Week 2 Peuter Kleuter 2-6 jaar
Lesdoel
- De student kan de cognitieve, fysieke en sociale/persoonlijke ontwikkeling van mensen in verschillende
levensfasen (babytijd, peuter- en kleutertijd, schooltijd, adolescentie, jongvolwassenheid, middelbare
leeftijd, ouderdom) beschrijven en onderscheiden
- Toepassen op praktijksituaties en casusniveau
Fysieke groei lichaam en hersenen
Verschil 2 – 6-jarigen (lengte, gewicht, vorm). Op 2-jarige leeftijd komen deze overeen (J/M) maar vanaf 6 jaar
ontstaan de verschillen, jongens worden langer en zwaarder.
• Groei van de hersenen gaan in een rap tempo > 5 jaar 90%
• Er is een toename verbindingen (onderlinge verbindingen tussen de neuronen worden
complexer→ zorgen voor snelle groei van de cognitieve vaardigheden) en myeline (hierdoor
wordt de overdracht van de zenuwsignalen door de hersenen versneld)
• Cognitieve & motorische vaardigheden
• Ontwikkeling zintuigen
• Aandacht, concentratie & geheugen nemen toe
Lateralisatie
Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de nadere hersenhelft vinden,
een fase waar de ontwikkeling van de hersenen en de motoriek groei. In dit proces leert het kind onderscheidt te
maken tussen de linker- en rechterkant van het lichaam. Hier ontstaat ook de voorkeurshand. Peuters hebben
vooral symmetrische bewegingen. Beide kanten van de hersenen worden evenveel gebruikt. Een lijn in het
midden kruist een peuter niet, hij wisselt dan van hand.
Wetenschappers zeggen dit over lateralisatie:
• Onderzoeken naar het verband tussen lateralisatie en leerproblemen zijn vaak tegenstrijdig.
• Ze hebben regelmatig methodologische problemen (bijvoorbeeld kleine groepen, onduidelijke
definities).
• Theorieën over lateralisatie zijn te vaag en niet goed genoeg empirisch onderbouwd.
• Daardoor kun je niet zomaar zeggen dat leerproblemen veroorzaakt worden door “verkeerde
lateralisatie”.
Het Corpus callosum is in deze fase heel hard gegroeid (Verbinding linker met rechterhelft -> dikker en snellere
en betere coördinatie). Hierdoor worden beide hersenhelften gedifferentieerder (verfijnder/meer
gedetailleerd/meer nuance) en gespecialiseerder.
Linkerhersenhelft Rechterhersenhelft
Denkt analytisch en logisch Denkt holistisch (het geheel overzien)
Richt zich op taal, woorden, lezen, schrijven Richt zich op creativiteit, muziek, beelden, intuïtie
Is goed in details, volgordes en stapsgewijs denken Is goed in ruimtelijk inzicht, patronen en emoties
Verwerkt informatie rationeel Verwerkt informatie beeldend en gevoelsmatig
Maar taken kunnen ook door de andere helft worden overgenomen en beide helften werken samen (vb:
taalbegrip) Bij linkshandigen is er een kans op een grotere verdeling maar zijn de zaken niet omgekeerd (taal
concentreert zich in rechterhersenhelft)
Groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
• In de kindertijd zijn er periodes waarin de hersenen snelle groeispurts doormaken.
• Deze groeispurts hangen samen met cognitieve vooruitgang, zoals het leren van taal (18–24
maanden) en andere grote ontwikkelingssprongen.
• Myeline speelt hierbij een belangrijke rol: meer myeline betekent dat hersensignalen sneller en
efficiënter verlopen.
• Toename van myeline in gebieden voor aandacht en concentratie zorgt dat kinderen rond 5 jaar een
langere concentratieboog krijgen.
• Ook het geheugen verbetert dankzij myelinegroei in geheugengebieden.
• Er is nog onduidelijkheid of hersenontwikkeling het denken stimuleert, of dat leren en cognitieve
vaardigheden juist hersenontwikkeling aanjagen, waarschijnlijk beïnvloeden ze elkaar.
Ontwikkeling van de zintuigen
• Door hersenrijping verbeteren de zintuigen in peuter- en kleutertijd.
• Gezichtsvermogen verbetert: kleuters kunnen beter scherpstellen en oogbewegingen beter sturen.
• Lezen is nog moeilijk: kleuters focussen vaak alleen op de eerste letter en missen de rest, wat tot fouten
leidt.
, • Rond 6 jaar kunnen kinderen teksten beter scannen en scherpstellen, maar nog niet zo goed als
volwassenen.
Perceptuele schematisering
• Kleuters leren steeds beter om delen van objecten te organiseren tot een geheel (bijv. onderdelen van
een vogel herkennen als één dier).
• Ze verschuiven van een globale naar een meer gedifferentieerde manier van kijken (meer verfijnd en
nuance).
• Niet alleen zicht, maar ook gehoor ontwikkelt zich: peuters leren bepaalde geluiden te isoleren uit
andere omgevingsgeluiden. Sommigen raken juist snel afgeleid.
Hoofdstuk 9 Cognitieve ontwikkeling
Piaget: Het preoperationele stadium (± 2–7 jaar)
Vermogen om een mentaal symbool, een woord of een object te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is
weet te geven of te vervangen. Piaget zag kinderen als minwetenschappers die in hun eentje (egocentrisch)
onafhankelijk inzicht verwerven in de wereld.
Opkomst van symbolisch denken en ontstaan logisch redeneren
In dit stadium leren kinderen:
• Symbolen gebruiken (taal, pictogrammen, tekeningen)
• Doen alsof-spel gebruiken
• Mentale representaties maken zonder concrete voorwerpen
Voorbeeld: een kind ziet een autosleutel en koppelt het symbool “auto” eraan.
Symbolisch denken omvat:
• Denkschema’s: mentale processen om de wereld te ordenen.
• Symbolen zoals woorden, afbeeldingen, pictogrammen (bijvoorbeeld PECS: Picture Exchange
Communication System = leren praten door gebruik van pictogrammen tijdens activiteiten).
Relatie tussen taal en denken
• Volgens Piaget hangt taalontwikkeling sterk samen met de groei van cognitieve denkschema’s.
• Naarmate kinderen complexer taalgebruik inzetten, kunnen ze ook complexer denken.
• Dankzij taal kunnen peuters en kleuters ook over de toekomst nadenken, niet alleen over het hier-en-nu.
Beperkingen in het denken van het preoperationele kind
Denkkwaal Uitleg Voorbeeld
Centratie Het kind richt zich op één opvallend aspect Twee rijen met knopen: één
en negeert andere relevante informatie. kort en dicht op elkaar, één
Visuele beeld domineert het denken. lang maar met evenveel
knopen.
Kind kiest de langste rij als
“meer”.
Conservatie Kinderen begrijpen nog niet dat Water wordt overgegoten van
hoeveelheid hetzelfde blijft als de vorm een breed glas naar een smal
verandert. Bezwaar: kan verbeterd worden glas → “er zit meer in het
door training en ontstaat mogelijk al eerder smalle glas”.
in het leven, maar kon nog niet gemeten
worden vanwege numerieke onvermogens Twee ballen klei worden anders
(die komen pas na deze fase tot bloei) gevormd → “de lange slang is
meer”.
Transformatie Kinderen begrijpen processen tussen Een potlood valt eerst recht
begin- en eindpunt niet. omlaag en komt dan
(Onveranderlijkheid) horizontaal terecht.
Kind ziet dit als één stap, niet
als een reeks bewegingen.
Egocentrisme Kinderen kunnen zich nog niet goed “Driebergenopdracht”: een kind
verplaatsen in het perspectief van een denkt dat anderen hetzelfde
ander. uitzicht hebben als zijzelf.
