Ouimet
De belangrijkste cognitieve biases in angst:
1. Aandachtsbias: mensen met angst besteden meer aandacht aan
dreigende informatie. Dit kan op verschillende momenten in de
verwerking misgaan:
1. Oriëntatie: snelle, vaak onbewuste neiging om de aandacht
meteen op dreiging te richten
2. Engagement: moeite om de aandacht los te maken van dreiging
zodra deze is opgemerkt.
3. Disengament: Anxieuze personen blijven “vastplakken” aan
dreigende stimuli en kunnen moeilijk overschakelen.
4. Vermijding: Na aanvankelijke hypervigilantie kan vermijding
optreden om angst te verminderen.
2. Interpretatiebias: anxieuze mensen interpreteren ambigue
informatie vaker als bedreigend. Voorbeeld: een snelle hartslag
wordt geïnterpreteerd als gevaarlijk i.p.v. normaal.
Probleem met de klassieke scheiding: automatisch vs strategisch. De
traditionele indeling (automatisch = snel/onbewust vs strategisch =
bewust/controleerbaar) blijkt te simpel. Veel processen bevatten
elementen van beide.
Dual-systems theory
1. Associatief systeem: werkt snel en automatisch via associaties
(spinnen = gevaar). Het stuurt reflexmatige reacties zoals snelle
oriëntatie en engagement met dreiging.
2. Regel gebaseerd systeem: werkt trager en bewuster. Het analyseert
of bedreigende interpretaties kloppen. Kan angst versterken
(bevestiging van dreiging) of verminderen (herinterpretatie).
Beide systemen beïnvloeden oriëntatie, interpretatie, engament,
disengament en vermijding.
Angst ontstaat vooral wanneer:
1. Associatie met dreiging sterk zijn
2. Arousal hoog is
3. Executieve controle (zoals werkgeheugen) laag ik, waardoor het
regel gebaseerde systeem onvoldoende corrigeert.
De implicaties voor therapie
1. Het aanpakken van de associaties: exposure, positieve nieuwe
ervaringen of herhaalde benadering van angststimuli kunnen
dreigingsassociaties.
, 2. Herinterpretatie (reappraisal): effectiever dan ontkenning (het is niet
gevaarlijk), omdat ontkenning juist dreiging kan versterken.
3. Verbeteren van executieve controle: trainen van aandacht en
werkgeheugen kan het vermogen vergroten om angstige impulsen
te reguleren.
Angst ontstaat door een interactie van snelle associatieve reacties en
tragere, denkgestuurde processen. Het geïntegreerde model geeft beter
inzicht in hoe cognitieve biases ontstaan en hoe ze op verschillende
manier bij angststoornissen een rol spelen.
Kidd
De marshmallowtest wordt gedaan. Er wordt gekeken of dit falen door
gebrek aan zelfcontrole komt, of omdat ze rationele beslissing nemen op
basis van hun verwachting of wachten wel loont.
De klassieke verklaring voor snel opgeven in de marshmallowtest is een
gebrek aan zelfcontrole. Kinderen die lang wachten zouden later
succesvoller zijn. Toch kan er ook iets anders spelen: kinderen kunnen op
basis van hun ervaringen inschatten of een belofte geloofwaardig is.
Hypothese: kinderen wachten langer als ze geloven dat de omgeving
betrouwbaar is. Als ze denken dat beloften vaak worden verbroken, in het
rationeel om meteen te nemen wat er is.
Kinderen verdeeld in twee groepen: betrouwbare omgeving en
onbetrouwbare omgeving. Kinderen kregen twee momenten waarop de
onderzoeker een belofte deed: 1. Nieuwe stiften en 2. Betere stickers. In
de betrouwbare conditie kan de onderzoeker terug met wat hij beloofde en
in de onbetrouwbare conditie kwam de onderzoeker de belofte niet na.
Daarna werd de marshmallowtest uitgevoerd. Kinderen kregen een
marshmallow: eet hem nu of wacht tot de onderzoeker terugkomt dan
krijg je er twee. De maximale wachttijd: 15 minuten.
De manipulatie has een sterk effect. In de onbetrouwbare conditie: het
gemiddelde wachten was 3 minuten en slechts 7% wachtte de volledige
15 minuten. In de betrouwbare conditie was de gemiddelde wachttijd 12
minuten en 64% wachtte de volledige 15 minuten. Leeftijd en geslacht
hadden geen effect en verschillen in humeur ook niet.
De studie toont aan dat kinderen niet alleen wachten op basis van
zelfcontrole, maar ook op basis van een rationele inschatting van: “Komt
de beloning echt?” en “Is het slim om te wachten”. Wanneer een
, omgeving onbetrouwbaar lijkt, wordt onmiddellijk eten een rationele
keuze.
Belangrijk inzicht: resultaten van de marshmallowtest zeggen dus niet
alleen iets over zelfcontrole, maar ook over wat kinderen geleerd hebben
over betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van hun omgeving.
Gayet
Hoe visuele werkgeheugeninhoud (VWM) beïnvloedt welke informatie tot
bewustzijn doordringt. Er wordt aangetoond dat visuele informatie sneller
bewust wordt wanneer deze overeenkomt met datgene wat men op dat
moment in het geheugen bewaart. Wat je vast probeert te houden in
gedachten fungeert als een filter dat bepaalt welke onbewuste visuele
input prioriteit krijgt voor bewustwording.
Mensen kunnen maar een klein deel van alle visuele informatie bewust
verwerken. Daarom moet het brein selecteren wat relevant is. VWM houdt
informatie vast die belangrijk is voor een doel en het zou dus logisch zijn
dat dit systeem ook helpt bepalen wat bewust wordt. Eerder onderzoek
laat al zien dat onderbewuste stimuli sterker worden verwerkt als ze
overeenkomen met iets in het VWM en dat VWM de aandacht kan sturen
richting gelijkende stimuli.
Dit gaat over hoe onbewust visuele informatie kan strijden om toegang tot
het bewustzijn, met een focus op de methode Continuous Flash
Suppression (CFS).
Continuous Flash Supression (CFS)
- Een oog: snel wisselden patronen (maskers)
- Ander oog: een target te zien die eerst onzichtbaar is door de
maskers.
Hoe snel een stimulus “doorbreekt” naar bewustzijn wordt gebruikt om
onbewuste verwerking te bestuderen en dus hoe snel het bewust wordt.
Een belangrijke vraag is: breekt een target sneller door het masker als hij
de kleur heeft die in VWM wordt vastgehouden?
Experiment 1: Targets die qua kleur overeenkomen met de kleur in VWM
werden sneller bewust dan targets met een andere kleur. Dit effect was
alleen aanwezig wanneer men de kleur moest onthouden. Dit zegt dat de
VWM-inhoud bevordert bewuste toegang van bijpassende informatie.
Experiment 2 en 3: Deze experimenten controleerden of het effect
mogelijk komt doordat deelnemers sneller willen reageren als de target
De belangrijkste cognitieve biases in angst:
1. Aandachtsbias: mensen met angst besteden meer aandacht aan
dreigende informatie. Dit kan op verschillende momenten in de
verwerking misgaan:
1. Oriëntatie: snelle, vaak onbewuste neiging om de aandacht
meteen op dreiging te richten
2. Engagement: moeite om de aandacht los te maken van dreiging
zodra deze is opgemerkt.
3. Disengament: Anxieuze personen blijven “vastplakken” aan
dreigende stimuli en kunnen moeilijk overschakelen.
4. Vermijding: Na aanvankelijke hypervigilantie kan vermijding
optreden om angst te verminderen.
2. Interpretatiebias: anxieuze mensen interpreteren ambigue
informatie vaker als bedreigend. Voorbeeld: een snelle hartslag
wordt geïnterpreteerd als gevaarlijk i.p.v. normaal.
Probleem met de klassieke scheiding: automatisch vs strategisch. De
traditionele indeling (automatisch = snel/onbewust vs strategisch =
bewust/controleerbaar) blijkt te simpel. Veel processen bevatten
elementen van beide.
Dual-systems theory
1. Associatief systeem: werkt snel en automatisch via associaties
(spinnen = gevaar). Het stuurt reflexmatige reacties zoals snelle
oriëntatie en engagement met dreiging.
2. Regel gebaseerd systeem: werkt trager en bewuster. Het analyseert
of bedreigende interpretaties kloppen. Kan angst versterken
(bevestiging van dreiging) of verminderen (herinterpretatie).
Beide systemen beïnvloeden oriëntatie, interpretatie, engament,
disengament en vermijding.
Angst ontstaat vooral wanneer:
1. Associatie met dreiging sterk zijn
2. Arousal hoog is
3. Executieve controle (zoals werkgeheugen) laag ik, waardoor het
regel gebaseerde systeem onvoldoende corrigeert.
De implicaties voor therapie
1. Het aanpakken van de associaties: exposure, positieve nieuwe
ervaringen of herhaalde benadering van angststimuli kunnen
dreigingsassociaties.
, 2. Herinterpretatie (reappraisal): effectiever dan ontkenning (het is niet
gevaarlijk), omdat ontkenning juist dreiging kan versterken.
