MENS EN LEREN 2 2024-2025
1 Handelingsgericht diagnostisch proces 2.2 Soorten agressie
Verschillende fasen: Reactieve agressie = gedrag dat je stelt vanuit frustratie (frustratieagressie)
o Heetgebakerde kinderen die “ontploffen”
1. Intakefase: informatie verzamelen rond hulpvraag
o Snel aangevallen, onmiddellijke reactie
2. Strategiefase: reflectie rond aanpak & hypothese
o Impulsief, houdt geen rekening met consequenties
3. Onderzoeksfase: gericht informatie vergaren
Proactieve agressie = agressie om doelen na te streven
4. Integratiefase: informatie verwerken ter toetsing van je hypothese
o Niet reactie
5. Aanbevelingsfase: globale uitwerking van begeleiding
o Koelbloediger
6. Adviesfase: gesprek met alle betrokkenen
o Weinig angst
Relationele agressie = sociale agressie
Strategie
o Komt vaker voor dan fysieke agressie
o HG zorgvraag?
o Manipulatie als motor
o Info clusteren naar ICF (zie, digitap en handboek p.27-31)
Roddels verspreiden
Risico-/beschermende factoren
Niet uitnodigen voor verjaardagen
o Hypothese(s) formuleren
Kwaadspreken/ leugens verspreiden
Indicerend: hoe kunnen we dit kind best begeleiden?
Anderen onder druk zetten
Verklarend: wat is de oorzaak van dit probleem?
o Meer bij meisjes (zgn. Queen Bee)
Onderkennend: wat is er met het kind aan de hand?
o Risico op bagatellisering (= naar het belachelijke trekken)
o Kies de juiste hypothese om HG mee aan de slag te gaan
o Moeilijk zichtbaar
2 Agressie
2.3 Oorzaken agressie
2.1 Wat is agressie?
Window of tolerance: optimale staat = momenten waarin je tot rust bent, de situatie
Gedrag waarbij de ander schade wordt toegebracht
aankan, rationeel, begripvol,…
o Fysieke agressie: slaan, schoppen,…
2 manieren waarop we uit de WOT komen:
o Psychische agressie: bedreigen, pesten, schelden,…
o Hyperarousal (overprikkeld)
Overtreden van bepaalde regels
Fight or flight respons
o Formeel: bezittingen niet stukmaken, niet mishandelen
Emotionele uitbarstingen, onterecht boos, angstige gevoelens,
o Informeel: respect hebben, rekening houden met elkaar
impulsief gedrag,…
Iemands gedrag kan agressief zijn, ook al had de persoon niet de intentie om leed toe te Meer stress: feller reageren
brengen aan de ander o Hypoarousel (onderprikkeld)
Freeze respons: bevriezen
Niet aanwezig zijn, dissociatie, depresieve gevoelens, niet verbonden
met jezelf, gevoelloos,…
1
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
Gevoel achter boosheid: verdriet, schaamte, honger, frustratie, pijn, jaloezie, 2.4 Hoe agressie voorkomen?
teleurstelling, angst, onzekerheid,…
Op rustige moment praten met kind
o “Hoe kon het gebeuren?”
o “Wat gebeurde er voordat je zo boos werd?”
o “Wat zou je een volgende keer anders kunnen doen?”
o “Hoe kan ik je helpen?”
o “Wat helpt je om rustig te worden?”
Geen waarom-vragen
o Dan voelen kinderen zich vaak aangevallen: klappen dicht of schieten in
verdediging
2.5 Wat te doen als er sprake is van agressie?
STAP 1: Analyseer de situatie
Algemeen:
o Observeren
In onderwijs/lescontext:
o Zijn de eisen aan het kind te hoog/te laag?
o Is alles duidelijk?
o Is er structuur?
o Is er ontspanning?
o Kijk in de spiegel
STAP 2: Analyseer de oorzaak
Agressie is geen agressie alleen; agressie is een uiting van een onderliggend probleem.
Achterhalen wat dat probleem is.
