100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Hoofdstuk 11 Intelligentie – Samenvatting UGent Psychologie

Rating
-
Sold
-
Pages
63
Uploaded on
08-12-2025
Written in
2025/2026

Deze samenvatting is bijzonder volledig: alle theorieën, modellen, tabellen én de moeilijke concepten zoals Gf/Gc, CHC, erfelijkheid, Flynn-effect en testbetrouwbaarheid worden eenvoudig gemaakt met concrete voorbeelden. Ideaal voor een hoog examenresultaat.

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
December 8, 2025
Number of pages
63
Written in
2025/2026
Type
Summary

Subjects

Content preview

Hoofdstuk 11: Intelligentie
1) Wat verstaan mensen onder
intelligentie?
1.1. Intelligentie: 1 term, meerdere betekenissen
In het dagelijkse taalgebruik verwijst “intelligent” niet naar 1 enkel
vermogen.
Het wordt in verschillende contexten gebruikt:

 Iemand die veel weet of logisch kan redeneren  analytische
intelligentie.
 Iemand die zakt voor een examen maar “toch intelligent is” 
aangeboren potentieel.
 Iemand handelt handig, snel of slim  praktische intelligentie.
 Ook dieren worden soms “slim” genoemd.
 Iemand kan cognitief zeer intelligent zijn maar sociaal onhandig.

DAAROM  onderscheiden zowel leken als onderzoekers 3 componenten
van intelligentie.



1.2. De 3 componenten van intelligentie
1. Analytische intelligentie = Vermogen om abstracy, logisch en
consistent te redeneren, patronen te herkennen, nieuwe informatie
te analyseren en complexe problemen op te lossen.
 De vorm die het sterkst bepaalt hoe goed iemand presteert op
school.

2. Praktische intelligentie = vermogen om adequate oplossingen te
vinden voor problemen in dagelijkse, vertrouwde situaties (werk,
gezin, routines).
 Sterk afhankelijk van ervaring en situatiekennis.

3. Sociale en emotionele intelligentie = vermogen om gevoelens
en intenties van jezelf en anderen te begrijpen en hier verstandig
naar te handelen.
 Omvat empathie, zelfinzicht, sociale vaardigheden.

,1.3. De 3 visies op intelligentie
Visie 1: Intelligentie = aangeboren potentieel (nature)

 Een persoon kan intelligent zijn zonder dat dit zichtbaar is in
prestaties.
 “Het zit er wel in, maar het komt er niet uit.”
 Heeft betrekking op analytische, praktische én sociaal-emotionele
intelligentie.
 Doel: tests ontwikkelen die potentieel meten, niet prestaties.

Voorbeeld: Zak voor examen, maar toch “intelligent” (denk aan Léa)

Een leerling zakt voor wiskunde, maar de leraar zegt: “Ze is wel
intelligent, maar het komt er niet uit.” → De aanleg is aanwezig,
maar de prestatie toont het niet (stress, slechte dag,…).



Visie 2: Intelligentie = effectief intelligent gedrag (nurture)

 Intelligentie blijkt uit gedrag: iemand is intelligent als het zichtbaar
wordt.
 Afhankelijk van inspanning, motivatie en omgeving.
 Extreme vorm: alle kinderen hebben dezelfde aanleg; verschillen =
enkel omgeving.

Voorbeeld: 2 kinderen met dezelfde aanleg, maar andere prestaties

2 kinderen hebben een vergelijkbare aangeboren capaciteit. Maar het ene
kind krijgt veel ondersteuning thuis en oefent veel, terwijl het andere kind
geen hulp krijgt en weinig motivatie heeft.

Resultaat: het 1ste kind presteert uitstekend, het 2de slecht.
De visie zegt: “Het eerste kind is intelligenter omdat het meer laat
zien.”



