didactisch handelen
H0: EEN KRACHTIGE LEEROMGEVING
ONTW.
0.1 HET DIDACTISCH MODEL
0.1.1. DOELEN
Een krachtige leeromgeving start vanuit duidelijke doelen. Als leraar moet je
weten wat je wil bereiken en hoe je dat aanpakt, rekening houdend met de
voorkennis van de leerlingen. Daarbij onderscheiden we drie soorten doelen:
Onderwijsdoelen: de algemene ontwikkelingsdoelen die het onderwijs
vooropstelt.
Leerplandoelen: de concretere doelen die in het leerplan zijn
vastgelegd.
Leerdoelen: de specifieke doelen die jij als leerkracht voor een bepaalde
les of activiteit kiest.
Kortom: doelen geven richting, sluiten aan bij wat leerlingen al kunnen en
helpen je om bewuste keuzes te maken in je lespraktijk.
0.1.2. BEGINSITUATIE
De beginsituatie bepaalt welke doelen je in een les kunt nastreven. Ze
vertrekt vanuit de voorkennis van leerlingen en sluit aan bij Vygotsky’s idee
van de zone van de naaste ontwikkeling (wat leerlingen zelfstandig kunnen
en wat ze met begeleiding kunnen).
Naast kennis en vaardigheden spelen ook interesses, groepsdynamiek en
individuele noden een rol. De beginsituatie moet concreet en volledig zijn,
rekening houdend met onderwijsbehoeften en mogelijke differentiatie.
Via UDL (Universal Design for Learning) wordt diversiteit gezien als
uitgangspunt: leerstof wordt op verschillende manieren aangeboden en
verwerkt, zodat alle leerlingen maximale ontwikkelingskansen krijgen. Verder is
het belangrijk de leefwereld en context van leerlingen te betrekken en actief
info te verzamelen via leerlingen en de mentor.
Kern: de beginsituatie brengt in kaart wat leerlingen kunnen, nodig
hebben en interesseert, zodat je de les hierop kan afstemmen.
0.1.3. EDI
,didactisch handelen
Het expliciete directe instructiemodel (EDI) zorgt voor een effectieve
instructie waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen leerlingen.
De leerstof wordt stap voor stap opgebouwd, zodat leerlingen vertrouwen,
competentie en autonomie ontwikkelen (cf. zelfdeterminatietheorie). De
verantwoordelijkheid verschuift daarbij geleidelijk van leraar naar leerling.
Onderdelen van EDI in een
lesvoorbereiding:
Inleiding: voorkennis activeren en
leerdoel bespreken → prikkelt en betrekt
leerlingen.
Kern: uitleggen, voordoen, hardop
denken + begeleide inoefening → zicht
op begrip, feedback geven, fouten
bijsturen.
Zelfstandig inoefenen: verwerking op
eigen tempo, met verlengde instructie
waar nodig. Herhaling is essentieel.
Slot: terugblik en vooruitblik.
Kern: EDI biedt een duidelijke
structuur en houvast om alle leerlingen het lesdoel te laten bereiken.
0.1.4. BORDSCHEMA
Een bordschema visualiseert de leerinhoud en helpt leerlingen meer te
onthouden (Mayer, 2012). Het geeft de essentie van de les en de
leerdoelen weer, en structureert de inhoud met bv. kleur, nummering of
opsommingstekens. Altijd het lesonderwerp noteren.
De leraar kiest de kern en noteert die op het bord, maar ook leerlingen kunnen
actief bijdragen (bv. oefening uitwerken). Het bord ondersteunt zo het
leerproces én kan ook organisatorische info bevatten (bv. wat te doen als je
klaar bent). Een digitaal bord laat toe om het bordschema vooraf te maken en
tijd te besparen.
Kern: een bordschema structureert, visualiseert en ondersteunt het
leerproces.
