PEDIATRIE: VERLOSKUNDE
DEEL 1: DE EMBRYONALE EN FOETALE ONTWIKKELING
Verloop zwangerschap:
- Start: eicel wordt bevrucht door een zaadcel
- Bevruchte eicel → blastula → embryo → foetus
- Einde: bevalling, geboorde baby
Duur zwangerschap:
- Zwangerschap voldragen vrucht: 38 weken (266 dagen) – gerekend vanaf de dag van bevruchting
- Zwangerschapsduur: 40 weken (280 dagen) – gerekend van eerste dag laatste menstruatie
o Veel vrouwen bevallen niet op uitgerekende datum
o Bevalling 3 weken voor of 2 weken na uitgerekende datum = normaal
Prenatale periode De periode die voorafgaat aan geboorte. Ze omvat tijdspanne tussen bevruchting en de geboorte. In 38
weken ontwikkelt er zich vanuit één bevruchte eicel een volwaardig menselijk wezen. De prenatale
periode kan onderverdeeld worden in twee fasen, namelijk de embryonale periode en de foetale periode.
Embryonale periode Deze periode omvat de eerste 8 weken van de ontwikkeling en wordt gekenmerkt door de vorming van de
meeste inwendige organen en de uitwendige lichaamsstructuren. Op het einde van de embryonale
periode zijn alle belangrijke organen aangelegd.
Foetale periode Deze periode begint met 9e week van ontwikkeling en eindigt met de geboorte. Tijdens de foetale periode
heeft de verdere groei, ontwikkeling en uitrijping van de primitief aangelegde weefsels en organen plaats
1. BEVRUCHTING
Stappen van bevruchting
- 14 dagen na begin menstruatie = ovulatie
- Eicel of oöcyt komt vrij uit de eierstokken → trechtvormige uiteinde eileider
- Slijmlaag in baarmoederhals wordt dunner zaadcellen makkelijk baarmoeder bereiken
- Geslachtsgemeenschap → zaadcellen vanuit vagina, via baarmoederhals en baarmoeder naar uiteinde eileider (=
plaats bevruchting)
- Binnen 12u na ovulatie bevrucht
- Zaadcel bereikt omgeving eicel
- Laten enzymen vrij → doorboren de 3 lagen wand van de eicel
- Als één zaadcel binnendringt → ondoordringbaar
- Kop zaadcel maakt zich los
- De rest van de zaadcel + kern (23 chromosomen→ cytoplasma eicel
- Eigenlijke bevruchting = 23 mannelijke en 23 vrouwelijke chromosomen samenvoegen
- → Nieuwe cel of zygote met 46 chromosomen (bevat alle genetische informatie)
- → Herstel diploïde aantal chromosomen + vastleggen chromosomale geslacht
Maandelijks Wat maakt een
terugkerend bevruchting
fenomeen mogelijk?
Enzymen uit
Eens er 1 zaadcel
14 dagen na Slijmlaag zaadcellen komen vrij
binnen is, wordt eicel
begin baarmoederhals die doorboren 3-
ondoordringbaar voor
menstruatie wordt dunner lagenwand eicel
andere zaadcellen.
mogelijk maken
--> Zaadcellen Uitstorting zaadcel in
In de EILEIDER kunnen sneller cytoplasma van de
baarmoeder bereiken eicel
Versmelting
mannelijke en
vrouwelijke
chromosomen →
ZYGOTE (46
chromosomen)
, 2. EMBRYONALE PERIODE
WEEK 1: VAN ZYGOTE TOT BLASTULA
Kleine trilhaartjes aan de binnenzijde van de eileider stuwen de zygote richting baarmoeder, onderweg ondergaat de zygote
meerdere klievingsdelingen.
- Klievingsdelingen = motorische delingen waardoor het aantal cellen toeneemt.
o Afzonderlijke cellen worden bij elke deling kleiner
o Niet veel tijd tussen delingen → cellen geen tijd krijgen om te groeien
o → Tweecellig, viercellig en achtcellig stadium
- Morula of moerbei = drie dagen na de bevruchting is de zygote tot een massief klompje cellen gevormd.
o Vrucht = even groot als zygote, want geen groei afzonderlijke cellen
o Aantal cellen = toegenomen
- Blastula = holle bol cellen.
o Op de vierde dag bereikt de morula de baarmoederholte
o Vormt zich om tot een holle bol cellen
o Bevat twee types cellen
▪ Trofoblast = vormen de laag van de blastula
➔ Hieruit ontstaat een deel van de placenta
▪ Embryolast = hangt in het dak van de blastulaholte
➔ Hieruit ontwikkelen er zich weefsels voor embryo
o Eerste 6 dagen zweeft rond in baarmoederholte
o 6e dag → hecht zich vast aan slijmvlies baarmoederwand + innestelen in wand
- Innesteling of implantatie = de ingraving van de blastula in de baarmoederwand.
o Baarmoederslijmvlies enkele veranderingen ondergaan door de innesteling
▪ Dikte toenemen
▪ Toename bloedvaten – toegenomen doorbloeding
- Deciduareactie = veranderingen thv baarmoederslijmvlies
o Duurt één week (dag 6 tot 13) voor de zygote zich volledig heeft ingegraven
WEEK 2: VORMING TWEEBLADIGE KIEMSCHIJF
Op de 8ste dag begint de embryoblast een enorme delingsactiviteit te vertonen
Er ontstaan twee verschillende cellagen
- Epiblast = bovenste kiemlaag of kiemblad
- Hypoblast = onderste kiemlaag of kiemblad
- → Vormen samen een platte schijf = tweebladige kiemschijf
Tijdens de tweede week ontstaat de amnionholte en de chorionholte
- Amnionholte gaat zich steeds verder uitbreiden
o Amnionvlies = vruchtvlies, het vlies rond de amnionholte
- Chorionholte omgeeft de amnionholte
o Chorion = buitenste vruchtvlies, het vlies rond de chorionholte
,WEEK 3: VORMING DRIEBLADIGE KIEMSCHIJF
Het proces voor het ontstaan van de drie kiembladen
- Begin: 15e dag met vorming primitieve streep
- Primitieve streep = voorachterwaartse groeve met aan weerszijden een kleine verhoging op het oppervlak van de
epiblast op de 15E dag.
o Mesoderm = Thv de primitieve streep begeven zich epiblastcellen om tussen de epiblast en de hypoblast een
nieuwe kiemlaag te vormen.
o → