Hoofdstuk 5 samenvatting
Paragraaf 1 Licht, schaduw en spiegels
Als je naar een kijkt, valt er licht van de lamp in je ogen. Zo kan je de lamp zien.
Omdat de lamp zelf licht geeft, noem je de lamp een directe lichtbron.
Andere directe lichtbronnen: zon en brandende kaars
De meeste voorwerpen geven zelf geen licht. Een kruk zie je pas als er van
buitenaf licht op valt. Doordat de kruk een deel van het licht in je ogen
weerkaatst, kan je hem zien. De kruk is een indirecte lichtbron.
Als je lichtstralen tekent, kan je laten zien hoe het licht bij een lichtbron
vandaan beweegt. De pijlen geven de richting aan die het licht volgt. Lichtstralen
zijn recht. Een lichtbundel bestaat uit meerdere lichtstralen. Je tekent alleen
de twee buitenste stralen.
Een voorwerp weerkaatst niet al het dat erop valt. Het licht wordt gedeeltelijk
geabsorbeerd en gedeeltelijk diffuus teruggekaatst. Dat betekent dat de
lichtbundel die op het voorwerp valt, in alle richtingen wordt weerkaatst.
Hoe je er achter komt hoe de schaduw van een voorwerp eruitziet:
- Teken de randstralen (lichtstralen die net niet door het voorwerp worden
tegengehouden)
- Arceer het gebied tussen deze randstralen. Dit is de schaduw.
Omdat het metaal van een spiegel erg glad is, wordt het licht niet diffuus
weerkaatst, maar spiegelend. Dit is spiegelende terugkaatsing: een lichtbundel
die uit een richting komt, wordt ook in een richting teruggekaatst.
Op de plaats waar de lichtstraal de spiegel raakt, wordt de normaal getekend.
Dat is een lijn die loodrecht op de spiegel staat. Verder worden de hoek van inval
en de hoek van terugkaatsing aangegeven.
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing (de spiegelwet)
Spiegelbeeld ontstaan:
Vanuit elk punt van het voorwerp valt er licht op de spiegel. De spiegel kaatst
het terug naar je ogen. Daardoor lijkt het punt achter de spiegel weg te komen.
Een spiegelbeeld is een virtueel beeld. Daarmee wordt bedoeld dat het beeld
niet echt is, het lijkt wel alsof er achter de spiegel iets is, maar er is niets.
Paragraaf 1 Licht, schaduw en spiegels
Als je naar een kijkt, valt er licht van de lamp in je ogen. Zo kan je de lamp zien.
Omdat de lamp zelf licht geeft, noem je de lamp een directe lichtbron.
Andere directe lichtbronnen: zon en brandende kaars
De meeste voorwerpen geven zelf geen licht. Een kruk zie je pas als er van
buitenaf licht op valt. Doordat de kruk een deel van het licht in je ogen
weerkaatst, kan je hem zien. De kruk is een indirecte lichtbron.
Als je lichtstralen tekent, kan je laten zien hoe het licht bij een lichtbron
vandaan beweegt. De pijlen geven de richting aan die het licht volgt. Lichtstralen
zijn recht. Een lichtbundel bestaat uit meerdere lichtstralen. Je tekent alleen
de twee buitenste stralen.
Een voorwerp weerkaatst niet al het dat erop valt. Het licht wordt gedeeltelijk
geabsorbeerd en gedeeltelijk diffuus teruggekaatst. Dat betekent dat de
lichtbundel die op het voorwerp valt, in alle richtingen wordt weerkaatst.
Hoe je er achter komt hoe de schaduw van een voorwerp eruitziet:
- Teken de randstralen (lichtstralen die net niet door het voorwerp worden
tegengehouden)
- Arceer het gebied tussen deze randstralen. Dit is de schaduw.
Omdat het metaal van een spiegel erg glad is, wordt het licht niet diffuus
weerkaatst, maar spiegelend. Dit is spiegelende terugkaatsing: een lichtbundel
die uit een richting komt, wordt ook in een richting teruggekaatst.
Op de plaats waar de lichtstraal de spiegel raakt, wordt de normaal getekend.
Dat is een lijn die loodrecht op de spiegel staat. Verder worden de hoek van inval
en de hoek van terugkaatsing aangegeven.
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing (de spiegelwet)
Spiegelbeeld ontstaan:
Vanuit elk punt van het voorwerp valt er licht op de spiegel. De spiegel kaatst
het terug naar je ogen. Daardoor lijkt het punt achter de spiegel weg te komen.
Een spiegelbeeld is een virtueel beeld. Daarmee wordt bedoeld dat het beeld
niet echt is, het lijkt wel alsof er achter de spiegel iets is, maar er is niets.