1 WOONPLAATS EN WERKPLAATS
In de periode van 1000 tot 1300 ontstond in Europa weer een landbouw
stedelijke samenleving. Dit kwam doordat er meer land werd vrijgemaakt door
droogleggen en kappen, en door de toepassing van nieuwe landbouwtechnieken.
De bevolking verdubbelde in deze periode, en het voedseloverschot werd
verkocht op markten, wat leidde tot het ontstaan van steden (verstedelijking).
Mensen betaalden tol voor het gebruik van wegen, bruggen en rivieren, behalve
de inwoners van de steden zelf. De nijverheid breidde zich uit en er werd
gebruikgemaakt van veel verschillende munten, waardoor de rol van de
geldwisselaar en de bank belangrijk werd. Omdat de kerk rente afkeurde,
werden veel joden bankiers. Er waren ook nieuwe financiële instrumenten zoals
de wisselbrief en de giro.
De nijverheid was georganiseerd in gilden, zoals bijvoorbeeld het bakkersgilde of
het schoenmakersgilde, waar meesters en gezellen werkten en waar een gezel
een meesterproef moest afleggen om meester te worden.
De internationale handel groeide, mede door de Hanze, een verbond van
handelssteden zoals Lübeck en Hamburg. Zij gebruikten schepen zoals de kogge
om specerijen en andere goederen te vervoeren. Door de opkomst van de
handel en het ontstaan van steden, veranderde de samenleving en de economie
aanzienlijk, waarbij vraag en aanbod centraal stonden en er werd gestreefd
naar winst.
2 ZELFSTANDIGE BURGERS
In de tijd van steden en staten (1000-1500) werd Holland steeds belangrijker.
Dit gebeurde doordat het gebied uitbreidde en de machtspositie werd getoond
door bijvoorbeeld de bouw van de Ridderzaal. Graaf Floris V speelde een grote rol
door de boeren te helpen met hun wensen en hen voorrechten zoals tolvrijheid
en een eerlijkere rechtspraak te geven. Steden kregen stadsrechten, zoals het
recht om een stadsmuur te bouwen en eigen wetten (keuren) op te stellen.
Hierdoor werden steden zelfstandiger en verloren lage edelen macht, terwijl
vorsten en hoge edelen machtiger werden doordat ze geld ontvingen voor deze
stadsrechten.
Inwoners van een stad werden burgers als ze een jaar en een dag in de stad
woonden, een beroep hadden en een geldbedrag betaalden; vrouwen konden
echter geen burger worden. Schepenen zorgden voor de handhaving van de
wetten en de baljuw of schout was de vertegenwoordiger van de heer en
In de periode van 1000 tot 1300 ontstond in Europa weer een landbouw
stedelijke samenleving. Dit kwam doordat er meer land werd vrijgemaakt door
droogleggen en kappen, en door de toepassing van nieuwe landbouwtechnieken.
De bevolking verdubbelde in deze periode, en het voedseloverschot werd
verkocht op markten, wat leidde tot het ontstaan van steden (verstedelijking).
Mensen betaalden tol voor het gebruik van wegen, bruggen en rivieren, behalve
de inwoners van de steden zelf. De nijverheid breidde zich uit en er werd
gebruikgemaakt van veel verschillende munten, waardoor de rol van de
geldwisselaar en de bank belangrijk werd. Omdat de kerk rente afkeurde,
werden veel joden bankiers. Er waren ook nieuwe financiële instrumenten zoals
de wisselbrief en de giro.
De nijverheid was georganiseerd in gilden, zoals bijvoorbeeld het bakkersgilde of
het schoenmakersgilde, waar meesters en gezellen werkten en waar een gezel
een meesterproef moest afleggen om meester te worden.
De internationale handel groeide, mede door de Hanze, een verbond van
handelssteden zoals Lübeck en Hamburg. Zij gebruikten schepen zoals de kogge
om specerijen en andere goederen te vervoeren. Door de opkomst van de
handel en het ontstaan van steden, veranderde de samenleving en de economie
aanzienlijk, waarbij vraag en aanbod centraal stonden en er werd gestreefd
naar winst.
2 ZELFSTANDIGE BURGERS
In de tijd van steden en staten (1000-1500) werd Holland steeds belangrijker.
Dit gebeurde doordat het gebied uitbreidde en de machtspositie werd getoond
door bijvoorbeeld de bouw van de Ridderzaal. Graaf Floris V speelde een grote rol
door de boeren te helpen met hun wensen en hen voorrechten zoals tolvrijheid
en een eerlijkere rechtspraak te geven. Steden kregen stadsrechten, zoals het
recht om een stadsmuur te bouwen en eigen wetten (keuren) op te stellen.
Hierdoor werden steden zelfstandiger en verloren lage edelen macht, terwijl
vorsten en hoge edelen machtiger werden doordat ze geld ontvingen voor deze
stadsrechten.
Inwoners van een stad werden burgers als ze een jaar en een dag in de stad
woonden, een beroep hadden en een geldbedrag betaalden; vrouwen konden
echter geen burger worden. Schepenen zorgden voor de handhaving van de
wetten en de baljuw of schout was de vertegenwoordiger van de heer en