H4 Transcriptie
1. RNA-structuur
Er zijn 3 structurele verschillen in opbouw tussen een DNA- en RNA-
molecule.
o Suiker: Ribose ipv Deoxyribose
o Stikstofbase: Uracil (U) ipv Thymine
o Enkelstrengig ipv dubbelstrengig
RNA is minder stabiel dan DNA omdat de 2’ OH-groep van ribose
reactiever is. 2′ OH vergemakkelijkt de hydrolysereactie die
fosfodiesterbindingen verbreekt, waardoor RNA snel reguleerbaar is.
Hybridisatie tussen DNA en RNA is mogelijk en uracil vormt daarbij, net
zoals thymine, een basepaar met adenine
Enkelstrengig RNA vormt secundaire structuren
o Driedimensionele opvouwing (vergelijkbaar met eiwitten)
o Intramoleculaire baseparen (hairpins en lussen)
o Onconventionele baseparen (wobbling (A=G, U=C))
RNA kan interacties aangaan met eiwitten, DNA, RNA en kleine RNA-
bindende moleculen
RNA kan verschillende functies uitvoeren in de cel
o Structureel vb. ribosomen
o Katalytisch vb. ribozymen
o Regulerend vb. noncoding RNAvb. t-RNA
2. Soorten RNA
Messenger RNA (mRNA): codeert voor eiwitten
Transfer RNA (tRNA): koppelt mRNA en AZ tijdens eiwitsynthese
Ribosomaal RNA (rRNA): vormt ribosomen en katalyseert eiwitsynthese
Noncodong RNA (ncRNA)
o small nuclear RNA (snRNA): splicing van RNA
o small nucleolar RNA (snoRNA): modificatie van RNA vb. methylatie
o microRNA (miRNA): regulatie genexpressie
o small interfering RNA (siRNA): silencing van genen
o long noncoding RNA (lncRNA): regulatie genexpressie
miRNA wordt gecodeerd in de cel en is verantwoordelijk voor afbraak
van mRNA en stilleggen van de translatie
siRNA wordt niet gecodeerd in de cel, maar is afkomstig van langere
RNA moleculen en is verantwoordelijk voor afbraak van (vreemd) RNA
als afweermechanisme van de cel
lncRNA wordt gecodeerd in de cel en is verantwoordelijk voor cel
proliferatie en stabiliteit van het genoom
Zowel mRNA als miRNA en lncRNA kunnen dienen als biomerker in de
diagnostiek. Een biomerker is een parameter die objectief kan gemeten
worden en die een indicator is voor biologische processen (normaal,
pathogeen, farmacologische respons)
3. RNA-synthese
1
1. RNA-structuur
Er zijn 3 structurele verschillen in opbouw tussen een DNA- en RNA-
molecule.
o Suiker: Ribose ipv Deoxyribose
o Stikstofbase: Uracil (U) ipv Thymine
o Enkelstrengig ipv dubbelstrengig
RNA is minder stabiel dan DNA omdat de 2’ OH-groep van ribose
reactiever is. 2′ OH vergemakkelijkt de hydrolysereactie die
fosfodiesterbindingen verbreekt, waardoor RNA snel reguleerbaar is.
Hybridisatie tussen DNA en RNA is mogelijk en uracil vormt daarbij, net
zoals thymine, een basepaar met adenine
Enkelstrengig RNA vormt secundaire structuren
o Driedimensionele opvouwing (vergelijkbaar met eiwitten)
o Intramoleculaire baseparen (hairpins en lussen)
o Onconventionele baseparen (wobbling (A=G, U=C))
RNA kan interacties aangaan met eiwitten, DNA, RNA en kleine RNA-
bindende moleculen
RNA kan verschillende functies uitvoeren in de cel
o Structureel vb. ribosomen
o Katalytisch vb. ribozymen
o Regulerend vb. noncoding RNAvb. t-RNA
2. Soorten RNA
Messenger RNA (mRNA): codeert voor eiwitten
Transfer RNA (tRNA): koppelt mRNA en AZ tijdens eiwitsynthese
Ribosomaal RNA (rRNA): vormt ribosomen en katalyseert eiwitsynthese
Noncodong RNA (ncRNA)
o small nuclear RNA (snRNA): splicing van RNA
o small nucleolar RNA (snoRNA): modificatie van RNA vb. methylatie
o microRNA (miRNA): regulatie genexpressie
o small interfering RNA (siRNA): silencing van genen
o long noncoding RNA (lncRNA): regulatie genexpressie
miRNA wordt gecodeerd in de cel en is verantwoordelijk voor afbraak
van mRNA en stilleggen van de translatie
siRNA wordt niet gecodeerd in de cel, maar is afkomstig van langere
RNA moleculen en is verantwoordelijk voor afbraak van (vreemd) RNA
als afweermechanisme van de cel
lncRNA wordt gecodeerd in de cel en is verantwoordelijk voor cel
proliferatie en stabiliteit van het genoom
Zowel mRNA als miRNA en lncRNA kunnen dienen als biomerker in de
diagnostiek. Een biomerker is een parameter die objectief kan gemeten
worden en die een indicator is voor biologische processen (normaal,
pathogeen, farmacologische respons)
3. RNA-synthese
1