H3: signal transduction
Directe cel-cel communicatie = juxtacrien
Gap junction
Gap = intracellulaire kanalen
junction Transmembraaneiwitten of connexines vormen per 6 een
s hexamerische hemikanaal = hemiconnexon kan docken
met ander connexon door intercellulair kanaal
Connexine-eiwitten bestaan zelf uit 4 transmembraan
α-helixen die via 2 extracellulaire en 1 intracellulaire
loop worden bijeengehouden
21 genen beschreven die coderen voor connexines
Kanalen zijn gevuld met water en vergemakkelijken de
doorgang voor kleine moleculen
Openen/sluiten gereguleerd door pH, Ca²+, cAMP,
H+ en spanning over membraan
Hexamere connexon kunnen ‘docken’ met een corresponderend
connexon op een andere cel:
Vormen zo een gap junction (2x 6 connexinen)
Chemisch contact : moleculen tot ~1500 Da zijn
permeabel
Elektrisch contact : inter-cellulaire porie met lage
weerstand
Indien ‘docken’ niet gebeurt
Connexonen laten vorm van transmembranair
transport toe van intra- naar extracellulair milieu (vice
versa) vaak kleine moleculen
Voorkomen: in hart en gladde spieren goede elektrische
geleiders tussen aangrenzende cellen
Vaak mutaties in connexine genen met dysfunctionele eiwitten
Erfelijke ziekten
Vb. gehoorverlies of doofheid
GJ-B2 gen, GJ-B3, GJ-B6
, Cadherines (adhering junctions), tight junctions
Cel-adhesie molecules (CAM’s)
Kenmerken - Lijmen cellen aan cellen (intercellular glue) aan ECM of
aan BM
- Steeds zelfde basis-structuur:
1 intracellulair-domein
1 transmembranair α-helix
1 extracelullair-domein
Soorten - Cel-cel transmembranair (bv. Cadherines)
- Cel-basale membraan (bv. Integrines)
- Cel-interstitiële matrix (bv. Integrines)
Groepen - Ca-afhankelijk cadherines & selectines
- Ca-onafhankelijk Integrines & Ig-superfamily-CAMs
Gespecialiseerd cel-cel verbindingen
Tight = continue intercellulaire barrière
junction = tussen epitheelcellen, die nodig is om
zonula weefselruimtes te scheiden en de
occludens selectieve beweging van
oplosmiddelen door het epitheel te
reguleren.
Lipidenlagen liggen erg dicht bij elkaar
via membraaneiwitten die in elkaar
haken
Occludine & claudine
Fysieplaatsen zijn verbonden met
actinfilamentennetwerken van het
cytoskelet
Aan apicale zijden ‘riemen’ rondom de
cellen
Geen passage mogelijk
Voorkomen:
- Dekcellen (epitheelcellen)
Blootgesteld aan agressieve
chemische stoffen
(maagepitheel)
Krachtige fysische krachten
(huid)
Deklagen intact blijven en
onderliggende weefsels
beschermt
Adherent = cel verbinding waarvan
junction = cytoplasmatische zijde verbonden is
zonula met actine cytoskelet
adherens ~ tight junction
Meestal er net onder
Omcirkelt ook de cel als een gordel
Celadhesie wordt gemedieerd
door transmembranaire
cadherine molecules
Aan cytoplasmatische kant via
een koppeleiwit vasthaken aan
het submembranaire actine
Directe cel-cel communicatie = juxtacrien
Gap junction
Gap = intracellulaire kanalen
junction Transmembraaneiwitten of connexines vormen per 6 een
s hexamerische hemikanaal = hemiconnexon kan docken
met ander connexon door intercellulair kanaal
Connexine-eiwitten bestaan zelf uit 4 transmembraan
α-helixen die via 2 extracellulaire en 1 intracellulaire
loop worden bijeengehouden
21 genen beschreven die coderen voor connexines
Kanalen zijn gevuld met water en vergemakkelijken de
doorgang voor kleine moleculen
Openen/sluiten gereguleerd door pH, Ca²+, cAMP,
H+ en spanning over membraan
Hexamere connexon kunnen ‘docken’ met een corresponderend
connexon op een andere cel:
Vormen zo een gap junction (2x 6 connexinen)
Chemisch contact : moleculen tot ~1500 Da zijn
permeabel
Elektrisch contact : inter-cellulaire porie met lage
weerstand
Indien ‘docken’ niet gebeurt
Connexonen laten vorm van transmembranair
transport toe van intra- naar extracellulair milieu (vice
versa) vaak kleine moleculen
Voorkomen: in hart en gladde spieren goede elektrische
geleiders tussen aangrenzende cellen
Vaak mutaties in connexine genen met dysfunctionele eiwitten
Erfelijke ziekten
Vb. gehoorverlies of doofheid
GJ-B2 gen, GJ-B3, GJ-B6
, Cadherines (adhering junctions), tight junctions
Cel-adhesie molecules (CAM’s)
Kenmerken - Lijmen cellen aan cellen (intercellular glue) aan ECM of
aan BM
- Steeds zelfde basis-structuur:
1 intracellulair-domein
1 transmembranair α-helix
1 extracelullair-domein
Soorten - Cel-cel transmembranair (bv. Cadherines)
- Cel-basale membraan (bv. Integrines)
- Cel-interstitiële matrix (bv. Integrines)
Groepen - Ca-afhankelijk cadherines & selectines
- Ca-onafhankelijk Integrines & Ig-superfamily-CAMs
Gespecialiseerd cel-cel verbindingen
Tight = continue intercellulaire barrière
junction = tussen epitheelcellen, die nodig is om
zonula weefselruimtes te scheiden en de
occludens selectieve beweging van
oplosmiddelen door het epitheel te
reguleren.
Lipidenlagen liggen erg dicht bij elkaar
via membraaneiwitten die in elkaar
haken
Occludine & claudine
Fysieplaatsen zijn verbonden met
actinfilamentennetwerken van het
cytoskelet
Aan apicale zijden ‘riemen’ rondom de
cellen
Geen passage mogelijk
Voorkomen:
- Dekcellen (epitheelcellen)
Blootgesteld aan agressieve
chemische stoffen
(maagepitheel)
Krachtige fysische krachten
(huid)
Deklagen intact blijven en
onderliggende weefsels
beschermt
Adherent = cel verbinding waarvan
junction = cytoplasmatische zijde verbonden is
zonula met actine cytoskelet
adherens ~ tight junction
Meestal er net onder
Omcirkelt ook de cel als een gordel
Celadhesie wordt gemedieerd
door transmembranaire
cadherine molecules
Aan cytoplasmatische kant via
een koppeleiwit vasthaken aan
het submembranaire actine