Samenvatting maatschappelijke
polarisatie
Na voltooiing van het vak Maatschappelijke polarisatie is de student in
staat om:
• Wetenschappelijke inzichten over de aard en achtergronden van
maatschappelijke polarisatie uit te leggen en te analyseren;
• Wetenschappelijke inzichten relevant voor het begrijpen van
maatschappelijke
polarisatie toe te passen op hedendaagse maatschappelijke
vraagstukken;
• Wetenschappelijke verklaringen relevant voor het begrijpen van
maatschappelijke polarisatie kritisch te beoordelen.
Inhoudsopgave
1.Inleiding....................................................................................................2
2.Publieke opinie..........................................................................................4
3. Waardenconflicten...................................................................................9
4. Ervaren Polarisatie.................................................................................13
5. Het belang van cultuur...........................................................................22
6. De sociale omgeving..............................................................................27
7. Discussie en media................................................................................36
1
,1.Inleiding
Het belang van sociale mechanisme (Hedström & Swedberg, 1998)
Theorieën omvatten mechanismen
Middle-range theory: blootleggen van generatieve processen die
sociale fenomenen veroorzaken.
Een mechanisme kan worden gezien als een systematische reeks
uitspraken die een plausibele verklaring geven van hoe (onafhankelijke
variabele) en (afhankelijke variabelen) met elkaar verbonden zijn.
Dit verschilt met de “black-box”-verklaring die enkel statistische
associaties laat zien zonder te tonen waarom het verband bestaat.
Theorieën laten zien hoe individueel handelen zich vertaalt in collectieve
uitkomsten via specifieke mechanismen.
Hedström & Swedberg onderscheiden 3 soorten mechanismen (gebaseerd
op Colemans macro-micro-macro schema):
1. Situationele mechanismen (macro → micro): beschrijven hoe sociale
structuren en contexten invloed hebben op de overtuigingen,
voorkeuren en kansen van individuen. Denk bijvoorbeeld aan hoe
opleidingsniveau, cultuur of instituties bepalen wat mensen
belangrijk vinden of mogelijk achten.
2. Actievormingsmechanismen (micro → micro): leggen uit hoe
individuele overtuigingen, wensen en mogelijkheden samen leiden
tot concreet gedrag. Het gaat hier om het proces waarin iemand, op
basis van wat hij denkt, wil en kan, tot een bepaalde handeling
komt.
3. Transformationele mechanismen (micro → macro): tonen hoe het
handelen van individuen samen leidt tot bredere maatschappelijke
patronen of uitkomsten. Door de optelsom van individueel gedrag
ontstaan bijvoorbeeld nieuwe sociale normen, instituties of
structurele veranderingen.
Kernprincipes van de mechanismebenadering:
Actiegericht: verklaringen draaien om actoren en hun gedrag.
Precisie: richt je op concreet toetsbare middelgrote theorieën.
Abstractie: laat details weg om de kernmechanismen te tonen.
Reductie: maak zichtbaar hoe oorzaken leiden tot gevolgen.
2
, Merton over theorie
Totale sociale systemen
Paradigma’s of benaderingen = manieren om naar de sociale
werkelijkheid te kijken. Bijv. marxisme, functionalisme, symbolische
internationalisme, rationele keuzebenadering.
Hebben blinde vlekken, maar zijn niet weerlegbaar door empirisch
onderzoek.
Geen toetsbare sociaalwetenschappelijke theorieën, maar
sociaalwetenschappelijke perspectieven.
Empirische generalisaties
Bekende verbanden tussen variabelen --> relaties tussen variabelen
die vaak gevonden worden in empirisch onderzoek.
Hoewel vaak gevonden, in principe weerlegbaar
Geen toetsbare sociaalwetenschappelijke theorieën, maar
empirische bevindingen die theoretisch geïnterpreteerd moeten
worden.
Middle-range theorieën
Middenweg tussen de voorgaande twee
In tegenstelling tot totale
sociologische systemen,
zijn ze weerlegbaar door
empirisch onderzoek.
In tegenstelling tot
empirische generalisaties,
bieden ze interpretaties
en maken ze het mogelijk
om hypothesen af te
leiden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee niveaus:
Het theoretische niveau: hier ontwikkel je middle-range theorieën
(verklarende ideeën).
Het empirische niveau: hier verzamel je gegevens en toets je of de
theorie klopt.
Beide beïnvloeden elkaar: theorie stuurt onderzoek, onderzoek scherpt
theorie aan.