Visie 3: Intelligentie = testprestatie

 Een persoon is intelligent als hij/zij goed scoort op een test of
examen.
 Onderwijs werkt volgens deze visie.
 Analytische intelligentie = hoge IQ-score.
 Mogelijkheden:
 Hoge testscore zonder aanleg (oefenen, spieken)
 Lage testscore ondanks sterke aanleg (stress, motivatie,
omstandigheden)

,1.4. Belangrijke waarschuwing van de prof
Intelligentie ≠ IQ.
 IQ = testresultaat van analytische taken.
 IQ meet niet de volledige intelligentie (praktisch, sociaal-
emotioneel blijven buiten beeld).
 IQ-tests geven dus een beperkt zicht op iemands totale vermogen.




2) Analytische intelligentie
2.1. Definitie
Analytische intelligentie = een conglomeraat (= verzameling) van
verstandelijke vermogens die bepalen hoe goed iemand kan:

 Abstract, logisch en consistent redeneren
 Verbanden en patronen ontdekken
 Problemen oplossen
 Regelmatigheden herkennen in ogenschijnlijk ongeordende
informatie

 Het is de vorm van intelligentie die het sterkst samenhangt met
schoolsucces.

 Bijna alle klassieke intelligentietests leggen hierop de nadruk.



2.2 Ontwikkeling van intelligentietests
2.2.1 De eerste intelligentietesten
Francis Galton (1884)

 Eerste die intelligentie probeerde te meten in een
laboratoriumsetting.
 Hij onderzocht:
 Reactiesnelheid
 Gevoeligheid voor stimuli (drempels voor gewicht,
toonhoogte, kleur, geur)
 Lichaamsproporties

 Idee: intelligentie hangt samen met kwaliteit van waarneming en
snelheid van verwerking.

,  Wissler (1901) vond echter bijna geen correlatie tussen Galtons
maten en schoolsucces → methode onbruikbaar.



Karl Pearson

 Collega van Galton.
 Werkte de product-momentcorrelatie uit (de huidige Pearson r).
 De standaardmaat om de samenhang (lineaire correlatie) tussen
2 variabelen te meten.
o r ligt altijd tussen –1 en +1
o Hoe dichter bij –1 of +1 → hoe sterker het verband

2.2.2 Binet & Simon (1905): eerste bruikbare test
Ontwikkeld om te bepalen welke kinderen onderwijssteun nodig hadden.

 Taken werden opgesteld per leeftijd (5–7 jaar).
 Empirische validatie: items die niet leeftijdsgebonden waren →
verwijderd.
 Ze kunnen geen mentale leeftijden meten.
 Resultaat: mentale leeftijd (ML) — het niveau van items dat een
kind aankan.

Voorbeeld: Chronologische leeftijd = 6 jaar, mentale leeftijd = 8 jaar 
kind functioneert op niveau van 8 jarige.



2.2.3 Wilhelm Stern (1912): het IQ
Formule:
ML
IQ= ×100PROBLEEM:
CL

 Bij volwassenen zinloos (ML en CL verliezen betekenis).

 1. Mentale leeftijd (ML) stopt met stijgen na de jeugd
 Bij kinderen stijgt de mentale leeftijd (ML) elk jaar samen met
hun ontwikkeling. → Daarom werkt ML voor hen. MAAR bij
volwassenen, groeit de ML niet meer lineair. Ontwikkelt de
cognitieve capaciteit niet verder zoals in de kindertijd. Blijft ML
ongeveer gelijk vanaf ± 16 jaar.
o Gevolg  Als CL (chronologische leeftijd) blijft stijgen maar ML
niet → zakt IQ automatisch. → Absurd, want je wordt niet
“dommer” omdat je ouder wordt.
 2. Chronologische leeftijd (CL) stijgt altijd, maar is niet
relevant voor cognitieve volwassenheid
$19.67
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
axelleanslot

Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
axelleanslot Universiteit Gent
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
New on Stuvia
Member since
4 days
Number of followers
1
Documents
10
Last sold
-

Mijn samenvattingen zijn uitgebreider dan standaard notities: ze bevatten volledige theorie, slides, extra uitleg, verduidelijkende voorbeelden en structuur die veel tijd bespaart tijdens het studeren. Door de hoeveelheid werk en zorg die erin zit, ligt de prijs iets hoger.

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions