1. De zeven principes van krachtig
taalonderwijs
1.1 Taalkrachtig onderwijs stimuleert een positieve talige grondhouding
Þ Veilige oefencontext bieden
Þ Talige repertoire van lln omarmen
Þ Hoge verwachtingen koesteren
1.2 Taalkrachtig onderwijs is contextrijk
Þ Betekenisvolle context
Þ Inspelen op interesses en voorkennis
Þ Aansluiten bij leefwereld en activiteiten
Þ Vertrek vanuit concrete materialen en verbind deze met meer abstracte inhouden
o bv. postcode en provincie zijn abstract maar ze moeten er mee werken
1.3 Taalkrachtig onderwijs is functioneel
Þ Taal gebruiken om een ander doel te bereiken
o Bv. openingsuren opzoeken van avonturenpark, vertrekuren trein opzoeken voor uitstap
o Bv. stappenplan lezen voor de aanleg moestuin
Þ Uitdagende en betekenisvolle taak, net iets boven niveau
1.4 Taalkrachtig onderwijs is (inter)actief
Þ Leraar-leerlinginteractie
o Prikkelende vragen stellen: opinievragen, vragen die het denken stimuleren
Þ Leerling-leerlinginteractie
o Per twee of in groepjes samenwerken, waarbij de input van elk groepslid belangrijk is
(coöperatieve werkvormen)
,1.5 Taalkrachtig onderwijs geeft ondersteuning
Þ Lln geven elkaar ondersteuning
Þ Lkr geeft ondersteuning: door combinatie van:
Þ Feedback: beschrijving van de huidige stand van zaken
o bv. nieuwsbericht schrijven. Lkr: “Ik zie dat jullie iets willen schrijven over wat er gebeurd is.”
Þ Feed-up: beschrijving van de gewenste leeruitkomst
o Lkr: “Bij een nieuwsbericht is het belangrijk dat de lezer perfect weet wat er gebeurd is en in
welke volgorde.”
Þ Feed-forward: beschrijving van de stap die nodig is om tot die uitkomst te komen
o Lkr: “Misschien kunnen jullie eerst de gebeurtenissen in volgorde noteren om er daarna een
samenhangend verhaal van te maken.”
Þ Modeling: hardop denkend voordoen
1.6 Taalkrachtig onderwijs heeft aandacht voor impliciet en expliciet leren
Þ Impliciet leren: onbewust taal oppikken, bv. ‘agenda’, ‘kring’, ‘woordvoerder’, …
Þ Expliciet leren: bewust stilstaan bij aspecten als woordenschat, spelling, taalbeschouwing, leesstrategieën,
…
impliciet duidelijk dat het zo is zonder dat het echt wordt gezegd
expliciet duidelijk, nadrukkelijk verwoorden
Incidenteel en intentioneel taal leren
Þ Incidenteel: woorden die bij toeval in de klas gebruikt worden (bv. bij vraag van kind)
Þ Intentioneel: doelbewust en gepland inzoomen op taal
1.7 Taalkrachtig onderwijs biedt kansen tot reflectie
Þ Over proces
Þ Over eindproduct
Þ Over individuele vooruitgang
Door wie?
Þ Reflectie op initiatief van de leraar
o Vóór een les: wat weet je al over het onderwerp? Welke vragen heb je nog?
o Na een opdracht: Wat hebben we geleerd? Hoe kunnen we het de volgende keer (beter)
aanpakken?
Þ Reflectie door medeleerlingen
o Bv. tekst laten lezen door medeleerling die er feedback op geeft
, 2. Hoe verloopt de algemene taalverwerving
bij kinderen?
2.1 De eentalige ontwikkeling
Þ start bij geboorte & afgerond rond 12 jaar
Þ tempo waarop ze moedertaal verwerven hangt af van: aanleg voor taal, vermogen tot leren,
luistervaardigheid, snelheid motorische ontwikkeling en sociaal contact
4 grote fasen
1. prelinguale periode (tot 1 jaar)
2. vroeglinguale perioe (1 jaar tot 2,5 jaar)
3. differentiatiefase (2,5 jaar tot 5 jaar)
4. voltooiingsfase (5+ jaar)
2.2 De prelinguale periode
Þ communicatie zonder woorden
o huilen, kijken, bewegen, luisteren
2.2.1 Conversaties zonder woorden
Þ 2de maand à oogcontact, eerste glimlach
Þ 6de maand à naamherkenning, wijzen naar voorwerpen
Þ 9de maand à zwaaien
Þ 10de maand à woorden begrijpen
2.2.2 Klank van de moedertaal
Þ 6 – 20 weken: open klinkers
Þ 2 - 4 maand: ook medeklinkers
Þ 6 - 8 maand: brabbelen, herhalen van dezelfde lettergrepen + klanken
Þ 8 - 12 maand: enkel nog klanken en intonatie van de moedertaal
2.3 De vroeglinguale periode
à ook woorden
2.3.1 éénwoordfase
Þ 1,5 jaar à eerste woordjes
Þ uit onmiddelijke omgeving (mensen, dieren, voertuigen)
Þ eerste 50 woorden komen traag op gang
2.3.2 Telegramstijl
Þ tweewrooduitingen: ‘papa kom’
Þ 2 jaar à meerwoordzinnen in telegramstijl = zinnen van 3-5 woorden met zn en ww MAAR GEEN
functiewoorden
Þ geen vervoegingen/verbuigingen
, 2.4 Differentiatiefase
Þ 2,5 jaar à problemen met klanken /s/ en /r/
Þ woordenschat groeit exponentieel
Þ overextensie: woorden in bredere contexten gebruiken ‘op een ander dagje’
Þ neologismen: woorden verzinnen ‘spiegelpapier’
Þ zinnen vervolledigen: lidwoorden, meervouden, verkleinwoorden
Þ metalinguïstisch bewustzijn: nadenken over taal (rijmen)
Þ overregularisatie: ‘ik loopte’
2.5 Voltooiingsfase
Þ schriftelijke taal: lezen & schrijven
Þ fonologische ontwikkeling = afgerond à alle klanken worden correct gebruikt
Þ woordenschat: bijwoorden, bn met modaliteit (misschien, waarschijnlijk)
Þ meeste regels zijn gekend
o syntactische: bv. congruentie onderwerp-pv
bv. je bent, jullie zijn
o morfologische: bv. vervoeging van werkwoorden, verbuigingen van bijvoeglijke
naamwoorden, bv. de blauwe deur
2.6 De meertalige ontwikkeling
2.6.1 Inleiding
Þ meertaligheid = norm
Þ 23% van de kinderen in het Vlaamse onderwijs hebben een niet-Nederlandse thuistaal
Þ verbieden thuistaal?
o “To reject a child’s language in the school is to reject the child.” (Cummins, 2001)
o Taal en identiteit zijn nauw verbonden
o Minder actieve participatie aan klasgebeuren wanneer thuistaal niet aanvaard wordt
o Welbevinden = basis voor goede ontwikkeling => kinderen aanvaarden met hun hele identiteit
en achtergrond
2.6.2 Wat is meertaligheid?
= competentie hebben om meer dan één taal te begrijpen en te produceren (op ≠ niveaus)
à twee soorten meertaligheid
2.6.3 Simultane meertaligheid
Þ kind leert verschillende talen tegelijkertijd à baby/peuter hoort ≠ talen in gezin
o taal moet wel correct zijn! & kind moet het vaak horen
Þ taal wordt onbewust verworven
Þ kinderen doorlopen de 4 ontwikkelingsfasen in elke taal apart
o 2 taalsystemen worden apart in hersenen opgeslagen
taalonderwijs
1.1 Taalkrachtig onderwijs stimuleert een positieve talige grondhouding
Þ Veilige oefencontext bieden
Þ Talige repertoire van lln omarmen
Þ Hoge verwachtingen koesteren
1.2 Taalkrachtig onderwijs is contextrijk
Þ Betekenisvolle context
Þ Inspelen op interesses en voorkennis
Þ Aansluiten bij leefwereld en activiteiten
Þ Vertrek vanuit concrete materialen en verbind deze met meer abstracte inhouden
o bv. postcode en provincie zijn abstract maar ze moeten er mee werken
1.3 Taalkrachtig onderwijs is functioneel
Þ Taal gebruiken om een ander doel te bereiken
o Bv. openingsuren opzoeken van avonturenpark, vertrekuren trein opzoeken voor uitstap
o Bv. stappenplan lezen voor de aanleg moestuin
Þ Uitdagende en betekenisvolle taak, net iets boven niveau
1.4 Taalkrachtig onderwijs is (inter)actief
Þ Leraar-leerlinginteractie
o Prikkelende vragen stellen: opinievragen, vragen die het denken stimuleren
Þ Leerling-leerlinginteractie
o Per twee of in groepjes samenwerken, waarbij de input van elk groepslid belangrijk is
(coöperatieve werkvormen)
,1.5 Taalkrachtig onderwijs geeft ondersteuning
Þ Lln geven elkaar ondersteuning
Þ Lkr geeft ondersteuning: door combinatie van:
Þ Feedback: beschrijving van de huidige stand van zaken
o bv. nieuwsbericht schrijven. Lkr: “Ik zie dat jullie iets willen schrijven over wat er gebeurd is.”
Þ Feed-up: beschrijving van de gewenste leeruitkomst
o Lkr: “Bij een nieuwsbericht is het belangrijk dat de lezer perfect weet wat er gebeurd is en in
welke volgorde.”
Þ Feed-forward: beschrijving van de stap die nodig is om tot die uitkomst te komen
o Lkr: “Misschien kunnen jullie eerst de gebeurtenissen in volgorde noteren om er daarna een
samenhangend verhaal van te maken.”
