100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Hersenen en gedrag 2 - samenvatting + hoorcolleges UvA

Rating
-
Sold
3
Pages
32
Uploaded on
24-11-2025
Written in
2025/2026

Complete samenvatting + aantekeningen van de hoorcolleges (hoorcolleges wordt elke week geüpdatet). Geschreven in 2025/2026. Gecombineerd met hersenen en gedrag 1 bevat dit alles voor de reguliere variant van hersenen en gedrag (6 EC). Ik kan je korting geven als je mij privé via mijn UvA mail (Fabienne van Valderen) benadert, aangezien ik een gedeelte van de opbrengst aan stuvia moet afstaan. Literatuur: 2.2 Chemical events at the synapse Kalat, J.W. (2019). Chemical events at the synapse. In Biological psychology 13th edition (pp. 50–64). Cengage Learning  Overslaan: Types of neurotransmitters & Synthesis of neurotransmitters & Metabotropic effects and second messenger systems & Neuropeptides • 14.1 Substance Abuse Kalat, J.W. (2019). Substance abuse. In Biological psychology 13th edition (pp. 460–467). Cengage Learning. Learning. • 14.2 Mood disorders Kalat, J.W. (2019). Mood disorders. In Biological psychology 13th edition (pp. 467–479). Cengage Learning. • 3.3 ResearchMethods Kalat, J.W. (2019). Research methods. In Biological psychology 13th edition (pp. 91–100). Boston, USA: Cengage Learning Learning • Het puberende brein H2 & H3 Crone, E. (2018). Het puberende brein: Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Prometheus. • Traumatisch hersenletsel (canvas) Jennekens-Schinkel, A., & Jennekens, F.G.I. (2008). Traumatisch hersenletsel. In Neuropsychologie van neurologische aandoeningen in de kindertijd (pp. 343–359). Amsterdam: Boom. • Meningitis (canvas & online) Jennekens-Schinkel, A., & Jennekens, F.G.I. (2008). Meningitis. In Neuropsychologie van neurologische aandoeningen in de kindertijd (pp. 217–220 ). Amsterdam: Boom. Online: Bedford, H., de Louvois, J., Halket, S., Peckham, C., Hurley, R., Harvey, D. (2001). Meningitis in infancy in England and Wales: follow up at age 5 years. BMJ, 323, 1–5. • CerebraleParese (canvas) Jennekens-Schinkel, A., & Jennekens, F.G.I. (2008). Cerebrale parese. In Neuropsychologie van neurologische aandoeningen in de kindertijd (pp. 134–149 (tot aan crowding)). Amsterdam: Boom. • 3.1 Structure of the vertebrate nervous system Kalat, J.W. (2019). The autonomic nervous system. In Biological psychology 13th edition (pp. 71–72). Boston, USA: Cengage Learning. Cengage Learning. • 11.3 Stress and health Kalat, J.W. (2019). Stress and health. In Biological psychology 13th edition (pp. 376–380). Belmont, USA: Wadsworth. • Early life stress and trauma Agorastos, A., Pervanidou, P., Chrousos, G. P., & Kolaitis, G. (2018). Early life stress and trauma: developmental neuroendocrine aspects of prolonged stress system dysregulation. Hormones, 17(4), 507-520. • ADHD (canvas) Toates, F, M. (2011). Attention deficit hyperactivity disorder. In Biological psychology (pp. 581–585). Essex, England: Pearson Education • Autism (online) Happe, F., Ronald, A., Plomin, R. (2006). Time to give up on a single explanation for autism. Nature neuroscience, 9, 1218–1220. • Dyslexia (canvas) Dehaene, S. (2010). Dyslexia. In Reading in the brain (pp. 236–251). London: Penguin Putnam Inc

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Summarized whole book?
No
Which chapters are summarized?
H2.2; 14.1; 14.2; 3.3; 3.1; 11.3
Uploaded on
November 24, 2025
Number of pages
32
Written in
2025/2026
Type
Summary

Subjects

Content preview

Cellen en informatieoverdracht
2.2 Chemical events at the synapse – Kalat (2019)
De meeste synapsen verzenden chemische signalen, geen elektrische, tussen
presynaptische en postsynaptische cellen. Loewi bewees dit door aan te tonen
dat het stimuleren van de nervus vagus van een kikker zijn hartslag vertraagde
en dat het overbrengen van vloeistof van het ene hart naar het andere ook het
tweede hart vertraagde. Op dezelfde manier versnelde het stimuleren van de
versnellende zenuw de snelheid van het eerste hart en verhoogde de vloeistof de
snelheid van het tweede hart, wat bevestigde dat zenuwen communiceren via
chemische stoffen.
Neurotransmitters zijn chemische stoffen die door een neuron worden
vrijgegeven bij een synaps en die een ander neuron beïnvloeden en die worden
opgeslagen in blaasjes (kleine bolvormige zakjes) in de presynaptische terminal,
klaar om te worden vrijgegeven. MAO-enzymen breken serotonine, dopamine
en noradrenaline af om ophoping te voorkomen. MAO-remmers verhogen deze
chemische stoffen en werden gebruikt als de eerste antidepressiva.
Een actiepotentiaal opent calciumkanalen in de axonterminal en de calciumionen
zorgen ervoor dat neurotransmitters vrijkomen.
Ionotrope receptoren produceren snelle, korte effecten (aan/uit, 5 mS), zoals
excitatie of inhibitie, door ionenkanalen te openen wanneer een neurotransmitter
bindt. De meeste exciterende ionotrope
synapsen gebruiken glutamaat en de
meeste remmende gebruiken GABA. Deze
zijn belangrijk voor het gezichtsvermogen
en het gehoor.
De hersenen hebben verschillende
receptortypes voor elke neurotransmitter,
waardoor gespecialiseerde drugs mogelijk
zijn. Drugs zoals LSD, nicotine en opiaten
bootsen neurotransmitters na en hechten
zich aan serotoninereceptoren, waardoor
receptoren worden beïnvloed om
waarneming, beloning en pijnverlichting te
veranderen.
Nadat een neurotransmitter zijn receptor
heeft geactiveerd, wordt het geïnactiveerd
door het terug te nemen in de
presynaptische cel via transporteiwitten in
een proces dat heropname (reuptake)
wordt genoemd. Moleculen die niet door de transporteurs worden opgenomen,
worden afgebroken door het enzym COMT. Dit proces maakt recycling van de
neurotransmitter mogelijk. Stimulerende en antidepressieve medicijnen zoals
amfetamine en cocaïne blokkeren de heropname, waardoor de effecten van de

,neurotransmitter worden verlengd. Methylfenidaat voor ADHD werkt ongeveer
hetzelfde als cocaïne, maar komt langzamer en geleidelijker vrij.
Postsynaptische neuronen sturen chemische
stoffen naar receptoren op het presynaptische
neuron ('negatieve feedback') om overmatige
afgifte van neurotransmitters te voorkomen.
Cannabinoïden in marihuana bootsen deze
chemische stoffen na.
Elektrische synapsen maken gebruik van gap
junctions, directe verbindingen tussen de
membranen van twee neuronen. Deze
verbindingen hebben grote poriën die ionen vrij laten passeren tussen neuronen,
waardoor snellere communicatie en gesynchroniseerde activiteiten zoals
ademhaling mogelijk zijn.
Hormonen reizen door het bloed en beïnvloeden receptoren in veel organen. Ze
zijn nuttig voor het coördineren van langdurige veranderingen in meerdere delen
van het lichaam. De hypofyse in de hersenen regelt de hormoonafgifte. De
hypothalamus houdt de hormoonspiegels in balans door hormonen af te geven
die de hypofyse aansturen.

14.1 Substance Abuse – Kalat (2019)
Drugs beïnvloeden de synaptische transmissie door te werken als antagonisten
(ze blokkeren neurotransmitters) of agonisten (ze bootsen neurotransmitters na
of versterken hun werking). Hun effect hangt af van affiniteit (hoe sterk ze
binden) en effectiviteit (hoe goed ze de receptor activeren). De effecten
verschillen per persoon door variaties in receptortypen en hun hoeveelheid. Een
sterke agonist heeft dus zowel hoge affiniteit als hoge effectiviteit.
De lever zet alcohol om in het giftige acetaldehyde, dat vervolgens wordt
afgebroken tot azijnzuur. Mensen met een trage afbraak van acetaldehyde
worden sneller ziek van alcohol en zijn daardoor minder geneigd tot misbruik.
Predisposities voor alcohol- en drugsverslaving ontstaan door een
combinatie van genetische aanleg, prenatale invloeden en
jeugdomgeving. Vroeg beginnende alcoholisme (voor het 25e jaar) heeft
vaak een sterke genetische basis en snelle ontwikkeling, terwijl laat
beginnende alcoholisme vaker voortkomt uit levensproblemen en beter
reageert op behandeling.
Mensen die veel kunnen drinken zonder dronken te lijken, lopen een groter risico
op alcoholmisbruik. Vaak zijn dit kinderen van alcoholisten.
Versterkende hersenstimulatie (zoals muziek), versterkende ervaringen (zoals
gokken) en stimulerende middelen verhogen de activiteit van axonen die
dopamine afgeven in de nucleus accumbens, maar de rol van dopamine in
verslaving wordt overschat. De afgifte is bescheiden, en medicijnen die zich op
dopamine richten zijn niet succesvol gebleken bij de behandeling van verslaving.
Herhaald cocaïnegebruik vermindert de reactie van de nucleus accumbens op
alle beloningen, maar verhoogt de aandacht voor cocaïnegerelateerde prikkels.

,Tijdens abstinentie worden glutamaatsynapsen in de nucleus accumbens
gevoeliger voor deze prikkels, waardoor het verlangen naar de drug toeneemt.
Drugsgebruik leidt tot tolerantie (verminderde reactie), wat grotendeels
aangeleerd is, omdat het sterker optreedt op de plek waar men eerder de drug
gebruikte dan elders. Het leidt ook tot ontwenningsverschijnselen
(onaangename sensaties tijdens onthouding). Het gebruik van een verslavende
drug tijdens de ontwenningsfase is bijzonder krachtig, omdat het de gebruiker
leert dat de drug de negatieve gevoelens verlicht. Dit leerproces kan zich
generaliseren, waardoor de gebruiker in andere stressvolle situaties ook naar de
drug verlangt.
Antabuse wordt gebruikt bij alcoholmisbruik door het enzym te blokkeren dat
acetaldehyde omzet in azijnzuur, waardoor men ziek wordt als men alcohol
drinkt. De effectiviteit hangt af van het geloof van de gebruiker dat drinken
inderdaad ziekte veroorzaakt. Naloxon en naltrexon blokkeren opiaatreceptoren
en verminderen zo de aangename effecten van alcohol.
Medicijnen tegen opiaatverslaving, zoals methadon, buprenorfine en
levomethadylacetaat (LAAM), activeren dezelfde hersenreceptoren als heroïne,
maar met tragere en minder intense effecten. Ze helpen om het verlangen
te beheersen, ontwenningsverschijnselen te voorkomen en infectierisico’s te
verminderen, maar ze genezen de verslaving niet.

14.2 Mood Disorders – Kalat (2019)
Depressie uit zich door langdurig verdriet en vooral een gebrek aan plezier,
meestal in episodes afgewisseld met normale stemmingen. Vrouwen in de
vruchtbare jaren hebben een hogere kans dan mannen, terwijl voor de rest van
het leven het risico ongeveer gelijk is.
Erfelijkheid speelt een middelgrote rol. Specifiek de korte variant van het
serotonine-transporter-gen verhoogt de kans op depressie bij blootstelling
aan stress, vooral bij kindermishandeling, maar verhoogt de emotionele
reactiviteit in het algemeen (positief en negatief). Familieleden van personen
met een early-onset depressie hebben een groter risico op depressie en andere
psychische stoornissen, terwijl familieleden van mensen met een late-onset
depressie vaker circulatoire problemen hebben. Zonder stress verhoogt het
genetisch risico niet automatisch de kans op depressie.
Mensen met dominante activiteit in de rechterhersenhelft hebben een grotere
neiging tot depressie.
Soorten antidepressiva:
 Tricyclische antidepressiva: Blokkeren transporteiwitten die
serotonine, dopamine en norepinefrine terugopnemen in het
presynaptisch neuron, waardoor neurotransmitters langer actief blijven in
de synaps. Reageert op meerdere typen synapsen. Effectief, maar veel
bijwerkingen zoals slaperigheid, droge mond, plasproblemen en
hartritmestoornissen.
 SSRI’s (Selective Serotonin Reuptake Inhibitors): Blokkeren
specifiek serotonineopname en reageren op maar een type synaps. Zelfde
effectiviteit als tricyclische middelen, maar minder bijwerkingen.

