Communicatiewetenschap
H2: BASISCONCEPTEN EN MODELLEN
INLEIDING
Communicatiewetenschap = relatief jonge wetenschap (na WO2)
→ Communicatiewetenschappelijke fenomenen voordien onderzocht vanuit retoriek
(Aristoteles), psychologie, sociologie, etc.
Er is geen eenduidige, alles omvattende definitie van communicatie. Wel kunnen we
grofweg 2 dominantie tradities ontdekken: de processchool en de betekeniscreatieschool.
WAT IS COMMUNICATIE?
Verschillende definities, allemaal een andere klemtoon:
• Klemtoon op de zender die de boodschap verstuurt
• Communicatie als ‘transport’ (niet zo vaak)
• Communicatie is geen eenzijdig proces, beide partners zijn gelijkwaardig
Heath en Bryant (1992): 2 visies omschreven als 2 scholen:
1) Betekeniscreatieschool: ziet communicatie als productie en uitwisseling van
betekenissen.
o Nadruk op hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om zo
betekenissen tot stand te brengen
o Afwijkingen tussen zender en ontvanger niet noodzakelijk als ‘fout’
beschouwd, maar bv. als culturele verschillen tussen partijen.
o De centrale methode = semiotiek (leer van de tekens)
o Richt zich primair op de producten van communicatie (boeken, kunstwerken,
reclamespots…)
2) Processchool: ziet communicatie als transmissie van boodschappen
o Nadruk op hoe zender en ontvanger encoderen en decoderen, hoe kanalen
en media efficiënt kunnen worden ingezet
o Communicatie is een (beïnvloedings)proces
o Verschil tussen output en input = fout
o Basis: psychologie en sociologie
o Richt zich primair op communicatieactiviteiten
CONTROVERSEN EN BREEKPUNTEN
1) Intentionaliteit: kan je pas over communicatie spreken als de communicatie ook
effectief als communicatie bedoelt is?
→ 4 situaties
1) 2 babbelende mensen
Bedoeld door Niet bedoeld
zender door zender 2) Luistervinken bij de buurvrouw
3) Luisteren naar de les zonder op
Intentioneel 1 2
te letten
ontvangen
4) Iemand draagt bandshirt
Niet 3 4 (ontvanger knoopt daar
intentioneel
betekenis aan vast ook al werd
ontvangen
dit niet zo bedoelt
1
,Communicatiewetenschap
Je kan niet, niet communiceren! Probleem is wel dat intentionaliteit vaak moeilijk vast te
stellen is.
Theologen zeggen dat enkel situatie 1 communicatie is, als beide partijen het bedoelen als
communicatie.
2) Geslaagdheid als criterium: moet de communicatie geslaagd zijn om over
communicatie te kunnen spreken?
→ Formule van geslaagde communicatie = een expressie + transmissie + ontvangen
zoals bedoelt werd + geïnterpreteerd zoals bedoelt werd + bepaald gedrag dat
bedoelt werd door de zender.
3) Richting van de communicatie
→ Eenrichting (lineair) of tweerichting (circulair)
Dus: Z→O (lineair) of Z→O→Z→O (circulair)
4) Observatieniveau: algemeen of enkel ‘menselijke’ communicatie.
Niveaus:
a. Intrapersoonlijk (= conversatie met jezelf, in je hoofd)
b. Interpersoonlijk
c. Communicatie in (kleine) groepen
d. Organisatiecommunicatie
e. Massacommunicatie
→ Tellen alle niveaus of moeten we intrapersoonlijk uitsluiten
ELEMENTEN IN HET COMMUNICATIEPROCES
1) Zender / bron → macht
2) Ontvanger / bestemmeling → decodeert + interpreteert
3) Boodschap → wat precies wordt overgedragen?
→ Verbale en/of niet-verbale stimuli (tekens)
→ Tekens: symbolen (geen natuurlijke relatie), iconen (fysieke gelijkenis tussen
betekenaar en betekende), indices (sensorische ervaring A verwijst naar B)
4) Signaal (drager van tekens)
5) Kanaal (drager van signalen)
6) Medium (technisch middel vaak)
Allocutie: zender centraal, heeft
Indeling Bordewijk en Van Kaam: controle over info én tijdstip waarop
info wordt gedeeld. Vb.: de tv
vroeger, toen er nog geen recorder
Controle Controle
over tijd over de was.
en opgeslagen Consultatie: zender beslist over info
keuze informatie maar de ontvanger kan
van meebeslissen over het tijdstip.
object Vb.: bibliotheek
Centraal Individueel Registratie: info = bij het publiek dat
centraal wordt verzameld
Centraal Allocutie Registratie Vb.: inschrijven unief
Conversatie: gelijkheid zender –
Individueel Consultatie Conversatie ontvanger (interactie)
→ Deze was eerst de uitzondering
maar is nu de regel.
2
,Communicatiewetenschap
7) Ruis: elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert.
8) Feedback: verbaal of non-verbaal, onmiddellijk of uitgesteld, mogelijkheid verschilt
per kanaal/medium
COMMUNICATIEMODELLEN
De modellen zijn vereenvoudigde voorstellingen (grafisch / verbaal) die de voornaamste
elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen.
→ Functies: ordening, verklaring, hypothesen genereren.
→ Soorten: structurele en functionele modellen.
→ Vormen: verbale modellen, diagrammen, mathematische modellen
→ Beperkingen / gevaren: eng denkkader, onvolledig, oververeenvoudigd
De basismodellen (overzicht):
• Communicatieformule van Lasswell
• Mathematisch model van Shannon & Weaver
• DeFleurs uitwerking van het S&W-model
• Circulair model van Osgood & Schramm
• Spiraal van Dance
• Gerbners algemeen model
• ABX-model van Newcomb
• Conceptueel model van Westley & Maclean
• Massacommunicatiemodel van Maletzke
• Rituele modellen
• Attentiemodellen
LASSWELL
Wie zegt wat via welk kanaal tegen wie met welk effect?
→ Nadeel/kritiek: geen ruimte voor feedback + gaat ervan uit dat zender altijd bedoeling
heeft om ontvanger te beïnvloeden + veronderstelt dat er altijd effecten zijn.
MODEL VAN SHANNON & WEAVER
Lineair, eenzijdig model:
3
, Communicatiewetenschap
DEFLEURS UITWERKING VAN HET S&W -MODEL
S&W = Shannon & Weaver → voordeel: laten feedback toe
OSGOOD & SCHRAMM
In dit model hebben beide partijen, in een conversatie bv, dezelfde functies.
→ verschil met vorig model:
• Circulair i.p.v. lineair
• Aandacht naar de belangrijkste actoren in het comm. Proces
• Geen onderscheid tussen bron en zender en tussen ontvanger en bestemmeling
Model = breuklijn met traditionele visie.
Voordelen: geschikt om interpersoonlijke communicatie te beschrijven, maar
Nadeel: minder geschikt om massacommunicatie te beschrijven
4
H2: BASISCONCEPTEN EN MODELLEN
INLEIDING
Communicatiewetenschap = relatief jonge wetenschap (na WO2)
→ Communicatiewetenschappelijke fenomenen voordien onderzocht vanuit retoriek
(Aristoteles), psychologie, sociologie, etc.
Er is geen eenduidige, alles omvattende definitie van communicatie. Wel kunnen we
grofweg 2 dominantie tradities ontdekken: de processchool en de betekeniscreatieschool.
WAT IS COMMUNICATIE?
Verschillende definities, allemaal een andere klemtoon:
• Klemtoon op de zender die de boodschap verstuurt
• Communicatie als ‘transport’ (niet zo vaak)
• Communicatie is geen eenzijdig proces, beide partners zijn gelijkwaardig
Heath en Bryant (1992): 2 visies omschreven als 2 scholen:
1) Betekeniscreatieschool: ziet communicatie als productie en uitwisseling van
betekenissen.
o Nadruk op hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om zo
betekenissen tot stand te brengen
o Afwijkingen tussen zender en ontvanger niet noodzakelijk als ‘fout’
beschouwd, maar bv. als culturele verschillen tussen partijen.
o De centrale methode = semiotiek (leer van de tekens)
o Richt zich primair op de producten van communicatie (boeken, kunstwerken,
reclamespots…)
2) Processchool: ziet communicatie als transmissie van boodschappen
o Nadruk op hoe zender en ontvanger encoderen en decoderen, hoe kanalen
en media efficiënt kunnen worden ingezet
o Communicatie is een (beïnvloedings)proces
o Verschil tussen output en input = fout
o Basis: psychologie en sociologie
o Richt zich primair op communicatieactiviteiten
CONTROVERSEN EN BREEKPUNTEN
1) Intentionaliteit: kan je pas over communicatie spreken als de communicatie ook
effectief als communicatie bedoelt is?
→ 4 situaties
1) 2 babbelende mensen
Bedoeld door Niet bedoeld
zender door zender 2) Luistervinken bij de buurvrouw
3) Luisteren naar de les zonder op
Intentioneel 1 2
te letten
ontvangen
4) Iemand draagt bandshirt
Niet 3 4 (ontvanger knoopt daar
intentioneel
betekenis aan vast ook al werd
ontvangen
dit niet zo bedoelt
1
,Communicatiewetenschap
Je kan niet, niet communiceren! Probleem is wel dat intentionaliteit vaak moeilijk vast te
stellen is.