0.1.5. WERKVORMEN
Een werkvorm is de manier waarop de leraar de leerling ondersteunt om
leerdoelen te bereiken. De keuze hangt altijd af van de leerdoelen en niet
van wat ‘leuk’ is. Ook situatiekenmerken spelen mee:
Leerlingen (beginsituatie, motivatie, samenwerkingsvaardigheden)
Leraar (onderwijsstijl, didactische vaardigheden)
Randvoorwaarden (media, lestijd, moment, lokaal, klasgrootte,
schoolklimaat)
, didactisch handelen
Daarnaast zijn differentiatie, variatie en mate van zelfsturing belangrijk.
Er is geen ideale werkvorm; elke werkvorm is geschikt afhankelijk van het doel.
Categorieën werkvormen:
Instructievormen: doseren, demonstreren, leerwandeling
Interactievormen: klasgesprek, kringgesprek, brainstorm,
onderwijsleergesprek
Opdrachtvormen
Samenwerkingsvormen/coöperatief leren: groepswerk, partnerwerk,
projectwerk
Spelvormen: bv. memoryspel
Kern: kies een werkvorm bewust op basis van leerdoelen,
situatiekenmerken en differentiatie, niet omdat ze leuk lijkt.
0.2. DIDACTISCHE PRINCIPES
Didactische principes zijn voorwaarden voor een krachtige leeromgeving. Ze
vormen richtlijnen bij het kiezen van doelen, leerinhouden, werkvormen,
evaluatie en leermiddelen.
De 8 principes zijn: ICHIDAWI
Doelgericht leren → steeds vertrekken van duidelijke doelen.
Actief & constructief leren → leerlingen bouwen zelf kennis op.
Integratie → verbanden leggen tussen vakken en contexten.
Herhaling → leerstof regelmatig herhalen voor beter onthouden.
Concreet-aanschouwelijk werken → abstracte leerstof tastbaar
maken.
Individualiseren → rekening houden met verschillen tussen leerlingen.
Interactief leren → leren via samenwerking en dialoog.
Werkelijkheidsnabij onderwijs → koppeling aan de leefwereld.
Kern: didactische principes zijn aandachtspunten die richting geven
aan elke fase van je les.
H0: EEN KRACHTIGE LEEROMGEVING
ONTW.
0.1 HET DIDACTISCH MODEL
0.1.1. DOELEN
Een krachtige leeromgeving start vanuit duidelijke doelen. Als leraar moet je
weten wat je wil bereiken en hoe je dat aanpakt, rekening houdend met de
voorkennis van de leerlingen. Daarbij onderscheiden we drie soorten doelen:
Onderwijsdoelen: de algemene ontwikkelingsdoelen die het onderwijs
vooropstelt.
Leerplandoelen: de concretere doelen die in het leerplan zijn
vastgelegd.
Leerdoelen: de specifieke doelen die jij als leerkracht voor een bepaalde
les of activiteit kiest.
Kortom: doelen geven richting, sluiten aan bij wat leerlingen al kunnen en
helpen je om bewuste keuzes te maken in je lespraktijk.
0.1.2. BEGINSITUATIE
De beginsituatie bepaalt welke doelen je in een les kunt nastreven. Ze
vertrekt vanuit de voorkennis van leerlingen en sluit aan bij Vygotsky’s idee
van de zone van de naaste ontwikkeling (wat leerlingen zelfstandig kunnen
en wat ze met begeleiding kunnen).
Naast kennis en vaardigheden spelen ook interesses, groepsdynamiek en
individuele noden een rol. De beginsituatie moet concreet en volledig zijn,
rekening houdend met onderwijsbehoeften en mogelijke differentiatie.
Via UDL (Universal Design for Learning) wordt diversiteit gezien als
uitgangspunt: leerstof wordt op verschillende manieren aangeboden en
verwerkt, zodat alle leerlingen maximale ontwikkelingskansen krijgen. Verder is
het belangrijk de leefwereld en context van leerlingen te betrekken en actief
info te verzamelen via leerlingen en de mentor.
Kern: de beginsituatie brengt in kaart wat leerlingen kunnen, nodig
hebben en interesseert, zodat je de les hierop kan afstemmen.