Þ Modeling: hardop denkend voordoen
1.6 Taalkrachtig onderwijs heeft aandacht voor impliciet en expliciet leren
Þ Impliciet leren: onbewust taal oppikken, bv. ‘agenda’, ‘kring’, ‘woordvoerder’, …
Þ Expliciet leren: bewust stilstaan bij aspecten als woordenschat, spelling, taalbeschouwing, leesstrategieën,
…
impliciet duidelijk dat het zo is zonder dat het echt wordt gezegd
expliciet duidelijk, nadrukkelijk verwoorden
Incidenteel en intentioneel taal leren
Þ Incidenteel: woorden die bij toeval in de klas gebruikt worden (bv. bij vraag van kind)
Þ Intentioneel: doelbewust en gepland inzoomen op taal
1.7 Taalkrachtig onderwijs biedt kansen tot reflectie
Þ Over proces
Þ Over eindproduct
Þ Over individuele vooruitgang
Door wie?
Þ Reflectie op initiatief van de leraar
o Vóór een les: wat weet je al over het onderwerp? Welke vragen heb je nog?
o Na een opdracht: Wat hebben we geleerd? Hoe kunnen we het de volgende keer (beter)
aanpakken?
Þ Reflectie door medeleerlingen
o Bv. tekst laten lezen door medeleerling die er feedback op geeft
, 2. Hoe verloopt de algemene taalverwerving
bij kinderen?
2.1 De eentalige ontwikkeling
Þ start bij geboorte & afgerond rond 12 jaar
Þ tempo waarop ze moedertaal verwerven hangt af van: aanleg voor taal, vermogen tot leren,
luistervaardigheid, snelheid motorische ontwikkeling en sociaal contact
4 grote fasen
1. prelinguale periode (tot 1 jaar)
2. vroeglinguale perioe (1 jaar tot 2,5 jaar)
3. differentiatiefase (2,5 jaar tot 5 jaar)
4. voltooiingsfase (5+ jaar)
2.2 De prelinguale periode
Þ communicatie zonder woorden
o huilen, kijken, bewegen, luisteren
2.2.1 Conversaties zonder woorden
Þ 2de maand à oogcontact, eerste glimlach
Þ 6de maand à naamherkenning, wijzen naar voorwerpen
Þ 9de maand à zwaaien
Þ 10de maand à woorden begrijpen
2.2.2 Klank van de moedertaal
Þ 6 – 20 weken: open klinkers
Þ 2 - 4 maand: ook medeklinkers
Þ 6 - 8 maand: brabbelen, herhalen van dezelfde lettergrepen + klanken
Þ 8 - 12 maand: enkel nog klanken en intonatie van de moedertaal
2.3 De vroeglinguale periode
à ook woorden
2.3.1 éénwoordfase
Þ 1,5 jaar à eerste woordjes
Þ uit onmiddelijke omgeving (mensen, dieren, voertuigen)
Þ eerste 50 woorden komen traag op gang
2.3.2 Telegramstijl
Þ tweewrooduitingen: ‘papa kom’
Þ 2 jaar à meerwoordzinnen in telegramstijl = zinnen van 3-5 woorden met zn en ww MAAR GEEN
functiewoorden
Þ geen vervoegingen/verbuigingen
, 2.4 Differentiatiefase
Þ 2,5 jaar à problemen met klanken /s/ en /r/
Þ woordenschat groeit exponentieel
Þ overextensie: woorden in bredere contexten gebruiken ‘op een ander dagje’
Þ neologismen: woorden verzinnen ‘spiegelpapier’
Þ zinnen vervolledigen: lidwoorden, meervouden, verkleinwoorden
Þ metalinguïstisch bewustzijn: nadenken over taal (rijmen)
Þ overregularisatie: ‘ik loopte’
2.5 Voltooiingsfase
Þ schriftelijke taal: lezen & schrijven
Þ fonologische ontwikkeling = afgerond à alle klanken worden correct gebruikt
Þ woordenschat: bijwoorden, bn met modaliteit (misschien, waarschijnlijk)
Þ meeste regels zijn gekend
o syntactische: bv. congruentie onderwerp-pv
bv. je bent, jullie zijn
o morfologische: bv. vervoeging van werkwoorden, verbuigingen van bijvoeglijke
naamwoorden, bv. de blauwe deur
2.6 De meertalige ontwikkeling
2.6.1 Inleiding
Þ meertaligheid = norm
Þ 23% van de kinderen in het Vlaamse onderwijs hebben een niet-Nederlandse thuistaal
Þ verbieden thuistaal?
o “To reject a child’s language in the school is to reject the child.” (Cummins, 2001)
o Taal en identiteit zijn nauw verbonden
o Minder actieve participatie aan klasgebeuren wanneer thuistaal niet aanvaard wordt
o Welbevinden = basis voor goede ontwikkeling => kinderen aanvaarden met hun hele identiteit
en achtergrond
2.6.2 Wat is meertaligheid?
= competentie hebben om meer dan één taal te begrijpen en te produceren (op ≠ niveaus)
à twee soorten meertaligheid
2.6.3 Simultane meertaligheid
Þ kind leert verschillende talen tegelijkertijd à baby/peuter hoort ≠ talen in gezin
o taal moet wel correct zijn! & kind moet het vaak horen
Þ taal wordt onbewust verworven
Þ kinderen doorlopen de 4 ontwikkelingsfasen in elke taal apart
o 2 taalsystemen worden apart in hersenen opgeslagen