KADERS VAN HET BEROEP
SAMENVATTING TENTAMENWEEK
H1: INLEIDING IN HET RECHT
Het recht heeft een tweedelig doel:
1. Ordenen menselijk gedrag door het stellen van regels.
2. Bij conflicten volgt er een rechtvaardige oplossing.
Rechtsbronnen:
1. Wet: Bevatten rechtsregels die zijn vastgesteld door de overheid.
2. Jurisprudentie: Uitspraken van rechters, waar de onduidelijke regel wordt
uitgelegd of waar zelfs een nieuwe regel wordt gemaakt.
3. Gewoonte: Veel ongeschreven regels die toch als bindende regels beschouwd
moeten worden. Vaststaand en door iedereen erkend gebruik (‘Eenmaal,
andermaal, verkocht!’).
4. Internationaal verdrag: Afspraken tussen één of meerdere staten die op schrift zijn
gesteld (Europese Unie).
Rechtsgebieden:
o Publiekrecht = regels voor juridische verhouding tussen burgers en overheid
(staatsrecht, strafrecht, bestuursrecht).
o Privaatrecht = regels voor juridische verhouding tussen burgers onderling
(burgerlijk of civiel recht).
Staatsrecht
Organisatie van de staat, belangrijkste wetten zijn de Grondwet, Provinciewet,
Gemeentewet, Politiewet.
Een staat heeft 3 kenmerken:
1. Grondgebied
2. Inwoners
3. Regering die gezag uitoefent
Nederland is een democratie en een rechtsstaat.
Een democratie heeft 3 kenmerken:
1. Vrije verkiezingen: Dankzij kiesrecht de vertegenwoordigers van staatsorganen
kiezen.
2. Parlementair stelsel: Om te kunnen regeren heeft de regering de steun van het
parlement nodig (vertrouwensbeginsel). Is er niet langer vertrouwen in een
bewindvoerder, dan motie van wantrouwen.
3. Respect voor grondrechten: Hierdoor wordt de macht van de overheid beperkt ter
wille van de menselijke vrijheid en waardigheid (hoofdstuk 1 Grondwet, 23 stuks).
- klassieke grondrechten: overheid mag geen inbreuk maken, tenzij wet
bevoegdheid geeft.
- sociale grondrechten: leggen overheid een bepaalde taak op.
Soms zijn er botsende grondrechten, in dit geval moet de rechter de wetten
tegenover elkaar zetten en uiteindelijk vasthouden aan hetgeen dat het meest
geldt in de wet.
,Organieke wetten = Wetten die een verdere uitwerking hebben elders in het wetboek,
gelaagde wet.
Strafrecht
In het strafrecht staan regels die de overheid voor de veiligheid van de burgers belangrijk
vindt. Wanneer iemand deze regels overtreed is dat niet een zaak tussen slachtoffer en
dader, maar tussen dader en samenleving als geheel.
Slachtoffer en verdachte staan niet tegenover elkaar in een strafzaak. Het Openbaar
Ministerie, de Officier van Justitie, en de verdachte staan tegenover elkaar.
Bestuursrecht
Bestuursrecht geeft regels aan overheid waaraan zij zich moet houden als deze het land
bestuurt. Regels staan opgesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hierin staan
ook regels over procedures.
Voor regels voor een bepaalde bestuurstaak moet in een speciale wet gezocht worden,
zoals Vreemdelingenwet en Werkloosheidswet.
Burgerlijk recht
Burgerlijk recht geeft regels voor rechtsverhouding tussen burgers (en bedrijven)
onderling. Het gaat om zaken waar we dagelijks mee te maken hebben: kopen, trouwen,
scheiden, werken, gezag minderjarige kinderen. De belangrijkste regels zijn te vinden in
het Burgerlijk Wetboek (BW).
Als er een probleem voordoet moeten de burgers en bedrijven het eerst zelf oplossen,
maar als dit niet lukt kan er een zaak worden gemaakt. De regels over hoe er proces
gevoerd moet worden staan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de
rechten en plichten uit het burgerlijk recht in het Burgerlijk Wetboek (BW).