,  MAOIs (Monoamine Oxidase Inhibitors): Blokkeren het enzym MAO
dat neurotransmitters afbreekt, waardoor er meer beschikbaar is voor
vrijgave. Vereisen dieetbeperkingen (tyramine vermijden) vanwege
verhoogde bloeddruk.
 Atypische antidepressiva: Alles wat niet hierboven valt, bijvoorbeeld
ketamine (snelle werking, stimuleert nieuwe synapsen, maar
hallucinerend en kortdurend) en Sint-Janskruid (zonder recept, kan
effectiviteit van andere medicijnen verminderen).
Antidepressiva beïnvloeden snel de neurotransmitters, maar het duurt 2 à 3
weken voordat de stemming verbetert. Dit wijst erop dat hun werking niet direct
komt door de neurotransmitters, maar mogelijk doordat ze de productie van
brain-derived neurotrophic factors (BDNFs) verhogen in de hippocampus.
Nieuwe neuronen helpen leerprocessen die competeren met oude, onplezierige
gedachten.
Onderzoek toont dat antidepressiva matig effectiever dan placebo’s zijn, al is
het placebo-effect sterk. Het voordeel van medicijnen lijkt vooral aanwezig bij
zware depressie. Het blijft echter moeilijk te bepalen of herstel echt door de
medicatie komt of spontaan zou zijn gebeurd.
Psychotherapie blijkt even effectief als antidepressiva, met het voordeel dat de
effecten langer aanhouden en de kans op terugval kleiner is. Een combinatie
van therapie en medicatie zorgt doorgaans voor sneller herstel, maar
slechts een kleine toename in het aantal mensen dat verbetert. Antidepressiva
geven daarnaast vaak onaangename bijwerkingen.
Andere behandelingen voor depressie:
 ECT (electroconvulsietherapie): wordt gebruikt bij ernstige depressie
die niet reageert op medicatie. Het veroorzaakt een kunstmatige
epileptische aanval en is meestal effectief. Bijwerkingen zijn tijdelijke
geheugenproblemen, vooral als beide hersenhelften gestimuleerd worden.
ECT verhoogt BDNF en stimuleert nieuwe neurongroei in de hippocampus.
Effect heeft het snelste effect van alle behandelingen, maar terugval komt
vaak voor.
 Lichaamsbeweging: regelmatige, matige beweging heft middelgrote
effecten, vooral bij ouderen van 60+.
 Voedingssupplementen: omega-3 vetzuren en vitamines B6, B9, B12
kunnen helpen, maar bewijs is nog beperkt.
 Slaapinterventies:
o Slaapdeprivatie (een nacht wakker blijven) kan depressie tijdelijk
verbeteren, maar het effect is kort.
o Vroeger slapen (aanpassen aan het vervroegde circadiane ritme)
kan snelle en weeklange verlichting geven.
 Lichttherapie met fel licht werkt goed bij seizoensgebonden depressie
(vaak winter) en andere soorten depressie, en is snel (binnen een week),
goedkoop en met weinig bijwerkingen.
 Diepe hersenstimulatie: een ingezet apparaat geeft elektrische prikkels
aan hersengebieden die actief worden door antidepressiva. Wordt ingezet
bij zware, therapieresistente depressie.
Soorten depressie

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
fabiennevanvalderen Universiteit van Amsterdam
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
324
Member since
7 year
Number of followers
144
Documents
45
Last sold
1 day ago
Samenvattingen voor orthopedagogiek / pedagogische wetenschappen / pabo

Hoi iedereen! Ik ben Fabiënne en doe de master orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Hiervoor heb ik de pre-master orthopedagogiek aan de Uva en de pabo bij de iPabo Amsterdam. Tot nu toe heb ik al mijn tentamens en verslagen in één keer gehaald met behulp van mijn samenvattingen. Hopelijk kan ik jullie hier zo ook mee helpen! Vergeet niet om een beoordeling achter te laten als je er een gekocht hebt, daar zou je me enorm mee helpen. Als je vragen hebt, stel ze dan gerust :)

Read more Read less
4.1

54 reviews

5
17
4
29
3
4
2
2
1
2

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions