Operations and Supply Management:
the Core (3rd edition) - H1, 2, 4, 6, 7, 10,
12 t/m 14
Hoofdstuk 1: Inleiding in Operations & Supply Management
1. Vraag: Wat is de definitie van Operations & Supply Management (OSM)?
Antwoord: OSM is de doelgerichte aansturing, besturing en ontwikkeling van processen en
middelen die producten en diensten voortbrengen en leveren.
2. Vraag: Noem de drie primaire functies binnen een organisatie.
Antwoord: 1. Marketing & Verkoop, 2. Operations (Productie/Diensten), 3. Financiën.
3. Vraag: Wat is het verschil tussen een "good" en een "service"?
Antwoord: Een "good" is een tastbaar, fysiek product (bijv. een auto). Een "service" is een
ontastbare activiteit die waarde creëert (bijv. een taxirit).
4. Vraag: Wat wordt bedoeld met de "triple bottom line" in OSM?
Antwoord: Het meten van prestaties op drie gebieden: People (mensen/sociaal), Planet
(milieu), en Profit (winst/economisch).
5. Vraag: Wat is het primaire doel van de operations-functie?
Antwoord: Het efficiënt en effectief produceren van goederen en diensten.
Hoofdstuk 2: Strategie en Projectmanagement
6. Vraag: Wat is een operationele strategie?
Antwoord: Een plan dat specificeert hoe de organisatie haar middelen zal inzetten om de
bedrijfsstrategie te ondersteunen en een concurrentievoordeel te behalen.
7. Vraag: Noem de vier belangrijke competitieve prioriteiten.
Antwoord: 1. Kosten, 2. Kwaliteit, 3. Tijd (Levertijd/snelheid), 4. Flexibiliteit.
8. Vraag: Wat is een "orderwinner" versus een "orderqualifier"?
Antwoord: Een orderqualifier is een minimumeis om überhaupt in aanmerking te komen (bijv.
ISO-certificering). Een orderwinner is het criterium dat de klant over de streep trekt en de order
wint (bijv. de laagste prijs).
,9. Vraag: Wat is de kritieke pad methode (CPM) in projectmanagement?
Antwoord: Een techniek om de langste opeenvolging van activiteiten in een project te
identificeren, wat de minimale projectduur bepaalt.
10. Vraag: Wat is het verschil tussen een "Werkpakket" en een "Milestone" in een project?
Antwoord: Een Werkpakket is een specifieke, uitvoerbare taak. Een Milestone is een belangrijk
moment of gebeurtenis in het project (bijv. oplevering prototype) en heeft geen tijdsduur.
Hoofdstuk 4: Productieprocessen
11. Vraag: Noem de vier hoofdtypen productieprocessen.
Antwoord: 1. Project, 2. Jobshop (In kleine batches), 3. Batchproductie, 4. Lijnproductie
(Continue stroom).
12. Vraag: Wat kenmerkt een "jobshop" proces?
Antwoord: Hoge flexibiliteit, algemene apparatuur, geschoold personeel en lage volumina per
productvariant.
13. Vraag: Wat is het doel van een "Product-Process Matrix"?
Antwoord: Het visualiseren van de juiste afstemming tussen het type product
(volume/variantie) en het type productieproces.
14. Vraag: Wat is "Little's Law" en wat is de formule?
Antwoord: Een fundamentele relatie tussen doorlooptijd, werkvoorraad (WIP) en doorzet.
Formule: Doorlooptijd = Werkvoorraad / Doorzet.
15. Vraag: Een callcenter heeft gemiddeld 120 wachtende gesprekken (WIP) en verwerkt er 60
per uur. Wat is de gemiddelde wachttijd?
Antwoord: Doorlooptijd = WIP / Doorzet = = 2 uur.
Hoofdstuk 6: Procesanalyse
16. Vraag: Wat is de "bottleneck" in een proces?
Antwoord: De traagste activiteit in een proces, die de maximale capaciteit van het hele proces
bepaalt.
17. Vraag: Hoe bereken je de capaciteit van een proces?
Antwoord: De capaciteit wordt bepaald door de capaciteit van de bottleneck.
,18. Vraag: Wat is "doorlooptijd" (throughput time)?
Antwoord: De totale tijd die een eenheid (bijv. een product) nodig heeft om door het hele
proces te gaan.
19. Vraag: Wat is het verschil tussen "effectiviteit" en "efficiëntie"?
Antwoord: Effectiviteit: de juiste dingen doen (doel bereiken). Efficiëntie: de dingen juist
doen (middelen optimaal benutten).
