BOUWKUNDE
LES 1
Waarom bouwkunde?
1. Wonen 1e basisbehoefte
2. Middels het stapelen van stenen wordt vastgoed gerealiseerd
3. De bouwkundige staat is van invloed op de waarde van het object: bepalen van de marktwaarde
4. Adviseren bij aankoop, verkoop, nieuwbouw, belegging, herontwikkeling/ herbestemming
Vlakke projectie: een 2D tekening van een 3D object. We gebruiken dit veel, omdat tekeningen samen
een bleek beeld geven van het gebouw. De tekeningen die in de bouw gebruikt worden zijn de
plattegrond, een doorsnede en een gevel.
Plattegrond wordt altijd 1 meter boven de vloer gemaakt, omdat er dan zoveel mogelijk relevante
informatie kan worden gegeven. Doorgesneden delen zoals muren worden met een dikke lijn
aangegeven en aanzichten zoals een trap met dunne lijn.
Doorsnede: verticale snede door een gebouw. Een doorsnede wordt niet op een vaste plek gemaakt.
De plek van de doorsnede moet zoveel mogelijk relevante en interessante informatie geven. De
doorgesneden delen worden dikker getekend en aanzichten met een dunne lijn. Door er een
perspectief in aan te brengen wordt de doorsnede verduidelijkt.
,Gevelaanzicht: loodrechte vlakke projectie van een gevel van een gebouw. In een geveltekening
worden onderdelen niet doorgesneden, daarom zijn alle lijnen aanzichten. Geveltekeningen zijn
daarom vlakker en minder goed leesbaar.
Nokhoogte: het hoogste punt van het dak.
Peilmaat: de basismaat die de aannemer kiest om vandaan te meten (meestal bovenkant begaande
grond vloer)
Diepingshoogte: bovenkant verdiepingsvloer
3D-weergaves:
1. Axonometrie:
- Geen perspectief
- Maatverhoudingen intact
- Hoek aangepast
2. Perspectivische projectie
- Wel perspectief
Kunnen gebruikt worden sfeerbeelden of om een stedenbouwkundig ontwerp toe te lichten, maar
ook interieur
Verschillende perspectief:
1. Ooghoogteperspectief: dan ervaar je het gebouw alsof je er zelf bij staat. (Doorgaans op 1.80m
gemeten) meestal voor sfeerbeelden of interieur
2. Vogelvluchtperspectief meestal voor stedenbouwkundig ontwerp
Een doorgetrokken lijn over een deur of raam betekent dat deze naar buiten opent. Een gestippelde
lijn betekent dat deze naar binnen openen.
Doel inleiding architectuurgeschiedenis:
- Bouwstijlen herkennen
- Bouwperiode in kunnen schatten
Vroegste gebouwen: nabije oosten en Egypte (ca. 3000
v.C.)
De klassieke Oudheid Grieken en Romeinen
Griekenland:
- Zuilen
- Architraaf
- Timpaan
- Natuursteen
Rome:
- Baksteen en beton
- Gewelven
Middeleeuwen Romaans:
- Hele dikke muren
- Rondboog
- Kruisrib- en tongewelven
- Kleine vensters
Romano gotisch eigenschappen:
- Geschilderde decoraties
- Baksteenversieringen in gevel
- Veel rondbogen
- Steunberen door hoge muren
- Overgang naar Gotiek
, Gotiek: ca 1150 – 1500 eigenschappen:
- Spitsboog
- Luchtbogen en steunberen
- Hoge glas-in-loodramen
- Roosvensters
- Rijke decoraties
Renaissance: 1515 – 1630 eigenschappen:
- Grijpt terug op romeinse bouwkunst
- Veel variatie in gevels
- Symmetrie in belangrijk
- Natuursteen afgewisseld met baksteen
- Einde van de middeleeuwen
Barok (ca. 1600 – 1800) eigenschappen:
- Vrije fantasie, overdadige vormen
- Klassieke elementen
Classicisme (1600-1750: terug naar klassieke
bouwvormen eigenschappen:
- Terug naar de klassieke bouwvormen
- Symmetrie
- Niet heel uitbundig
Eclectisme (ca. 1850 – 1900) Eigenschappen:
- Combinaties van verschillende stijlen
- Drukke compositie
- Nieuwe materialen
19e eeuw: De Nieuwe Tijd (neostijlen)
eigenschappen:
- Stijlimitatie
- Machinaal vervaardigde bakstenen
- Gevelversieringen (neo-renaissance)
- Hoge torenspitsen (neo-gotiek)
1. Chaletstijl (1870 – 1900):
Geïnspireerd op Zwitserland,
romantisch, houtwerk, grote
kappen, balkons
2. Art nouveau / Jugendstil (1890 – 1910):
Dynamiek en vrijheid, asymmetrie, bloem en figuratieve motieven
20e eeuw: Expressionisme (ambachtelijke stijlen)
H.P. Berlage:
- Plan Amsterdam Zuid
- Amsterdamse koopmansbeurs (1898) te Amsterdam (De Beurs)
Amsterdamse school:
- Combinatie dakpannen en baksteen
LES 1
Waarom bouwkunde?
