kinderen
Samenvatting per leerdoel
1. Je kunt aangeven hoe de telontwikkeling bij jonge kinderen (voorschoolse
periode t/m groep 2) verloopt
2 onthoud vragen → 16%
2. Je kunt aangeven wat verstaan wordt onder getalbegrip en je kunt daarbij
de verschillende aspecten van getalbegrip verduidelijken
1 onthoud en 1 toepas vragen → 12%
3. Je bent in staat om op basis van een beschrijving van de kenmerken van
een kind aan te geven waar hij/zij zich in de telontwikkeling bevindt
1 analyseer vraag → 8%
4. Je bent in staat om rekening houdend met de telontwikkeling van jonge
kinderen passende vervolgactiviteiten aan te bieden die de telontwikkeling
stimuleert
1 toepas vraag → 6%
5. Je weet over welke vaardigheden kinderen begin groep 3 moeten
beschikken om een goede start te maken bij het methodische rekenonderwijs
1 onthoud vraag → 10%
6. Je bent in staat om aan te geven welke vier criteria een passende
telactiviteit moet voldoen bij realistisch rekenen
1 onthoud vraag → 8%
7. Je kent de kenmerken en essentie van Realistisch rekenen
1 toepas vraag → 6%
8. Je kunt de kenmerken van realistisch rekenen koppelen aan de praktijk van
een rekenles
1 toepas en 1 creëren vraag → 14%
9. Je kunt omschrijven wat de kenmerken van Realistisch rekenen inhouden
1 onthoud en 1 begrijpen vraag → 12%
10. Je kunt een (beginnende) visie op aspecten van Realistisch rekenen
formuleren
1 evalueren vraag → 8%
, 1. Je kunt aangeven hoe de telontwikkeling bij jonge
kinderen (voorschoolse periode t/m groep 2) verloopt
2 onthoud vragen → 16%
Ontwikkelingsproces van het leren tellen
1. Tellen via herkennen
Kleine hoeveelheden in één keer zien, maar nog geen idee wat het betekent
Een kind ziet drie blokken liggen en zegt meteen “drie!”, zonder te tellen.
2. Akoestisch tellen
Het correct zeggen van een telrij, maar nog los van tellen van een hoeveelheid
Een kind zingt “één, twee, drie, vier, vijf” uit een liedje, maar kan nog geen blokjes
tellen.
3. (A)Synchroon tellen
Asynchroon tellen: het opzeggen van een telrij en het aanwijzen van object gaat
niet gelijk. Niet ieder object heeft een nummer
Een kind telt knikkers: “één, twee, drie, vier”, maar wijst zes knikkers aan.
Synchroon tellen: Het opzeggen van een telrij en het aanwijzen van object gaat wel
gelijk. Elk object heeft een nummer
Een kind telt zorgvuldig: “één (wijst blokje aan), twee (wijst volgend blokje), drie (wijst
laatste blokje).”
4. Oog voor verschillende betekenissen van getallen
Getalbegrip: Het vermogen om de waarde van getallen en hun onderlinge relaties te
begrijpen.
- Aantal: 3 personen
- Telgetal: 2e van links
- Rekengetal: 2+3=5
- Maatgetal: 50 km/u
- Naamgetal: bus nummer 5
5. Resultatief tellen → voorwaardelijk voor groep 3
→ Het kind telt met resultaat het juiste aantal
- één op één principe: synchroon tellen, elk object heeft een getal
- Principe van vast volgorge: telrij correct opzeggen
- Abstractie principe: Het tellen zonder te letten op verschillen
- Kardinaal principe: Het laatst getelde getal is ook het aantal
Een kind telt zes appels en zegt daarna: “Er zijn zes appels.”
Als je vraagt: “Hoeveel appels zijn het?”, antwoordt het correct: "Zes."
6. Verkort tellen
- Tellen met sprongen
- Door of terugtellen vanaf een bepaald getal
“Er lagen vijf blokken, nu komen er twee bij.”
Het kind zegt: “Zes, zeven!” in plaats van weer bij één te beginnen.
Abstractieniveaus
1. Contextgebonden handelen en redeneren
Tellen in een situatie, dus er staan 4 kaarsen op de taart, iemand is 4 jaar geworden
2. Objectgebonden handelen en redeneren