Theologen zeggen dat enkel situatie 1 communicatie is, als beide partijen het bedoelen als
communicatie.
2) Geslaagdheid als criterium: moet de communicatie geslaagd zijn om over
communicatie te kunnen spreken?
→ Formule van geslaagde communicatie = een expressie + transmissie + ontvangen
zoals bedoelt werd + geïnterpreteerd zoals bedoelt werd + bepaald gedrag dat
bedoelt werd door de zender.
3) Richting van de communicatie
→ Eenrichting (lineair) of tweerichting (circulair)
Dus: Z→O (lineair) of Z→O→Z→O (circulair)
4) Observatieniveau: algemeen of enkel ‘menselijke’ communicatie.
Niveaus:
a. Intrapersoonlijk (= conversatie met jezelf, in je hoofd)
b. Interpersoonlijk
c. Communicatie in (kleine) groepen
d. Organisatiecommunicatie
e. Massacommunicatie
→ Tellen alle niveaus of moeten we intrapersoonlijk uitsluiten
ELEMENTEN IN HET COMMUNICATIEPROCES
1) Zender / bron → macht
2) Ontvanger / bestemmeling → decodeert + interpreteert
3) Boodschap → wat precies wordt overgedragen?
→ Verbale en/of niet-verbale stimuli (tekens)
→ Tekens: symbolen (geen natuurlijke relatie), iconen (fysieke gelijkenis tussen
betekenaar en betekende), indices (sensorische ervaring A verwijst naar B)
4) Signaal (drager van tekens)
5) Kanaal (drager van signalen)
6) Medium (technisch middel vaak)
Allocutie: zender centraal, heeft
Indeling Bordewijk en Van Kaam: controle over info én tijdstip waarop
info wordt gedeeld. Vb.: de tv
vroeger, toen er nog geen recorder
Controle Controle
over tijd over de was.
en opgeslagen Consultatie: zender beslist over info
keuze informatie maar de ontvanger kan
van meebeslissen over het tijdstip.
object Vb.: bibliotheek
Centraal Individueel Registratie: info = bij het publiek dat
centraal wordt verzameld
Centraal Allocutie Registratie Vb.: inschrijven unief
Conversatie: gelijkheid zender –
Individueel Consultatie Conversatie ontvanger (interactie)
→ Deze was eerst de uitzondering
maar is nu de regel.
2
,Communicatiewetenschap
7) Ruis: elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert.
8) Feedback: verbaal of non-verbaal, onmiddellijk of uitgesteld, mogelijkheid verschilt
per kanaal/medium
COMMUNICATIEMODELLEN
De modellen zijn vereenvoudigde voorstellingen (grafisch / verbaal) die de voornaamste
elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen.
→ Functies: ordening, verklaring, hypothesen genereren.
→ Soorten: structurele en functionele modellen.
→ Vormen: verbale modellen, diagrammen, mathematische modellen
→ Beperkingen / gevaren: eng denkkader, onvolledig, oververeenvoudigd
De basismodellen (overzicht):
• Communicatieformule van Lasswell
• Mathematisch model van Shannon & Weaver
• DeFleurs uitwerking van het S&W-model
• Circulair model van Osgood & Schramm
• Spiraal van Dance
• Gerbners algemeen model
• ABX-model van Newcomb
• Conceptueel model van Westley & Maclean
• Massacommunicatiemodel van Maletzke
• Rituele modellen
• Attentiemodellen
LASSWELL
Wie zegt wat via welk kanaal tegen wie met welk effect?
→ Nadeel/kritiek: geen ruimte voor feedback + gaat ervan uit dat zender altijd bedoeling
heeft om ontvanger te beïnvloeden + veronderstelt dat er altijd effecten zijn.
MODEL VAN SHANNON & WEAVER
Lineair, eenzijdig model:
3
, Communicatiewetenschap
DEFLEURS UITWERKING VAN HET S&W -MODEL
S&W = Shannon & Weaver → voordeel: laten feedback toe
OSGOOD & SCHRAMM
In dit model hebben beide partijen, in een conversatie bv, dezelfde functies.
→ verschil met vorig model:
• Circulair i.p.v. lineair
• Aandacht naar de belangrijkste actoren in het comm. Proces
• Geen onderscheid tussen bron en zender en tussen ontvanger en bestemmeling
Model = breuklijn met traditionele visie.
Voordelen: geschikt om interpersoonlijke communicatie te beschrijven, maar
Nadeel: minder geschikt om massacommunicatie te beschrijven
4