Totale sociale systemen Empirische generalisaties Middle-range-theorie
Paradigma’s/benaderingen Bekende verbanden tussen = ongeveer mechanismen
variabelen
Niet weerlegbaar door empirisch Weerlegbaar door empirisch Weerlegbaar door empirisch
3
, onderzoek onderzoek onderzoek
Geen toetsbare theorie, maar Geen toetsbare theorie, maar Toetsbare theorie waaruit
perspectief empirische bevinding die nog hypothese afgeleid kunnen
geïnterpreteerd moet worden. worden.
Dia 33–36 – Van theorie naar hypothesen
Deze dia’s laten zien hoe je van een theorie naar toetsbare hypothesen
komt.
Een theorie geeft een algemene verklaring.
Een empirische generalisatie is een vastgesteld verband in data
(bijv. “mannen plegen vaker zelfmoord dan vrouwen”).
Je leidt hieruit hypothesen af die je empirisch kunt toetsen om de
theorie te beoordelen.
Voorbeeld: Durkheim zag dat protestanten vaker zelfmoord pleegden dan
katholieken → hij verklaarde dat met sociale integratie.
Dia 41–44 – Alternatieve theorieën en onderscheidende
hypothesen
Hier benadrukt Stinchcombe: een goede onderzoeker moet altijd meerdere
verklaringen kunnen bedenken voor één bevinding.
Bijvoorbeeld: als praktisch opgeleiden minder vertrouwen in de
politiek hebben, kan dat komen door:
o Een gevoel van uitsluiting, of
o Minder politieke kennis, of
o Andere waarden.
Om te bepalen welke theorie beter klopt, stel je onderscheidende
hypothesen op die je tussen de theorieën kunt testen.
2.Publieke opinie
Wiens opinie is ‘publieke opinie’
Niet iedereen wordt gevraagd (vanwege steekproefmethode)
Niet iedereen doet mee
Niet iedereen antwoord
Zijn bepaalde sociale groepen meer geneigd om mee te doen dan andere
groepen?
“Public opionion does not exist” (Bourdieu, 1972)
1. Systematische bias in…
o Inhoud (welke vragen worden er gesteld?)
o Participatie (wie doet er mee met survey? Wie beantwoord
welke vragen?).
De bereidheid om een mening te uiten (laurison, 2015)
4
polarisatie
Na voltooiing van het vak Maatschappelijke polarisatie is de student in
staat om:
• Wetenschappelijke inzichten over de aard en achtergronden van
maatschappelijke polarisatie uit te leggen en te analyseren;
• Wetenschappelijke inzichten relevant voor het begrijpen van
maatschappelijke
polarisatie toe te passen op hedendaagse maatschappelijke
vraagstukken;
• Wetenschappelijke verklaringen relevant voor het begrijpen van
maatschappelijke polarisatie kritisch te beoordelen.
Inhoudsopgave
1.Inleiding....................................................................................................2
2.Publieke opinie..........................................................................................4
3. Waardenconflicten...................................................................................9
4. Ervaren Polarisatie.................................................................................13
5. Het belang van cultuur...........................................................................22
6. De sociale omgeving..............................................................................27
7. Discussie en media................................................................................36
1
,1.Inleiding
Het belang van sociale mechanisme (Hedström & Swedberg, 1998)
Theorieën omvatten mechanismen
Middle-range theory: blootleggen van generatieve processen die
sociale fenomenen veroorzaken.
Een mechanisme kan worden gezien als een systematische reeks
uitspraken die een plausibele verklaring geven van hoe (onafhankelijke
variabele) en (afhankelijke variabelen) met elkaar verbonden zijn.
Dit verschilt met de “black-box”-verklaring die enkel statistische
associaties laat zien zonder te tonen waarom het verband bestaat.
Theorieën laten zien hoe individueel handelen zich vertaalt in collectieve
uitkomsten via specifieke mechanismen.
Hedström & Swedberg onderscheiden 3 soorten mechanismen (gebaseerd
op Colemans macro-micro-macro schema):
1. Situationele mechanismen (macro → micro): beschrijven hoe sociale
structuren en contexten invloed hebben op de overtuigingen,
voorkeuren en kansen van individuen. Denk bijvoorbeeld aan hoe
opleidingsniveau, cultuur of instituties bepalen wat mensen
belangrijk vinden of mogelijk achten.
2. Actievormingsmechanismen (micro → micro): leggen uit hoe
individuele overtuigingen, wensen en mogelijkheden samen leiden
tot concreet gedrag. Het gaat hier om het proces waarin iemand, op
basis van wat hij denkt, wil en kan, tot een bepaalde handeling
komt.