Eigen onmacht ook erkennen, ruimte laten
2
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
STAP 3: Op het moment van agressie 3.2 Taalgebruik
Reageren Eerste regel: vraag naar voorkeurstaal
Roos van Leary als illustratie
o Als jongere agressief is: niet terugtrekken of Defect taal Neurodiversiteitsaffirmatieve taal
onderdanig reageren, maar meegaan in gesprek Stoornis Conditie
o In gesprek: ik zie dat je boos bent Behandeling Ondersteuning
vertellen aan de mensen wat je ziet Hoog/laag functionerend Hoge/lage ondersteuningsnoden hebben
o Als iemand van boven reageert, mag je niet van onder reageren, want dan trigger je Probleemgedrag Stress ervaren, stimming, soothing…
dat Enkel kijken door de bril van het DSM-V- Persoonlijk profiel van sterktes, zwaktes &
Belangrijk om te reageren op hetzelfde niveau profiel noden
2.6 Wat te doen tijdens woedeaanval?
4 Ontwikkelingsstoornissen
Stap 1: Blijf rustig
Ontwikkelingsstoornis ≠ ontwikkelingsprobleem
Stap 2: Laten uitrazen (zorg voor veiligheid)
Stap 3: Benoemen en erkennen Een ontwikkelingsstoornis = een neurobiologische stoornis die in de (vroege)
Stap 4: Grenzen stellen (na aanval) ontwikkelingsperiode tot uiting komt, gekenmerkt wordt door ontwikkelingsachterstanden op
Stap 5: Leren omgaan met boosheid (na aanval) 1 of meerdere functiedomeinen en die levenslang beperkingen veroorzaakt in het
persoonlijke, sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren.
3 Neurodivergent en neurodiversiteit
Neurobiologische stoornis: oorsprong in de hersenen
Neurodivergent = een diverse groep mensen, met verschillende neurotypes. (Vroege) ontwikkelingsperiode: symptomen meestal zichtbaar op kindertijd
o Mate waarin deze tot uiting komen: beïnvloedt door verschillende omgevings-
Neurodiversiteit = iemand wiens hersenen niet als “normaal” worden gezien in de en kindfactoren
maatschappij. Ontwikkelingsachterstanden: belemmert ontwikkeling op 1 of meer
ontwikkelingsdomeinen
3.1 Neurodiversiteitsparadigma
Levenslange beperkingen: levenslange stoornis die belemmeringen veroorzaakt in
Vorm van diversiteit participatie aan het dagelijks (maatschappelijk) leven
o Verschillende manieren van denken, voelen & ervaren
verschillen in communicatie, noden…
Afzetting tegen defectmodel, emancipatie van minderheidsgroep
Sterktes & noden zijn individueel
2 doelen:
o Billijkheid = contexten & samenleving toegankelijker maken
o Evenwaardigheid = verbeteren individuele situaties
3
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
5 Autismespectrumstoornissen (bij kinderen en jongeren) 5.2 Secundaire gedragskenmerken
5.1 Primaire gedragskenmerken
Angsten: door onvoorspelbaarheid v.d. wereld
DSM-5: 2 kernsymptomen Gedragsproblemen: door zich niet voldoende kunnen uitdrukken & niet begrepen
o Blijvende tekorten in de sociale communicatie & interactie worden
o Beperkte zich herhalend gedragspatronen, beperkte interesses & activiteiten Zelfbeschadigend gedrag: uiting van frustraties of stereotypie
Regulatieproblemen: eet- en drinkproblemen, slaapproblemen, emotieregulatie,…
A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie Slechte schoolprestaties: cognitieve problemen, bv. moeilijkheden plannen &
organisatie, opdrachten begrijoen,…
Problemen met sociale interactie Negatief zelfbeeld: vaak confrontatie met wat ze niet kunnen
o Tekort aan sociaal-emotionele wederkerigheid Depressiviteit
o Tekorten in aangaan, onderhouden & begrijpen van relaties
Problemen met sociale communicatie 5.3 Neuropsychologische kenmerken
o Tekorten in non-verbaal communicatief gedrag 5.3.1 Centrale coherentie
Sociale communicatie: moeite met… Sociale interactie: moeite met… Centrale coherentie = de neiging om samenhang te zoeken tss individuele stimuli (het geheel
Lezen non-verbale communicatie Afstand - nabijheid zien), rekening houdend met de context.
