PROEFEXAMEN
Mens met gezondheidsproblemen
Neurologische aandoeningen: Hoofdpijn / Migraine / Epilepsie / Multiple Sclerose
1. Wat is een kenmerk van spanningshoofdpijn?
A. Stekende unilaterale pijn
B. Kloppende pijn met misselijkheid
C. Drukkende bandvormige pijn bilateraal
D. Pijn verergert bij fysieke inspanning
2. Welke factor doet extra opletten bij hoofdpijn?
Hoofdpijn bij stress
B. Hoofdpijn bij tieners
C. Nieuwe hoofdpijn > 50 jaar
D. Hoofdpijn tijdens examenperiode
3. Wat is géén primaire hoofdpijn?
A. Spanningshoofdpijn
B. Clusterhoofdpijn
C. Hoofdpijn door medicatiegebruik
D. Migraine
4. Bij migraine komt de pijn meestal?
A. Aan beide zijden van het hoofd
B. Voornamelijk in de nek
C. Aan één zijde
D. In het achterhoofd bij liggen
5. Wat hoort typisch bij een aurafase?
A. Vermoeidheid en prikkelbaarheid
B. Visuele stoornissen
C. Kloppende hoofdpijn
D. Spierpijn
6. Welke fase van migraine komt na de pijnfase?
A. Aurafase
B. Prodromale fase
C. Postdromale fase
D. Initiatiefase
7. Wat is een mogelijke trigger voor migraine?
, A. Hoge bloeddruk
B. Bijholteontsteking
C. Hormonale veranderingen
D. Koorts
8. Wat is een kenmerk van clusterhoofdpijn?
A. Patiënt wil stil liggen
B. Duurt 4–72 uur
C. Heftige pijn rond één oog
D. Gaat altijd gepaard met aura
9. Wat is de oorzaak van epilepsie?
A. Verhoogde liquorproductie
B. Abnormale ontlading van zenuwcellen
C. Tekort aan myeline
D. Verlaagd zuurstofgehalte in hersenen
10. Een patiënt met tonisch-clonische aanval heeft meestal eerst…
A. Starende blik
B. Verstijving van het lichaam
C. Toename van spierkracht
D. Overmatige speekselaanmaak zonder bewustzijnsverlies
11. Wat kan gebeuren tijdens een tonisch-clonische aanval?
A. Hyperactiviteit
B. Tongbeet
C. Verhoogd bewustzijn
D. Uitgesproken euforie
12. Hoe wordt een absence nog genoemd?
A. Grand mal
B. Petit mal
C. Myoclonus
D. Afwezigheid
13. Bij een eenvoudige partiële aanval is de patiënt…
A. Onmiddellijk buiten bewustzijn
B. Bij bewustzijn
C. Verlamd
D. Gedesoriënteerd na afloop
14. Wat hoort bij complex partiële aanvallen?
A. Geen motorische verschijnselen
B. Automatismen zoals kauwen en ‘friemelen’
C. Patiënt blijft volledig bewust en reageert adequaat
D. Alleen visuele stoornissen
15. De postictale fase wordt gekenmerkt door…
A. Aura’s
, B. Vermoeidheid en verwardheid
C. Toevallen die erger worden
D. Hyperactiviteit
16. Multiple sclerose is een aandoening van?
A. Het perifere zenuwstelsel
B. Het centrale zenuwstelsel
C. De spieren zelf
D. Het hormonale systeem
17. Wat geraakt er juist beschadigd bij MS?
A. Spieren
B. Hersenvaten
C. Myeline
D. Sinusvenen
18. Wat is géén typisch symptoom van MS?
A. Vermoeidheid
B. Coördinatiestoornissen
C. Blaasproblemen
D. Tonisch-clonische aanvallen
19. Hoe kunnen MS-symptomen zich uiten?
A. Altijd plots en volledig herstel
B. Tijdelijke of blijvende uitvalsverschijnselen
C. Alleen motorische problemen
D. Alleen zintuiglijke problemen
20. Welke diagnostiek hoort bij MS?
A. ECG
B. Röntgenfoto longen
C. MRI hersenen
D. Bloeddrukmeting
Metabole aandoeningen: Diabetes & Schildklier
21. Wat is een typisch gevolg van hyperglycemie?
A. Hypotensie
B. Spierkrampen
C. Glucosurie
Mens met gezondheidsproblemen
Neurologische aandoeningen: Hoofdpijn / Migraine / Epilepsie / Multiple Sclerose
1. Wat is een kenmerk van spanningshoofdpijn?
A. Stekende unilaterale pijn
B. Kloppende pijn met misselijkheid
C. Drukkende bandvormige pijn bilateraal
D. Pijn verergert bij fysieke inspanning
2. Welke factor doet extra opletten bij hoofdpijn?
Hoofdpijn bij stress
B. Hoofdpijn bij tieners
C. Nieuwe hoofdpijn > 50 jaar
D. Hoofdpijn tijdens examenperiode
3. Wat is géén primaire hoofdpijn?
A. Spanningshoofdpijn
B. Clusterhoofdpijn
C. Hoofdpijn door medicatiegebruik
D. Migraine
4. Bij migraine komt de pijn meestal?
A. Aan beide zijden van het hoofd
B. Voornamelijk in de nek
C. Aan één zijde
D. In het achterhoofd bij liggen
5. Wat hoort typisch bij een aurafase?
A. Vermoeidheid en prikkelbaarheid
B. Visuele stoornissen
C. Kloppende hoofdpijn
D. Spierpijn
6. Welke fase van migraine komt na de pijnfase?
A. Aurafase
B. Prodromale fase
C. Postdromale fase
D. Initiatiefase
7. Wat is een mogelijke trigger voor migraine?
, A. Hoge bloeddruk
B. Bijholteontsteking
C. Hormonale veranderingen
D. Koorts
8. Wat is een kenmerk van clusterhoofdpijn?
A. Patiënt wil stil liggen
B. Duurt 4–72 uur
C. Heftige pijn rond één oog
D. Gaat altijd gepaard met aura
9. Wat is de oorzaak van epilepsie?
A. Verhoogde liquorproductie
B. Abnormale ontlading van zenuwcellen
C. Tekort aan myeline
D. Verlaagd zuurstofgehalte in hersenen
10. Een patiënt met tonisch-clonische aanval heeft meestal eerst…
A. Starende blik
B. Verstijving van het lichaam
C. Toename van spierkracht
D. Overmatige speekselaanmaak zonder bewustzijnsverlies
11. Wat kan gebeuren tijdens een tonisch-clonische aanval?
A. Hyperactiviteit
B. Tongbeet
C. Verhoogd bewustzijn
D. Uitgesproken euforie
12. Hoe wordt een absence nog genoemd?
A. Grand mal
B. Petit mal
C. Myoclonus
D. Afwezigheid
13. Bij een eenvoudige partiële aanval is de patiënt…
A. Onmiddellijk buiten bewustzijn
B. Bij bewustzijn
C. Verlamd
D. Gedesoriënteerd na afloop
14. Wat hoort bij complex partiële aanvallen?
A. Geen motorische verschijnselen
B. Automatismen zoals kauwen en ‘friemelen’
C. Patiënt blijft volledig bewust en reageert adequaat
D. Alleen visuele stoornissen
15. De postictale fase wordt gekenmerkt door…
A. Aura’s
, B. Vermoeidheid en verwardheid
C. Toevallen die erger worden
D. Hyperactiviteit
16. Multiple sclerose is een aandoening van?
A. Het perifere zenuwstelsel
B. Het centrale zenuwstelsel
C. De spieren zelf
D. Het hormonale systeem
17. Wat geraakt er juist beschadigd bij MS?
A. Spieren
B. Hersenvaten
C. Myeline
D. Sinusvenen
18. Wat is géén typisch symptoom van MS?
A. Vermoeidheid
B. Coördinatiestoornissen
C. Blaasproblemen
D. Tonisch-clonische aanvallen
19. Hoe kunnen MS-symptomen zich uiten?
A. Altijd plots en volledig herstel
B. Tijdelijke of blijvende uitvalsverschijnselen
C. Alleen motorische problemen
D. Alleen zintuiglijke problemen
20. Welke diagnostiek hoort bij MS?
A. ECG
B. Röntgenfoto longen
C. MRI hersenen
D. Bloeddrukmeting
Metabole aandoeningen: Diabetes & Schildklier
21. Wat is een typisch gevolg van hyperglycemie?
A. Hypotensie
B. Spierkrampen
C. Glucosurie