3. Transformationele mechanismen (micro → macro): tonen hoe het
handelen van individuen samen leidt tot bredere maatschappelijke
patronen of uitkomsten. Door de optelsom van individueel gedrag
ontstaan bijvoorbeeld nieuwe sociale normen, instituties of
structurele veranderingen.
Kernprincipes van de mechanismebenadering:
Actiegericht: verklaringen draaien om actoren en hun gedrag.
Precisie: richt je op concreet toetsbare middelgrote theorieën.
Abstractie: laat details weg om de kernmechanismen te tonen.
Reductie: maak zichtbaar hoe oorzaken leiden tot gevolgen.
2
, Merton over theorie
Totale sociale systemen
Paradigma’s of benaderingen = manieren om naar de sociale
werkelijkheid te kijken. Bijv. marxisme, functionalisme, symbolische
internationalisme, rationele keuzebenadering.
Hebben blinde vlekken, maar zijn niet weerlegbaar door empirisch
onderzoek.
Geen toetsbare sociaalwetenschappelijke theorieën, maar
sociaalwetenschappelijke perspectieven.
Empirische generalisaties
Bekende verbanden tussen variabelen --> relaties tussen variabelen
die vaak gevonden worden in empirisch onderzoek.
Hoewel vaak gevonden, in principe weerlegbaar
Geen toetsbare sociaalwetenschappelijke theorieën, maar
empirische bevindingen die theoretisch geïnterpreteerd moeten
worden.
Middle-range theorieën
Middenweg tussen de voorgaande twee
In tegenstelling tot totale
sociologische systemen,
zijn ze weerlegbaar door
empirisch onderzoek.
In tegenstelling tot
empirische generalisaties,
bieden ze interpretaties
en maken ze het mogelijk
om hypothesen af te
leiden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee niveaus:
Het theoretische niveau: hier ontwikkel je middle-range theorieën
(verklarende ideeën).
Het empirische niveau: hier verzamel je gegevens en toets je of de
theorie klopt.
Beide beïnvloeden elkaar: theorie stuurt onderzoek, onderzoek scherpt
theorie aan.
Totale sociale systemen Empirische generalisaties Middle-range-theorie
Paradigma’s/benaderingen Bekende verbanden tussen = ongeveer mechanismen
variabelen
Niet weerlegbaar door empirisch Weerlegbaar door empirisch Weerlegbaar door empirisch
3
, onderzoek onderzoek onderzoek
Geen toetsbare theorie, maar Geen toetsbare theorie, maar Toetsbare theorie waaruit
perspectief empirische bevinding die nog hypothese afgeleid kunnen
geïnterpreteerd moet worden. worden.
Dia 33–36 – Van theorie naar hypothesen
Deze dia’s laten zien hoe je van een theorie naar toetsbare hypothesen
komt.
Een theorie geeft een algemene verklaring.
Een empirische generalisatie is een vastgesteld verband in data
(bijv. “mannen plegen vaker zelfmoord dan vrouwen”).
Je leidt hieruit hypothesen af die je empirisch kunt toetsen om de
theorie te beoordelen.
Voorbeeld: Durkheim zag dat protestanten vaker zelfmoord pleegden dan
katholieken → hij verklaarde dat met sociale integratie.
Dia 41–44 – Alternatieve theorieën en onderscheidende
hypothesen
Hier benadrukt Stinchcombe: een goede onderzoeker moet altijd meerdere
verklaringen kunnen bedenken voor één bevinding.
Bijvoorbeeld: als praktisch opgeleiden minder vertrouwen in de
politiek hebben, kan dat komen door:
o Een gevoel van uitsluiting, of
o Minder politieke kennis, of
o Andere waarden.
Om te bepalen welke theorie beter klopt, stel je onderscheidende
hypothesen op die je tussen de theorieën kunt testen.
2.Publieke opinie
Wiens opinie is ‘publieke opinie’
Niet iedereen wordt gevraagd (vanwege steekproefmethode)
Niet iedereen doet mee
Niet iedereen antwoord
Zijn bepaalde sociale groepen meer geneigd om mee te doen dan andere
groepen?
“Public opionion does not exist” (Bourdieu, 1972)
1. Systematische bias in…
o Inhoud (welke vragen worden er gesteld?)
o Participatie (wie doet er mee met survey? Wie beantwoord
welke vragen?).
De bereidheid om een mening te uiten (laurison, 2015)
4