1. Gebrek aan dat anderen dingen
vanuit een ander perspectief zien
Lesdoel
- De student kan de cognitieve, fysieke en sociale/persoonlijke ontwikkeling van mensen in verschillende
levensfasen (babytijd, peuter- en kleutertijd, schooltijd, adolescentie, jongvolwassenheid, middelbare
leeftijd, ouderdom) beschrijven en onderscheiden
- Toepassen op praktijksituaties en casusniveau
Fysieke groei lichaam en hersenen
Verschil 2 – 6-jarigen (lengte, gewicht, vorm). Op 2-jarige leeftijd komen deze overeen (J/M) maar vanaf 6 jaar
ontstaan de verschillen, jongens worden langer en zwaarder.
• Groei van de hersenen gaan in een rap tempo > 5 jaar 90%
• Er is een toename verbindingen (onderlinge verbindingen tussen de neuronen worden
complexer→ zorgen voor snelle groei van de cognitieve vaardigheden) en myeline (hierdoor
wordt de overdracht van de zenuwsignalen door de hersenen versneld)
• Cognitieve & motorische vaardigheden
• Ontwikkeling zintuigen
• Aandacht, concentratie & geheugen nemen toe
Lateralisatie
Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de nadere hersenhelft vinden,
een fase waar de ontwikkeling van de hersenen en de motoriek groei. In dit proces leert het kind onderscheidt te
maken tussen de linker- en rechterkant van het lichaam. Hier ontstaat ook de voorkeurshand. Peuters hebben
vooral symmetrische bewegingen. Beide kanten van de hersenen worden evenveel gebruikt. Een lijn in het
midden kruist een peuter niet, hij wisselt dan van hand.
Wetenschappers zeggen dit over lateralisatie:
• Onderzoeken naar het verband tussen lateralisatie en leerproblemen zijn vaak tegenstrijdig.
• Ze hebben regelmatig methodologische problemen (bijvoorbeeld kleine groepen, onduidelijke
definities).
• Theorieën over lateralisatie zijn te vaag en niet goed genoeg empirisch onderbouwd.
• Daardoor kun je niet zomaar zeggen dat leerproblemen veroorzaakt worden door “verkeerde
lateralisatie”.
Het Corpus callosum is in deze fase heel hard gegroeid (Verbinding linker met rechterhelft -> dikker en snellere
en betere coördinatie). Hierdoor worden beide hersenhelften gedifferentieerder (verfijnder/meer
gedetailleerd/meer nuance) en gespecialiseerder.
Linkerhersenhelft Rechterhersenhelft
Denkt analytisch en logisch Denkt holistisch (het geheel overzien)
Richt zich op taal, woorden, lezen, schrijven Richt zich op creativiteit, muziek, beelden, intuïtie
Is goed in details, volgordes en stapsgewijs denken Is goed in ruimtelijk inzicht, patronen en emoties
Verwerkt informatie rationeel Verwerkt informatie beeldend en gevoelsmatig
Maar taken kunnen ook door de andere helft worden overgenomen en beide helften werken samen (vb:
taalbegrip) Bij linkshandigen is er een kans op een grotere verdeling maar zijn de zaken niet omgekeerd (taal
concentreert zich in rechterhersenhelft)
Groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
• In de kindertijd zijn er periodes waarin de hersenen snelle groeispurts doormaken.
• Deze groeispurts hangen samen met cognitieve vooruitgang, zoals het leren van taal (18–24
maanden) en andere grote ontwikkelingssprongen.
• Myeline speelt hierbij een belangrijke rol: meer myeline betekent dat hersensignalen sneller en
efficiënter verlopen.
• Toename van myeline in gebieden voor aandacht en concentratie zorgt dat kinderen rond 5 jaar een
langere concentratieboog krijgen.
• Ook het geheugen verbetert dankzij myelinegroei in geheugengebieden.
• Er is nog onduidelijkheid of hersenontwikkeling het denken stimuleert, of dat leren en cognitieve
vaardigheden juist hersenontwikkeling aanjagen, waarschijnlijk beïnvloeden ze elkaar.
Ontwikkeling van de zintuigen
• Door hersenrijping verbeteren de zintuigen in peuter- en kleutertijd.
• Gezichtsvermogen verbetert: kleuters kunnen beter scherpstellen en oogbewegingen beter sturen.
• Lezen is nog moeilijk: kleuters focussen vaak alleen op de eerste letter en missen de rest, wat tot fouten
leidt.
, • Rond 6 jaar kunnen kinderen teksten beter scannen en scherpstellen, maar nog niet zo goed als
volwassenen.
Perceptuele schematisering
• Kleuters leren steeds beter om delen van objecten te organiseren tot een geheel (bijv. onderdelen van
een vogel herkennen als één dier).
• Ze verschuiven van een globale naar een meer gedifferentieerde manier van kijken (meer verfijnd en
nuance).
• Niet alleen zicht, maar ook gehoor ontwikkelt zich: peuters leren bepaalde geluiden te isoleren uit
andere omgevingsgeluiden. Sommigen raken juist snel afgeleid.
Hoofdstuk 9 Cognitieve ontwikkeling
Piaget: Het preoperationele stadium (± 2–7 jaar)
Vermogen om een mentaal symbool, een woord of een object te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is
weet te geven of te vervangen. Piaget zag kinderen als minwetenschappers die in hun eentje (egocentrisch)
onafhankelijk inzicht verwerven in de wereld.
Opkomst van symbolisch denken en ontstaan logisch redeneren
In dit stadium leren kinderen:
• Symbolen gebruiken (taal, pictogrammen, tekeningen)
• Doen alsof-spel gebruiken
• Mentale representaties maken zonder concrete voorwerpen
Voorbeeld: een kind ziet een autosleutel en koppelt het symbool “auto” eraan.
Symbolisch denken omvat:
• Denkschema’s: mentale processen om de wereld te ordenen.
• Symbolen zoals woorden, afbeeldingen, pictogrammen (bijvoorbeeld PECS: Picture Exchange
Communication System = leren praten door gebruik van pictogrammen tijdens activiteiten).
Relatie tussen taal en denken
• Volgens Piaget hangt taalontwikkeling sterk samen met de groei van cognitieve denkschema’s.
• Naarmate kinderen complexer taalgebruik inzetten, kunnen ze ook complexer denken.
• Dankzij taal kunnen peuters en kleuters ook over de toekomst nadenken, niet alleen over het hier-en-nu.
Beperkingen in het denken van het preoperationele kind
Denkkwaal Uitleg Voorbeeld
Centratie Het kind richt zich op één opvallend aspect Twee rijen met knopen: één
en negeert andere relevante informatie. kort en dicht op elkaar, één
Visuele beeld domineert het denken. lang maar met evenveel
knopen.
Kind kiest de langste rij als
“meer”.
Conservatie Kinderen begrijpen nog niet dat Water wordt overgegoten van
hoeveelheid hetzelfde blijft als de vorm een breed glas naar een smal
verandert. Bezwaar: kan verbeterd worden glas → “er zit meer in het
door training en ontstaat mogelijk al eerder smalle glas”.
in het leven, maar kon nog niet gemeten
worden vanwege numerieke onvermogens Twee ballen klei worden anders
(die komen pas na deze fase tot bloei) gevormd → “de lange slang is
meer”.
Transformatie Kinderen begrijpen processen tussen Een potlood valt eerst recht
begin- en eindpunt niet. omlaag en komt dan
(Onveranderlijkheid) horizontaal terecht.
Kind ziet dit als één stap, niet
als een reeks bewegingen.
Egocentrisme Kinderen kunnen zich nog niet goed “Driebergenopdracht”: een kind
verplaatsen in het perspectief van een denkt dat anderen hetzelfde
ander. uitzicht hebben als zijzelf.
1. Gebrek aan dat anderen dingen
vanuit een ander perspectief zien