20. Vraag: Activiteit A duurt 5 minuten, Activiteit B 10 minuten, en Activiteit C 3 minuten. Wat
is de bottleneck en wat is de maximale capaciteit per uur?
Antwoord: Bottleneck is B (10 minuten). Capaciteit: 60 minuten / 10 min per stuk = 6 stuks per
uur.
Hoofdstuk 7: Kwaliteitsmanagement
21. Vraag: Wat is de definitie van kwaliteit volgens de "fitness for use"-gedachte?
Antwoord: De mate waarin een product of dienst voldoet aan de verwachtingen en eisen van
de klant.
22. Vraag: Noem de vier kostenposten van kwaliteit (Cost of Quality - COQ).
Antwoord: 1. Preventiekosten, 2. Inspectiekosten, 3. Interne Faalkosten, 4. Externe Faalkosten.
23. Vraag: Welke kosten zijn het meest schadelijk voor een organisatie: interne of externe
faalkosten?
Antwoord: Externe faalkosten (bijv. product recall, reputatieschade), omdat de klant ze ervaart.
24. Vraag: Wat is Six Sigma?
Antwoord: Een data-gedreven filosofie en methode voor het vrijwel volledig elimineren van
defecten (maximaal 3,4 fouten per miljoen kansen).
25. Vraag: Wat is het doel van een Statistical Process Control (SPC) chart?
Antwoord: Het onderscheid maken tussen natuurlijke (random) variatie en bijzondere
(toewijsbare) variatie in een proces.
26. Vraag: Noem de DMAIC-fasen van Six Sigma.
Antwoord: Define, Measure, Analyze, Improve, Control.
27. Vraag: Wat is de "Voice of the Customer" (VOC)?
Antwoord: Het systematisch verzamelen en vertalen van klantbehoeften naar concrete product-
of service-eisen.
, 28. Vraag: Wat is een "Poka-Yoke"?
Antwoord: Een Japanse term voor een 'foutbestendig' mechanisme dat menselijke fouten
voorkomt (bijv. een stekker die maar op één manier in het stopcontact past).
29. Vraag: Wat meet de Cp-waarde in een procescapability study?
Antwoord: De potentiele capaciteit van een proces, gebaseerd op de spreiding ten opzichte van
de specificatiegrenzen.
30. Vraag: Wat meet de Cpk-waarde?
Antwoord: De werkelijke capaciteit van een proces, rekening houdend met de centrering van
het proces ten opzichte van de specificatiegrenzen.
Hoofdstuk 10: Voorraadmanagement
31. Vraag: Wat zijn de drie hoofdredenen om voorraad aan te houden?
Antwoord: 1. Bufferen tegen onzekere vraag (cycle stock), 2. Bufferen tegen onzekere
levertijden (safety stock), 3. Besparen op inkoop- of productiekosten (economische
ordergrootte).
32. Vraag: Wat is het verschil tussen afhankelijke en onafhankelijke vraag?
Antwoord: Onafhankelijke vraag komt van buiten de organisatie (eindproduct). Afhankelijke
vraag is afgeleid van de vraag naar andere onderdelen (grondstoffen, componenten).
33. Vraag: Wat is de EOQ-formule en wat is het doel ervan?
Antwoord: Economic Order Quantity. Doel: Het vinden van de ordergrootte die de totale
voorraadkosten minimaliseert. Formule: √((2DS)/H), waar D=Jaarvraag, S=Bestelkosten per
order, H=Voorraadkosten per stuk per jaar.
34. Vraag: Een product heeft een jaarvraag (D) van 2000 stuks, bestelkosten (S) van €50 per
order, en voorraadkosten (H) van €5 per stuk per jaar. Bereken de EOQ.
Antwoord: EOQ = √((2 * 2000 * 50) / 5) = √() = √40000 = 200 stuks.
35. Vraag: Wat is "Safety Stock"?
Antwoord: Extra voorraad die wordt aangehouden als buffer tegen onverwachte fluctuaties in
vraag of levertijd.
36. Vraag: Wat is het verschil tussen een P-systeem en een Q-systeem voor voorraadbeheer?
Antwoord: Een Q-systeem heeft een vaste ordergrootte en een variabel bestelmoment
(bestelpuntsysteem). Een P-systeem heeft een vast bestelinterval en een variabele ordergrootte
(periodiek bestelsysteem).
the Core (3rd edition) - H1, 2, 4, 6, 7, 10,
12 t/m 14
Hoofdstuk 1: Inleiding in Operations & Supply Management
1. Vraag: Wat is de definitie van Operations & Supply Management (OSM)?
Antwoord: OSM is de doelgerichte aansturing, besturing en ontwikkeling van processen en
middelen die producten en diensten voortbrengen en leveren.
2. Vraag: Noem de drie primaire functies binnen een organisatie.
Antwoord: 1. Marketing & Verkoop, 2. Operations (Productie/Diensten), 3. Financiën.
3. Vraag: Wat is het verschil tussen een "good" en een "service"?
Antwoord: Een "good" is een tastbaar, fysiek product (bijv. een auto). Een "service" is een
ontastbare activiteit die waarde creëert (bijv. een taxirit).
4. Vraag: Wat wordt bedoeld met de "triple bottom line" in OSM?
Antwoord: Het meten van prestaties op drie gebieden: People (mensen/sociaal), Planet
(milieu), en Profit (winst/economisch).
5. Vraag: Wat is het primaire doel van de operations-functie?
Antwoord: Het efficiënt en effectief produceren van goederen en diensten.
Hoofdstuk 2: Strategie en Projectmanagement
6. Vraag: Wat is een operationele strategie?
Antwoord: Een plan dat specificeert hoe de organisatie haar middelen zal inzetten om de
bedrijfsstrategie te ondersteunen en een concurrentievoordeel te behalen.
7. Vraag: Noem de vier belangrijke competitieve prioriteiten.
Antwoord: 1. Kosten, 2. Kwaliteit, 3. Tijd (Levertijd/snelheid), 4. Flexibiliteit.
8. Vraag: Wat is een "orderwinner" versus een "orderqualifier"?
Antwoord: Een orderqualifier is een minimumeis om überhaupt in aanmerking te komen (bijv.
ISO-certificering). Een orderwinner is het criterium dat de klant over de streep trekt en de order
wint (bijv. de laagste prijs).
,9. Vraag: Wat is de kritieke pad methode (CPM) in projectmanagement?
Antwoord: Een techniek om de langste opeenvolging van activiteiten in een project te
identificeren, wat de minimale projectduur bepaalt.
10. Vraag: Wat is het verschil tussen een "Werkpakket" en een "Milestone" in een project?
Antwoord: Een Werkpakket is een specifieke, uitvoerbare taak. Een Milestone is een belangrijk
moment of gebeurtenis in het project (bijv. oplevering prototype) en heeft geen tijdsduur.
Hoofdstuk 4: Productieprocessen
11. Vraag: Noem de vier hoofdtypen productieprocessen.
Antwoord: 1. Project, 2. Jobshop (In kleine batches), 3. Batchproductie, 4. Lijnproductie
(Continue stroom).
12. Vraag: Wat kenmerkt een "jobshop" proces?
Antwoord: Hoge flexibiliteit, algemene apparatuur, geschoold personeel en lage volumina per
productvariant.
13. Vraag: Wat is het doel van een "Product-Process Matrix"?
Antwoord: Het visualiseren van de juiste afstemming tussen het type product
(volume/variantie) en het type productieproces.
14. Vraag: Wat is "Little's Law" en wat is de formule?
Antwoord: Een fundamentele relatie tussen doorlooptijd, werkvoorraad (WIP) en doorzet.
Formule: Doorlooptijd = Werkvoorraad / Doorzet.
15. Vraag: Een callcenter heeft gemiddeld 120 wachtende gesprekken (WIP) en verwerkt er 60
per uur. Wat is de gemiddelde wachttijd?
Antwoord: Doorlooptijd = WIP / Doorzet = = 2 uur.
Hoofdstuk 6: Procesanalyse
16. Vraag: Wat is de "bottleneck" in een proces?
Antwoord: De traagste activiteit in een proces, die de maximale capaciteit van het hele proces
bepaalt.
17. Vraag: Hoe bereken je de capaciteit van een proces?
Antwoord: De capaciteit wordt bepaald door de capaciteit van de bottleneck.
,18. Vraag: Wat is "doorlooptijd" (throughput time)?
Antwoord: De totale tijd die een eenheid (bijv. een product) nodig heeft om door het hele
proces te gaan.
19. Vraag: Wat is het verschil tussen "effectiviteit" en "efficiëntie"?
Antwoord: Effectiviteit: de juiste dingen doen (doel bereiken). Efficiëntie: de dingen juist
doen (middelen optimaal benutten).