Lezen van mimiek Contacten leggen
Andere manier v. waarnemen & verwerken/denken: wereld anders ervaren & begrijpen
Begrijpen van spreekwoorden & Sociale situaties ‘lezen’
o Verwerken informatie fragmentarisch
figuurlijk taalgebruik
Oogcontact onderhouden Perspectiefname, wederkerigheid o Sterk gericht op details
(vermijdend, of net starend) o Moeite met integreren van waargenomen prikkels tot betekenisvol geheel
o Onvoldoende gebruik v.d. context
Contextblindheid: bv. moeite met begrijpen dat opgestoken hand politie & kennis andere
B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten betekenis hebben, dat mensen tijdens trouwmis niet verdrietig zijn,…
Motorisch: stereotiepe of & zich herhalende bewegingen
5.3.2 Theory of Mind (ToM)
Voorwerpen: stereotiep & repetitief gebruik van voorwerpen
o Bv. auto’s op een rijtje zetten i.p.v. ermee te spelen Theory of Mind = het vermogen om mentale toestanden zoals gedachten, intenties en
Hardnekkig vasthouden aan dingen: star gehecht aan routines of geritualiseerde gevoelens toe te kennen aan zichzelf en anderen, en op basis daarvan het gedrag van anderen
gedragspatronen te anticiperen.
Interesses: zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
Moeite met mentalliseren: kunnen zich moeilijk in iemand anders plaats stellen
Over- of onder reageren op zintuigelijke prikkels of ongewone belangstelling voor
Bv. Sally-Anne-taak
zintuigelijke aspecten v.d. omgeving
4
1 Handelingsgericht diagnostisch proces 2.2 Soorten agressie
Verschillende fasen: Reactieve agressie = gedrag dat je stelt vanuit frustratie (frustratieagressie)
o Heetgebakerde kinderen die “ontploffen”
1. Intakefase: informatie verzamelen rond hulpvraag
o Snel aangevallen, onmiddellijke reactie
2. Strategiefase: reflectie rond aanpak & hypothese
o Impulsief, houdt geen rekening met consequenties
3. Onderzoeksfase: gericht informatie vergaren
Proactieve agressie = agressie om doelen na te streven
4. Integratiefase: informatie verwerken ter toetsing van je hypothese
o Niet reactie
5. Aanbevelingsfase: globale uitwerking van begeleiding
o Koelbloediger
6. Adviesfase: gesprek met alle betrokkenen
o Weinig angst
Relationele agressie = sociale agressie
Strategie
o Komt vaker voor dan fysieke agressie
o HG zorgvraag?
o Manipulatie als motor
o Info clusteren naar ICF (zie, digitap en handboek p.27-31)
Roddels verspreiden
Risico-/beschermende factoren
Niet uitnodigen voor verjaardagen
o Hypothese(s) formuleren
Kwaadspreken/ leugens verspreiden
Indicerend: hoe kunnen we dit kind best begeleiden?
Anderen onder druk zetten
Verklarend: wat is de oorzaak van dit probleem?
o Meer bij meisjes (zgn. Queen Bee)
Onderkennend: wat is er met het kind aan de hand?
o Risico op bagatellisering (= naar het belachelijke trekken)
o Kies de juiste hypothese om HG mee aan de slag te gaan
o Moeilijk zichtbaar
2 Agressie
2.3 Oorzaken agressie
2.1 Wat is agressie?
Window of tolerance: optimale staat = momenten waarin je tot rust bent, de situatie
Gedrag waarbij de ander schade wordt toegebracht
aankan, rationeel, begripvol,…
o Fysieke agressie: slaan, schoppen,…
2 manieren waarop we uit de WOT komen:
o Psychische agressie: bedreigen, pesten, schelden,…
o Hyperarousal (overprikkeld)
Overtreden van bepaalde regels
Fight or flight respons
o Formeel: bezittingen niet stukmaken, niet mishandelen
Emotionele uitbarstingen, onterecht boos, angstige gevoelens,
o Informeel: respect hebben, rekening houden met elkaar
impulsief gedrag,…
Iemands gedrag kan agressief zijn, ook al had de persoon niet de intentie om leed toe te Meer stress: feller reageren
brengen aan de ander o Hypoarousel (onderprikkeld)
Freeze respons: bevriezen
Niet aanwezig zijn, dissociatie, depresieve gevoelens, niet verbonden
met jezelf, gevoelloos,…
1
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
Gevoel achter boosheid: verdriet, schaamte, honger, frustratie, pijn, jaloezie, 2.4 Hoe agressie voorkomen?
teleurstelling, angst, onzekerheid,…
Op rustige moment praten met kind
o “Hoe kon het gebeuren?”
o “Wat gebeurde er voordat je zo boos werd?”
o “Wat zou je een volgende keer anders kunnen doen?”
o “Hoe kan ik je helpen?”
o “Wat helpt je om rustig te worden?”
Geen waarom-vragen
o Dan voelen kinderen zich vaak aangevallen: klappen dicht of schieten in
verdediging
2.5 Wat te doen als er sprake is van agressie?
STAP 1: Analyseer de situatie
Algemeen:
o Observeren
In onderwijs/lescontext:
o Zijn de eisen aan het kind te hoog/te laag?
o Is alles duidelijk?
o Is er structuur?
o Is er ontspanning?
o Kijk in de spiegel
STAP 2: Analyseer de oorzaak
Agressie is geen agressie alleen; agressie is een uiting van een onderliggend probleem.
Achterhalen wat dat probleem is.
Eigen onmacht ook erkennen, ruimte laten
2
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
STAP 3: Op het moment van agressie 3.2 Taalgebruik
Reageren Eerste regel: vraag naar voorkeurstaal
Roos van Leary als illustratie
o Als jongere agressief is: niet terugtrekken of Defect taal Neurodiversiteitsaffirmatieve taal
onderdanig reageren, maar meegaan in gesprek Stoornis Conditie
o In gesprek: ik zie dat je boos bent Behandeling Ondersteuning
vertellen aan de mensen wat je ziet Hoog/laag functionerend Hoge/lage ondersteuningsnoden hebben
o Als iemand van boven reageert, mag je niet van onder reageren, want dan trigger je Probleemgedrag Stress ervaren, stimming, soothing…
dat Enkel kijken door de bril van het DSM-V- Persoonlijk profiel van sterktes, zwaktes &
Belangrijk om te reageren op hetzelfde niveau profiel noden
2.6 Wat te doen tijdens woedeaanval?
4 Ontwikkelingsstoornissen
Stap 1: Blijf rustig
Ontwikkelingsstoornis ≠ ontwikkelingsprobleem
Stap 2: Laten uitrazen (zorg voor veiligheid)
Stap 3: Benoemen en erkennen Een ontwikkelingsstoornis = een neurobiologische stoornis die in de (vroege)
Stap 4: Grenzen stellen (na aanval) ontwikkelingsperiode tot uiting komt, gekenmerkt wordt door ontwikkelingsachterstanden op
Stap 5: Leren omgaan met boosheid (na aanval) 1 of meerdere functiedomeinen en die levenslang beperkingen veroorzaakt in het
persoonlijke, sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren.
3 Neurodivergent en neurodiversiteit
Neurobiologische stoornis: oorsprong in de hersenen
Neurodivergent = een diverse groep mensen, met verschillende neurotypes. (Vroege) ontwikkelingsperiode: symptomen meestal zichtbaar op kindertijd
o Mate waarin deze tot uiting komen: beïnvloedt door verschillende omgevings-
Neurodiversiteit = iemand wiens hersenen niet als “normaal” worden gezien in de en kindfactoren
maatschappij. Ontwikkelingsachterstanden: belemmert ontwikkeling op 1 of meer
ontwikkelingsdomeinen
3.1 Neurodiversiteitsparadigma
Levenslange beperkingen: levenslange stoornis die belemmeringen veroorzaakt in
Vorm van diversiteit participatie aan het dagelijks (maatschappelijk) leven
o Verschillende manieren van denken, voelen & ervaren
verschillen in communicatie, noden…
Afzetting tegen defectmodel, emancipatie van minderheidsgroep
Sterktes & noden zijn individueel
2 doelen:
o Billijkheid = contexten & samenleving toegankelijker maken
o Evenwaardigheid = verbeteren individuele situaties
3
, MENS EN LEREN 2 2024-2025
5 Autismespectrumstoornissen (bij kinderen en jongeren) 5.2 Secundaire gedragskenmerken
5.1 Primaire gedragskenmerken
Angsten: door onvoorspelbaarheid v.d. wereld
DSM-5: 2 kernsymptomen Gedragsproblemen: door zich niet voldoende kunnen uitdrukken & niet begrepen
o Blijvende tekorten in de sociale communicatie & interactie worden
o Beperkte zich herhalend gedragspatronen, beperkte interesses & activiteiten Zelfbeschadigend gedrag: uiting van frustraties of stereotypie
Regulatieproblemen: eet- en drinkproblemen, slaapproblemen, emotieregulatie,…
A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie Slechte schoolprestaties: cognitieve problemen, bv. moeilijkheden plannen &
organisatie, opdrachten begrijoen,…
Problemen met sociale interactie Negatief zelfbeeld: vaak confrontatie met wat ze niet kunnen
o Tekort aan sociaal-emotionele wederkerigheid Depressiviteit
o Tekorten in aangaan, onderhouden & begrijpen van relaties
Problemen met sociale communicatie 5.3 Neuropsychologische kenmerken
o Tekorten in non-verbaal communicatief gedrag 5.3.1 Centrale coherentie
Sociale communicatie: moeite met… Sociale interactie: moeite met… Centrale coherentie = de neiging om samenhang te zoeken tss individuele stimuli (het geheel
Lezen non-verbale communicatie Afstand - nabijheid zien), rekening houdend met de context.
Lezen van mimiek Contacten leggen
Andere manier v. waarnemen & verwerken/denken: wereld anders ervaren & begrijpen
Begrijpen van spreekwoorden & Sociale situaties ‘lezen’
o Verwerken informatie fragmentarisch
figuurlijk taalgebruik
Oogcontact onderhouden Perspectiefname, wederkerigheid o Sterk gericht op details
(vermijdend, of net starend) o Moeite met integreren van waargenomen prikkels tot betekenisvol geheel
o Onvoldoende gebruik v.d. context
Contextblindheid: bv. moeite met begrijpen dat opgestoken hand politie & kennis andere
B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten betekenis hebben, dat mensen tijdens trouwmis niet verdrietig zijn,…
Motorisch: stereotiepe of & zich herhalende bewegingen
5.3.2 Theory of Mind (ToM)
Voorwerpen: stereotiep & repetitief gebruik van voorwerpen
o Bv. auto’s op een rijtje zetten i.p.v. ermee te spelen Theory of Mind = het vermogen om mentale toestanden zoals gedachten, intenties en
Hardnekkig vasthouden aan dingen: star gehecht aan routines of geritualiseerde gevoelens toe te kennen aan zichzelf en anderen, en op basis daarvan het gedrag van anderen
gedragspatronen te anticiperen.
Interesses: zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
Moeite met mentalliseren: kunnen zich moeilijk in iemand anders plaats stellen
Over- of onder reageren op zintuigelijke prikkels of ongewone belangstelling voor
Bv. Sally-Anne-taak
zintuigelijke aspecten v.d. omgeving
4