0.1.3. EDI
,didactisch handelen
Het expliciete directe instructiemodel (EDI) zorgt voor een effectieve
instructie waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen leerlingen.
De leerstof wordt stap voor stap opgebouwd, zodat leerlingen vertrouwen,
competentie en autonomie ontwikkelen (cf. zelfdeterminatietheorie). De
verantwoordelijkheid verschuift daarbij geleidelijk van leraar naar leerling.
Onderdelen van EDI in een
lesvoorbereiding:
Inleiding: voorkennis activeren en
leerdoel bespreken → prikkelt en betrekt
leerlingen.
Kern: uitleggen, voordoen, hardop
denken + begeleide inoefening → zicht
op begrip, feedback geven, fouten
bijsturen.
Zelfstandig inoefenen: verwerking op
eigen tempo, met verlengde instructie
waar nodig. Herhaling is essentieel.
Slot: terugblik en vooruitblik.
Kern: EDI biedt een duidelijke
structuur en houvast om alle leerlingen het lesdoel te laten bereiken.
0.1.4. BORDSCHEMA
Een bordschema visualiseert de leerinhoud en helpt leerlingen meer te
onthouden (Mayer, 2012). Het geeft de essentie van de les en de
leerdoelen weer, en structureert de inhoud met bv. kleur, nummering of
opsommingstekens. Altijd het lesonderwerp noteren.
De leraar kiest de kern en noteert die op het bord, maar ook leerlingen kunnen
actief bijdragen (bv. oefening uitwerken). Het bord ondersteunt zo het
leerproces én kan ook organisatorische info bevatten (bv. wat te doen als je
klaar bent). Een digitaal bord laat toe om het bordschema vooraf te maken en
tijd te besparen.
Kern: een bordschema structureert, visualiseert en ondersteunt het
leerproces.
0.1.5. WERKVORMEN
Een werkvorm is de manier waarop de leraar de leerling ondersteunt om
leerdoelen te bereiken. De keuze hangt altijd af van de leerdoelen en niet
van wat ‘leuk’ is. Ook situatiekenmerken spelen mee:
Leerlingen (beginsituatie, motivatie, samenwerkingsvaardigheden)
Leraar (onderwijsstijl, didactische vaardigheden)
Randvoorwaarden (media, lestijd, moment, lokaal, klasgrootte,
schoolklimaat)
, didactisch handelen
Daarnaast zijn differentiatie, variatie en mate van zelfsturing belangrijk.
Er is geen ideale werkvorm; elke werkvorm is geschikt afhankelijk van het doel.
Categorieën werkvormen:
Instructievormen: doseren, demonstreren, leerwandeling
Interactievormen: klasgesprek, kringgesprek, brainstorm,
onderwijsleergesprek
Opdrachtvormen
Samenwerkingsvormen/coöperatief leren: groepswerk, partnerwerk,
projectwerk
Spelvormen: bv. memoryspel
Kern: kies een werkvorm bewust op basis van leerdoelen,
situatiekenmerken en differentiatie, niet omdat ze leuk lijkt.
0.2. DIDACTISCHE PRINCIPES
Didactische principes zijn voorwaarden voor een krachtige leeromgeving. Ze
vormen richtlijnen bij het kiezen van doelen, leerinhouden, werkvormen,
evaluatie en leermiddelen.
De 8 principes zijn: ICHIDAWI
Doelgericht leren → steeds vertrekken van duidelijke doelen.
Actief & constructief leren → leerlingen bouwen zelf kennis op.
Integratie → verbanden leggen tussen vakken en contexten.
Herhaling → leerstof regelmatig herhalen voor beter onthouden.
Concreet-aanschouwelijk werken → abstracte leerstof tastbaar
maken.
Individualiseren → rekening houden met verschillen tussen leerlingen.
Interactief leren → leren via samenwerking en dialoog.
Werkelijkheidsnabij onderwijs → koppeling aan de leefwereld.
Kern: didactische principes zijn aandachtspunten die richting geven
aan elke fase van je les.