Hoofdstuk 2
2.2 De bouw van een atoom
Atoommodel van Dalton
Een atoom is een massief bolletje. Elke atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen.
Atoommodel van Rutherford
2.1 Kleuren van atoommodellen
2.2 Lading van een elektron, proton en een neutron
2.3 Eenvoudig model. In de kern zitten protonen en neutronen. In de elektronenwolk zitten elektronen.
Een atoom bestaat uit een positief geladen kern en een negatief geladen elektronenwolk. De atoomkern
bestaat uit positief geladen protonen en ongeladen neutronen. De elektronenwolk bestaat uit negatief
geladen elektronen. Het aantal protonen in een atoom is gelijk aan het aantal elektronen. Elk atoom heeft
een atoomnummer. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer. Het atoomnummer
is gelijk aan het aantal protonen. En dat is weer gelijk aan het aantal elektronen. Elk atoom heeft een
massagetal. Atomen van dezelfde soort kunnen verschillende massagetallen hebben. Het massagetal is
gelijk aan het aantal protonen + het aantal neutronen.
,Atoommodel van Bohr
2.4 Afleiding van de bouw van enkele atomen
2.5 Model van een fluoratoom en een natriumatoom volgens Bohr
Het atoommodel van Bohr komt overeen met dat van Rutherford. Maar Bohr verdeelde de
elektronenwolk in banen, die hij schillen noemde en die een bepaald aantal elektronen kunnen bevatten.
Isotopen
2.6 Drie verschillende magnesium atomen
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen maar met een verschillend aantal neutronen.
Isotopen geef je weer met het symbool gevolgd door het massagetal.
2.3 Het periodiek systeem
Rangschikking van de atoomsoorten in een periodiek systeem
Het periodiek systeem is een systeem waarin alle atoomsoorten zijn gerangschikt naar opklimmend
atoomnummer. Het bestaat uit horizontale perioden en verticale groepen.
Het huidige periodiek systeem
Groep Naam
Eerste groep Alkalimetalen
Tweede groep Aardalkalimetalen
Zeventiende groep Halogenen
Achttiende groep Edelgassen
, Atoomsoorten van elementen waarvan de stofeigenschappen op elkaar lijken, staan in dezelfde groep
van het periodiek systeem. De elementen uit sommige groepen geef je met een verzamelnaam weer.
2.4 Ionen: deeltjes met een lading
Ionen
Een ion is een deeltje met een positieve of een negatieve lading. Positieve ionen en negatieve ionen
trekken elkaar sterk aan.
Hoe ontstaan ionen?
2.7 De vorming van twee positieve ionen, Na+ en Mg2+. Beide ionen hebben evenveel elektronen als het
edelgas neon: een edelgasconfiguratie.
2.8 De vorming van twee positieve ionen, Cl- en S2-. Beide ionen hebben evenveel elektronen als het edelgas
argon: een edelgasconfiguratie.
Een ion ontstaat doordat een atoom een of meer elektronen uit zijn buitenste schil afstaat of erin opneemt.
Atomen uit de groepen 1, 2, 13 en 15 t/m 17 van het periodiek systeem vormen dan ionen met een
edelgasconfiguratie. In een positief ion is het aantal protonen in de kern groter dan het aantal elektronen in
de elektronenwolk. In een negatief ion is het aantal protonen in de kern kleiner dan het aantal elektronen
in de elektronenwolk. De grootte van de lading is meestal 1, 2, 3 of 4. De lading van een ion noteer je altijd
rechtsboven het symbool van het deeltje.
2.2 De bouw van een atoom
Atoommodel van Dalton
Een atoom is een massief bolletje. Elke atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen.
Atoommodel van Rutherford
2.1 Kleuren van atoommodellen
2.2 Lading van een elektron, proton en een neutron
2.3 Eenvoudig model. In de kern zitten protonen en neutronen. In de elektronenwolk zitten elektronen.
Een atoom bestaat uit een positief geladen kern en een negatief geladen elektronenwolk. De atoomkern
bestaat uit positief geladen protonen en ongeladen neutronen. De elektronenwolk bestaat uit negatief
geladen elektronen. Het aantal protonen in een atoom is gelijk aan het aantal elektronen. Elk atoom heeft
een atoomnummer. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer. Het atoomnummer
is gelijk aan het aantal protonen. En dat is weer gelijk aan het aantal elektronen. Elk atoom heeft een
massagetal. Atomen van dezelfde soort kunnen verschillende massagetallen hebben. Het massagetal is
gelijk aan het aantal protonen + het aantal neutronen.
,Atoommodel van Bohr
2.4 Afleiding van de bouw van enkele atomen
2.5 Model van een fluoratoom en een natriumatoom volgens Bohr
Het atoommodel van Bohr komt overeen met dat van Rutherford. Maar Bohr verdeelde de
elektronenwolk in banen, die hij schillen noemde en die een bepaald aantal elektronen kunnen bevatten.
Isotopen
2.6 Drie verschillende magnesium atomen
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen maar met een verschillend aantal neutronen.
Isotopen geef je weer met het symbool gevolgd door het massagetal.
2.3 Het periodiek systeem
Rangschikking van de atoomsoorten in een periodiek systeem
Het periodiek systeem is een systeem waarin alle atoomsoorten zijn gerangschikt naar opklimmend
atoomnummer. Het bestaat uit horizontale perioden en verticale groepen.
Het huidige periodiek systeem
Groep Naam
Eerste groep Alkalimetalen
Tweede groep Aardalkalimetalen
Zeventiende groep Halogenen
Achttiende groep Edelgassen
, Atoomsoorten van elementen waarvan de stofeigenschappen op elkaar lijken, staan in dezelfde groep
van het periodiek systeem. De elementen uit sommige groepen geef je met een verzamelnaam weer.
2.4 Ionen: deeltjes met een lading
Ionen
Een ion is een deeltje met een positieve of een negatieve lading. Positieve ionen en negatieve ionen
trekken elkaar sterk aan.
Hoe ontstaan ionen?
2.7 De vorming van twee positieve ionen, Na+ en Mg2+. Beide ionen hebben evenveel elektronen als het
edelgas neon: een edelgasconfiguratie.
2.8 De vorming van twee positieve ionen, Cl- en S2-. Beide ionen hebben evenveel elektronen als het edelgas
argon: een edelgasconfiguratie.
Een ion ontstaat doordat een atoom een of meer elektronen uit zijn buitenste schil afstaat of erin opneemt.
Atomen uit de groepen 1, 2, 13 en 15 t/m 17 van het periodiek systeem vormen dan ionen met een
edelgasconfiguratie. In een positief ion is het aantal protonen in de kern groter dan het aantal elektronen in
de elektronenwolk. In een negatief ion is het aantal protonen in de kern kleiner dan het aantal elektronen
in de elektronenwolk. De grootte van de lading is meestal 1, 2, 3 of 4. De lading van een ion noteer je altijd
rechtsboven het symbool van het deeltje.