20. Vraag: Activiteit A duurt 5 minuten, Activiteit B 10 minuten, en Activiteit C 3 minuten. Wat
is de bottleneck en wat is de maximale capaciteit per uur?
Antwoord: Bottleneck is B (10 minuten). Capaciteit: 60 minuten / 10 min per stuk = 6 stuks per
uur.
Hoofdstuk 7: Kwaliteitsmanagement
21. Vraag: Wat is de definitie van kwaliteit volgens de "fitness for use"-gedachte?
Antwoord: De mate waarin een product of dienst voldoet aan de verwachtingen en eisen van
de klant.
22. Vraag: Noem de vier kostenposten van kwaliteit (Cost of Quality - COQ).
Antwoord: 1. Preventiekosten, 2. Inspectiekosten, 3. Interne Faalkosten, 4. Externe Faalkosten.
23. Vraag: Welke kosten zijn het meest schadelijk voor een organisatie: interne of externe
faalkosten?
Antwoord: Externe faalkosten (bijv. product recall, reputatieschade), omdat de klant ze ervaart.
24. Vraag: Wat is Six Sigma?
Antwoord: Een data-gedreven filosofie en methode voor het vrijwel volledig elimineren van
defecten (maximaal 3,4 fouten per miljoen kansen).
25. Vraag: Wat is het doel van een Statistical Process Control (SPC) chart?
Antwoord: Het onderscheid maken tussen natuurlijke (random) variatie en bijzondere
(toewijsbare) variatie in een proces.
26. Vraag: Noem de DMAIC-fasen van Six Sigma.
Antwoord: Define, Measure, Analyze, Improve, Control.
27. Vraag: Wat is de "Voice of the Customer" (VOC)?
Antwoord: Het systematisch verzamelen en vertalen van klantbehoeften naar concrete product-
of service-eisen.
, 28. Vraag: Wat is een "Poka-Yoke"?
Antwoord: Een Japanse term voor een 'foutbestendig' mechanisme dat menselijke fouten
voorkomt (bijv. een stekker die maar op één manier in het stopcontact past).
29. Vraag: Wat meet de Cp-waarde in een procescapability study?
Antwoord: De potentiele capaciteit van een proces, gebaseerd op de spreiding ten opzichte van
de specificatiegrenzen.
30. Vraag: Wat meet de Cpk-waarde?
Antwoord: De werkelijke capaciteit van een proces, rekening houdend met de centrering van
het proces ten opzichte van de specificatiegrenzen.
Hoofdstuk 10: Voorraadmanagement
31. Vraag: Wat zijn de drie hoofdredenen om voorraad aan te houden?
Antwoord: 1. Bufferen tegen onzekere vraag (cycle stock), 2. Bufferen tegen onzekere
levertijden (safety stock), 3. Besparen op inkoop- of productiekosten (economische
ordergrootte).
32. Vraag: Wat is het verschil tussen afhankelijke en onafhankelijke vraag?
Antwoord: Onafhankelijke vraag komt van buiten de organisatie (eindproduct). Afhankelijke
vraag is afgeleid van de vraag naar andere onderdelen (grondstoffen, componenten).
33. Vraag: Wat is de EOQ-formule en wat is het doel ervan?
Antwoord: Economic Order Quantity. Doel: Het vinden van de ordergrootte die de totale
voorraadkosten minimaliseert. Formule: √((2DS)/H), waar D=Jaarvraag, S=Bestelkosten per
order, H=Voorraadkosten per stuk per jaar.
34. Vraag: Een product heeft een jaarvraag (D) van 2000 stuks, bestelkosten (S) van €50 per
order, en voorraadkosten (H) van €5 per stuk per jaar. Bereken de EOQ.
Antwoord: EOQ = √((2 * 2000 * 50) / 5) = √() = √40000 = 200 stuks.
35. Vraag: Wat is "Safety Stock"?
Antwoord: Extra voorraad die wordt aangehouden als buffer tegen onverwachte fluctuaties in
vraag of levertijd.
36. Vraag: Wat is het verschil tussen een P-systeem en een Q-systeem voor voorraadbeheer?
Antwoord: Een Q-systeem heeft een vaste ordergrootte en een variabel bestelmoment
(bestelpuntsysteem). Een P-systeem heeft een vast bestelinterval en een variabele ordergrootte
(periodiek bestelsysteem).