeden:
- Omgevingsinvloeden (bijv. oorlog, pandemie) kunnen resultaten
beïnvloeden → kan de indruk wekken dat ontwikkeling plaatsvindt, terwijl
resultaten veroorzaakt worden door omgevingsomstandigheden
- Verschillende problemen afhankelijk van het onderzoeksdesign
- Cross-sectional desgin kan een cohort effect hebben
- Longitudinale designs kunnen tijd van meting effecten hebben.
Cohort: iedere groep uit dezelfde culturele omgeving en dezelfde
tijdsinterval
, Cohorteffect: Verschillen in variabelen die relevant zijn voor de
ontwikkeling, die voortkomen uit (niet-leeftijdsgerelateerde) factoren
waaraan iedere geboortecohort werd blootgesteld.
- In een cross-sectionele studie zijn leeftijdseffecten en cohort effecten
verstrengeld
- Ten onrechte aannemen dat er leeftijdseffecten zijn, terwijl effect (deels)
voorkomt uit cohortkenmerken die zijn gevormd door de historische
context.
Tijd-van-meting effecten: Als effecten van historische events en trends
tijdens de dataverzameling invloed hebben op resultaten.
- In een longitudinale studie zijn leeftijdseffecten en tijd- van-meting
effecten verstrengeld
- Ten onrechte aannemen dat er verandering plaatsvindt terwijl het effect
wordt veroorzaakt door de historische context waarin gegevens worden
verzameld.
Sequentie-modellen: longitudinaal en cross-sectionaal design
combineren. Bijvoorbeeld: groep van tieners, baby’s en volwassenen een
langere tijd volgen.
- Cross-sectionele vergelijkingen: de meerdere groepen op 1 tijdspunt
vergelijken
- Longitudinale vergelijkingen: verschillen binnen een groep over tijd
bekijken.
- Cohort vergelijkingen: groepen vergelijking op dezelfde leeftijd op
verschillende tijdsmomenten. Bijvoorbeeld: 8 jarige in 2000 en 8 jarige in
2002.
Het grotere voordeel van sequentie-modellen is dus dat je cohorteffecten
kan uitsluiten.
Meetmethoden:
1. Zelf-rapportage vs. rapportage ‘by proxy’ (e.g., ouder, partner,
verzorger)
- Interview
- Vragenlijsten
- Dagboeken
2. Gedragsobservatie [naturalistisch versus gestructureerd]
3. Gestandardiseerde Testen/Testbatterijen [vergelijking met norm]
4. Fysiologie (bijv. Eyetracking, EEG, zuigen, hartritme)
Onderzoeksdesigns:
1. Casus (case studie): één proefpersoon waarbij je meerdere metingen
doet over een langere periode (bijvoorbeeld: voor, tijdens en na
interventie)
2. Correlationeel onderzoek: bij een groep mensen verschillende