Dobber, Harmsen en van Iersel.
1e druk
Hoofdstuk 1 t/m 5
,Inhoudsopgave
H1 achtergrond kennis bij klinisch redeneren................................................................................................. 3
H2 diagnostisch besluit: wat is er aan de hand?.............................................................................................. 9
H3 etiologisch besluit: waardoor komt het probleem?..................................................................................14
H4 prognostisch besluit: wat kunnen we bereiken?......................................................................................16
H5 therapeutisch besluit: wat kunnen we aan het probleem doen?..............................................................20
Standaardvragen bij diagnostisch redeneren:...............................................................................................24
Standaardvragen bij oorzakelijk redeneren:.................................................................................................25
Standaardvragen bij prognostisch redeneren:.............................................................................................. 26
Standaardvragen bij therapeutisch redeneren:.............................................................................................27
, H1 achtergrond kennis bij klinisch redeneren
Verpleegkundigen nemen tijdens hun werk voortdurend besluiten. Dat kan een besluit zijn
omdat een patiënt een vraag stelt: ‘Is het veilig om mijn baby’tje op zijn buik in bed te
leggen?’ Om een antwoord op die vraag te kunnen geven moet de verpleegkundige eerst
besluiten of het wel of niet veilig is, of besluiten dat het niet bekend is hoe veilig het is. Een
ander voorbeeld van een besluit is de beoordeling van de gezondheidsconditie van
patiënten: is de bloeddruk van een bepaalde patiënt ‘gewoon te hoog’ of is hij ‘gevaarlijk te
hoog’?
Besluiten worden dus genomen wanneer de verpleegkundige zichzelf – soms bijna onbewust
– een vraag stelt of wanneer de patiënt een vraag aan de verpleegkundige stelt. De vragen
die verpleegkundigen zichzelf stellen of van patiënten krijgen, zijn in 4
soorten basisvragen te verdelen:
Wat is er aan de hand met de patiënt? ( diagnostische vraag )
Waardoor komt dat? (oorzakelijke of etiologische vraag )
Hoe loopt het waarschijnlijk af met dit probleem? Wat denken we te kunnen bereiken?
(prognostische vraag )
Wat denken we eraan te kunnen doen? ( therapeutische vraag )