Internationaal recht
Dit is voornamelijk vastgelegd in internationale verdragen. Internationaal recht wordt
steeds belangrijker en heeft steeds meer invloed in het nationaal recht.
EU-recht kent verordeningen, wetten die rechtstreeks in elke lidstaat van Europese Unie
toepasselijk zijn, en richtlijnen, verplichten alle lidstaten hun nationale wetgeving op een
gebied aan te passen volgens voorwaarden die in de richtlijn zijn opgesteld.
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) bevat ook een aantal bepalingen
die rechtstreeks in Nederland gelden (recht op eerlijk proces & verbod van foltering).
Materieel recht = inhoud van de rechten en plichten.
Bij kopen van boek moet koopprijs betaald worden en moet verkoper het boek
leveren.
Formeel recht (procesrecht) = regels die aangeven op welke wijze het proces geboerd
moet worden.
Wel koopprijs betaald, maar verkoper weigert het boek te leveren. Hoe kan de
koper via de rechter alsnog de verkoper dwingen het boek te leveren?
Trias politica (Montesquieu) = De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht
mogen niet meer in één, maar moeten gescheiden zijn. Zo voorkom je dat één orgaan
alle macht naar zich toe kan trekken.
, Machtsverdeling ideaal Machtsverdeling Nederland
Wetgevende = volksvertegenwoordiging Wetgevende = Eerste en Tweede Kamer
Bestuur/uitvoerende = regering Bestuur/uitvoerende = regering
Rechtsprekende = rechter Rechtsprekende = onafhankelijke rechters
Wet in materiële zin = Algemeen verbindend voorschrift. De wet geldt voor iedereen.
Regering (algemene maatregel van bestuur), minister (ministeriële regeling) en
provincies, gemeenten en waterschappen mogen wetgeving maken.
Formele wetgever kan deze wet ook gemaakt hebben overlapping.
Wet in formele zin = Zegt niets over de inhoud van de wet, maar zegt iets over de
herkomst van de wet.
Wet gemaakt door samenwerking van regering, Eerste en Tweede Kamer (formele
wetgever). Wordt herkend door het woordje ‘wet’ in de wetgeving
(Werkloosheidwet).
Hiërarchie in de wetgeving:
1. Verdragsrecht en Europees gemeenschapsrecht
2. Grondwet
3. Wetten in formele zin (regering en Staten-Generaal)
4. Algemene maatregelen van bestuur (regering)
5. Ministeriële regelingen (minister)
6. Provinciale verordeningen (Provinciale Staten)
7. Gemeentelijke verordeningen (Gemeenteraad)
Organisatie rechtspraak
Absolute competentie = Welke soort rechter is bevoegd voor een bepaalde zaak.
o Onafhankelijke rechters worden voor het leven benoemd.
o 11 rechtbanken: lagere rechtbanken waar meeste zaken beginnen.
o 4 gerechtshoven: hogere rechtbanken die zaken in hoger beroep behandelen.
o 1 Hoge raad: hoogste rechtsorgaan in Nederland.
Kantonrechter = alleensprekende rechter bij een rechtbank die zich bezighoudt met:
o Civiele zaken (tot 25000EUR)
o Arbeidszaken
o Huurzaken
o Consumentenkoopzaken
o Consumentenkredietzaken (tot 40000EUR)
o Lichte strafzaken (bv. snelheidsovertredingen)
Relatieve competentie = Rechter bekend, maar welke rechtbank, welk gerechtshof, welke
bestuursrechtelijke beroepsinstantie voorgelegd? Hoofdregels zijn:
o Burgerlijke zaken: rechter bij de woonplaats van gedaagde is meestal bevoegd.
o Strafzaken: rechter waar het strafbare feit heeft plaatsgevonden is bevoegd.
o Bestuurszaken:
- Dagvaarding rechter waar bestuursorgaan het besluit heeft genomen.
- Verzoekschrift de rechter bij de woonplaats van de verzoeker.
- Centrale overheid rechter bij de woonplaats van de belanghebbende
bevoegde.
SAMENVATTING TENTAMENWEEK
H1: INLEIDING IN HET RECHT
Het recht heeft een tweedelig doel:
1. Ordenen menselijk gedrag door het stellen van regels.
2. Bij conflicten volgt er een rechtvaardige oplossing.
Rechtsbronnen:
1. Wet: Bevatten rechtsregels die zijn vastgesteld door de overheid.
2. Jurisprudentie: Uitspraken van rechters, waar de onduidelijke regel wordt
uitgelegd of waar zelfs een nieuwe regel wordt gemaakt.
3. Gewoonte: Veel ongeschreven regels die toch als bindende regels beschouwd
moeten worden. Vaststaand en door iedereen erkend gebruik (‘Eenmaal,
andermaal, verkocht!’).
4. Internationaal verdrag: Afspraken tussen één of meerdere staten die op schrift zijn
gesteld (Europese Unie).
Rechtsgebieden:
o Publiekrecht = regels voor juridische verhouding tussen burgers en overheid
(staatsrecht, strafrecht, bestuursrecht).
o Privaatrecht = regels voor juridische verhouding tussen burgers onderling
(burgerlijk of civiel recht).
Staatsrecht
Organisatie van de staat, belangrijkste wetten zijn de Grondwet, Provinciewet,
Gemeentewet, Politiewet.
Een staat heeft 3 kenmerken:
1. Grondgebied
2. Inwoners
3. Regering die gezag uitoefent
Nederland is een democratie en een rechtsstaat.
Een democratie heeft 3 kenmerken:
1. Vrije verkiezingen: Dankzij kiesrecht de vertegenwoordigers van staatsorganen
kiezen.
2. Parlementair stelsel: Om te kunnen regeren heeft de regering de steun van het
parlement nodig (vertrouwensbeginsel). Is er niet langer vertrouwen in een
bewindvoerder, dan motie van wantrouwen.
3. Respect voor grondrechten: Hierdoor wordt de macht van de overheid beperkt ter
wille van de menselijke vrijheid en waardigheid (hoofdstuk 1 Grondwet, 23 stuks).
- klassieke grondrechten: overheid mag geen inbreuk maken, tenzij wet
bevoegdheid geeft.
- sociale grondrechten: leggen overheid een bepaalde taak op.
Soms zijn er botsende grondrechten, in dit geval moet de rechter de wetten
tegenover elkaar zetten en uiteindelijk vasthouden aan hetgeen dat het meest
geldt in de wet.
,Organieke wetten = Wetten die een verdere uitwerking hebben elders in het wetboek,
gelaagde wet.
Strafrecht
In het strafrecht staan regels die de overheid voor de veiligheid van de burgers belangrijk
vindt. Wanneer iemand deze regels overtreed is dat niet een zaak tussen slachtoffer en
dader, maar tussen dader en samenleving als geheel.
Slachtoffer en verdachte staan niet tegenover elkaar in een strafzaak. Het Openbaar
Ministerie, de Officier van Justitie, en de verdachte staan tegenover elkaar.
Bestuursrecht
Bestuursrecht geeft regels aan overheid waaraan zij zich moet houden als deze het land
bestuurt. Regels staan opgesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hierin staan
ook regels over procedures.
Voor regels voor een bepaalde bestuurstaak moet in een speciale wet gezocht worden,
zoals Vreemdelingenwet en Werkloosheidswet.
Burgerlijk recht
Burgerlijk recht geeft regels voor rechtsverhouding tussen burgers (en bedrijven)
onderling. Het gaat om zaken waar we dagelijks mee te maken hebben: kopen, trouwen,
scheiden, werken, gezag minderjarige kinderen. De belangrijkste regels zijn te vinden in
het Burgerlijk Wetboek (BW).
Als er een probleem voordoet moeten de burgers en bedrijven het eerst zelf oplossen,
maar als dit niet lukt kan er een zaak worden gemaakt. De regels over hoe er proces
gevoerd moet worden staan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de
rechten en plichten uit het burgerlijk recht in het Burgerlijk Wetboek (BW).
Internationaal recht
Dit is voornamelijk vastgelegd in internationale verdragen. Internationaal recht wordt
steeds belangrijker en heeft steeds meer invloed in het nationaal recht.
EU-recht kent verordeningen, wetten die rechtstreeks in elke lidstaat van Europese Unie
toepasselijk zijn, en richtlijnen, verplichten alle lidstaten hun nationale wetgeving op een
gebied aan te passen volgens voorwaarden die in de richtlijn zijn opgesteld.
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) bevat ook een aantal bepalingen
die rechtstreeks in Nederland gelden (recht op eerlijk proces & verbod van foltering).
Materieel recht = inhoud van de rechten en plichten.
Bij kopen van boek moet koopprijs betaald worden en moet verkoper het boek
leveren.
Formeel recht (procesrecht) = regels die aangeven op welke wijze het proces geboerd
moet worden.
Wel koopprijs betaald, maar verkoper weigert het boek te leveren. Hoe kan de
koper via de rechter alsnog de verkoper dwingen het boek te leveren?
Trias politica (Montesquieu) = De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht
mogen niet meer in één, maar moeten gescheiden zijn. Zo voorkom je dat één orgaan
alle macht naar zich toe kan trekken.
, Machtsverdeling ideaal Machtsverdeling Nederland
Wetgevende = volksvertegenwoordiging Wetgevende = Eerste en Tweede Kamer
Bestuur/uitvoerende = regering Bestuur/uitvoerende = regering
Rechtsprekende = rechter Rechtsprekende = onafhankelijke rechters
Wet in materiële zin = Algemeen verbindend voorschrift. De wet geldt voor iedereen.
Regering (algemene maatregel van bestuur), minister (ministeriële regeling) en
provincies, gemeenten en waterschappen mogen wetgeving maken.
Formele wetgever kan deze wet ook gemaakt hebben overlapping.
Wet in formele zin = Zegt niets over de inhoud van de wet, maar zegt iets over de
herkomst van de wet.
Wet gemaakt door samenwerking van regering, Eerste en Tweede Kamer (formele
wetgever). Wordt herkend door het woordje ‘wet’ in de wetgeving
(Werkloosheidwet).
Hiërarchie in de wetgeving:
1. Verdragsrecht en Europees gemeenschapsrecht
2. Grondwet
3. Wetten in formele zin (regering en Staten-Generaal)
4. Algemene maatregelen van bestuur (regering)
5. Ministeriële regelingen (minister)
6. Provinciale verordeningen (Provinciale Staten)
7. Gemeentelijke verordeningen (Gemeenteraad)
Organisatie rechtspraak
Absolute competentie = Welke soort rechter is bevoegd voor een bepaalde zaak.
o Onafhankelijke rechters worden voor het leven benoemd.
o 11 rechtbanken: lagere rechtbanken waar meeste zaken beginnen.
o 4 gerechtshoven: hogere rechtbanken die zaken in hoger beroep behandelen.
o 1 Hoge raad: hoogste rechtsorgaan in Nederland.
Kantonrechter = alleensprekende rechter bij een rechtbank die zich bezighoudt met:
o Civiele zaken (tot 25000EUR)
o Arbeidszaken
o Huurzaken
o Consumentenkoopzaken
o Consumentenkredietzaken (tot 40000EUR)
o Lichte strafzaken (bv. snelheidsovertredingen)
Relatieve competentie = Rechter bekend, maar welke rechtbank, welk gerechtshof, welke
bestuursrechtelijke beroepsinstantie voorgelegd? Hoofdregels zijn:
o Burgerlijke zaken: rechter bij de woonplaats van gedaagde is meestal bevoegd.
o Strafzaken: rechter waar het strafbare feit heeft plaatsgevonden is bevoegd.
o Bestuurszaken:
- Dagvaarding rechter waar bestuursorgaan het besluit heeft genomen.
- Verzoekschrift de rechter bij de woonplaats van de verzoeker.
- Centrale overheid rechter bij de woonplaats van de belanghebbende
bevoegde.