1. Wonen 1e basisbehoefte
2. Middels het stapelen van stenen wordt vastgoed gerealiseerd
3. De bouwkundige staat is van invloed op de waarde van het object: bepalen van de marktwaarde
4. Adviseren bij aankoop, verkoop, nieuwbouw, belegging, herontwikkeling/ herbestemming
Vlakke projectie: een 2D tekening van een 3D object. We gebruiken dit veel, omdat tekeningen samen
een bleek beeld geven van het gebouw. De tekeningen die in de bouw gebruikt worden zijn de
plattegrond, een doorsnede en een gevel.
Plattegrond wordt altijd 1 meter boven de vloer gemaakt, omdat er dan zoveel mogelijk relevante
informatie kan worden gegeven. Doorgesneden delen zoals muren worden met een dikke lijn
aangegeven en aanzichten zoals een trap met dunne lijn.
Doorsnede: verticale snede door een gebouw. Een doorsnede wordt niet op een vaste plek gemaakt.
De plek van de doorsnede moet zoveel mogelijk relevante en interessante informatie geven. De
doorgesneden delen worden dikker getekend en aanzichten met een dunne lijn. Door er een
perspectief in aan te brengen wordt de doorsnede verduidelijkt.
,Gevelaanzicht: loodrechte vlakke projectie van een gevel van een gebouw. In een geveltekening
worden onderdelen niet doorgesneden, daarom zijn alle lijnen aanzichten. Geveltekeningen zijn
daarom vlakker en minder goed leesbaar.
Nokhoogte: het hoogste punt van het dak.
Peilmaat: de basismaat die de aannemer kiest om vandaan te meten (meestal bovenkant begaande
grond vloer)
Diepingshoogte: bovenkant verdiepingsvloer
3D-weergaves:
1. Axonometrie:
- Geen perspectief
- Maatverhoudingen intact
- Hoek aangepast
2. Perspectivische projectie
- Wel perspectief
Kunnen gebruikt worden sfeerbeelden of om een stedenbouwkundig ontwerp toe te lichten, maar
ook interieur
Verschillende perspectief:
1. Ooghoogteperspectief: dan ervaar je het gebouw alsof je er zelf bij staat. (Doorgaans op 1.80m
gemeten) meestal voor sfeerbeelden of interieur
2. Vogelvluchtperspectief meestal voor stedenbouwkundig ontwerp
Een doorgetrokken lijn over een deur of raam betekent dat deze naar buiten opent. Een gestippelde
lijn betekent dat deze naar binnen openen.
Doel inleiding architectuurgeschiedenis:
- Bouwstijlen herkennen
- Bouwperiode in kunnen schatten
Vroegste gebouwen: nabije oosten en Egypte (ca. 3000
v.C.)
De klassieke Oudheid Grieken en Romeinen
Griekenland:
- Zuilen
- Architraaf
- Timpaan
- Natuursteen
Rome:
- Baksteen en beton
- Gewelven
Middeleeuwen Romaans:
- Hele dikke muren
- Rondboog
- Kruisrib- en tongewelven
- Kleine vensters
Romano gotisch eigenschappen:
- Geschilderde decoraties
- Baksteenversieringen in gevel
- Veel rondbogen
- Steunberen door hoge muren
- Overgang naar Gotiek
, Gotiek: ca 1150 – 1500 eigenschappen:
- Spitsboog
- Luchtbogen en steunberen
- Hoge glas-in-loodramen
- Roosvensters
- Rijke decoraties
Renaissance: 1515 – 1630 eigenschappen:
- Grijpt terug op romeinse bouwkunst
- Veel variatie in gevels
- Symmetrie in belangrijk
- Natuursteen afgewisseld met baksteen
- Einde van de middeleeuwen
Barok (ca. 1600 – 1800) eigenschappen:
- Vrije fantasie, overdadige vormen
- Klassieke elementen
Classicisme (1600-1750: terug naar klassieke
bouwvormen eigenschappen:
- Terug naar de klassieke bouwvormen
- Symmetrie
- Niet heel uitbundig
Eclectisme (ca. 1850 – 1900) Eigenschappen:
- Combinaties van verschillende stijlen
- Drukke compositie
- Nieuwe materialen
19e eeuw: De Nieuwe Tijd (neostijlen)
eigenschappen:
- Stijlimitatie
- Machinaal vervaardigde bakstenen
- Gevelversieringen (neo-renaissance)
- Hoge torenspitsen (neo-gotiek)
1. Chaletstijl (1870 – 1900):
Geïnspireerd op Zwitserland,
romantisch, houtwerk, grote
kappen, balkons
2. Art nouveau / Jugendstil (1890 – 1910):
Dynamiek en vrijheid, asymmetrie, bloem en figuratieve motieven
20e eeuw: Expressionisme (ambachtelijke stijlen)
H.P. Berlage:
- Plan Amsterdam Zuid
- Amsterdamse koopmansbeurs (1898) te Amsterdam (De Beurs)
Amsterdamse school:
- Combinatie dakpannen en baksteen