3. Verbeteren van executieve controle: trainen van aandacht en
werkgeheugen kan het vermogen vergroten om angstige impulsen
te reguleren.
Angst ontstaat door een interactie van snelle associatieve reacties en
tragere, denkgestuurde processen. Het geïntegreerde model geeft beter
inzicht in hoe cognitieve biases ontstaan en hoe ze op verschillende
manier bij angststoornissen een rol spelen.
Kidd
De marshmallowtest wordt gedaan. Er wordt gekeken of dit falen door
gebrek aan zelfcontrole komt, of omdat ze rationele beslissing nemen op
basis van hun verwachting of wachten wel loont.
De klassieke verklaring voor snel opgeven in de marshmallowtest is een
gebrek aan zelfcontrole. Kinderen die lang wachten zouden later
succesvoller zijn. Toch kan er ook iets anders spelen: kinderen kunnen op
basis van hun ervaringen inschatten of een belofte geloofwaardig is.
Hypothese: kinderen wachten langer als ze geloven dat de omgeving
betrouwbaar is. Als ze denken dat beloften vaak worden verbroken, in het
rationeel om meteen te nemen wat er is.
Kinderen verdeeld in twee groepen: betrouwbare omgeving en
onbetrouwbare omgeving. Kinderen kregen twee momenten waarop de
onderzoeker een belofte deed: 1. Nieuwe stiften en 2. Betere stickers. In
de betrouwbare conditie kan de onderzoeker terug met wat hij beloofde en
in de onbetrouwbare conditie kwam de onderzoeker de belofte niet na.
Daarna werd de marshmallowtest uitgevoerd. Kinderen kregen een
marshmallow: eet hem nu of wacht tot de onderzoeker terugkomt dan
krijg je er twee. De maximale wachttijd: 15 minuten.
De manipulatie has een sterk effect. In de onbetrouwbare conditie: het
gemiddelde wachten was 3 minuten en slechts 7% wachtte de volledige
15 minuten. In de betrouwbare conditie was de gemiddelde wachttijd 12
minuten en 64% wachtte de volledige 15 minuten. Leeftijd en geslacht
hadden geen effect en verschillen in humeur ook niet.
De studie toont aan dat kinderen niet alleen wachten op basis van
zelfcontrole, maar ook op basis van een rationele inschatting van: “Komt
de beloning echt?” en “Is het slim om te wachten”. Wanneer een
, omgeving onbetrouwbaar lijkt, wordt onmiddellijk eten een rationele
keuze.
Belangrijk inzicht: resultaten van de marshmallowtest zeggen dus niet
alleen iets over zelfcontrole, maar ook over wat kinderen geleerd hebben
over betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van hun omgeving.
Gayet
Hoe visuele werkgeheugeninhoud (VWM) beïnvloedt welke informatie tot
bewustzijn doordringt. Er wordt aangetoond dat visuele informatie sneller
bewust wordt wanneer deze overeenkomt met datgene wat men op dat
moment in het geheugen bewaart. Wat je vast probeert te houden in
gedachten fungeert als een filter dat bepaalt welke onbewuste visuele
input prioriteit krijgt voor bewustwording.
Mensen kunnen maar een klein deel van alle visuele informatie bewust
verwerken. Daarom moet het brein selecteren wat relevant is. VWM houdt
informatie vast die belangrijk is voor een doel en het zou dus logisch zijn
dat dit systeem ook helpt bepalen wat bewust wordt. Eerder onderzoek
laat al zien dat onderbewuste stimuli sterker worden verwerkt als ze
overeenkomen met iets in het VWM en dat VWM de aandacht kan sturen
richting gelijkende stimuli.
Dit gaat over hoe onbewust visuele informatie kan strijden om toegang tot
het bewustzijn, met een focus op de methode Continuous Flash
Suppression (CFS).
Continuous Flash Supression (CFS)
- Een oog: snel wisselden patronen (maskers)
- Ander oog: een target te zien die eerst onzichtbaar is door de
maskers.
Hoe snel een stimulus “doorbreekt” naar bewustzijn wordt gebruikt om
onbewuste verwerking te bestuderen en dus hoe snel het bewust wordt.
Een belangrijke vraag is: breekt een target sneller door het masker als hij
de kleur heeft die in VWM wordt vastgehouden?
Experiment 1: Targets die qua kleur overeenkomen met de kleur in VWM
werden sneller bewust dan targets met een andere kleur. Dit effect was
alleen aanwezig wanneer men de kleur moest onthouden. Dit zegt dat de
VWM-inhoud bevordert bewuste toegang van bijpassende informatie.
Experiment 2 en 3: Deze experimenten controleerden of het effect
mogelijk komt doordat deelnemers sneller willen reageren als de target
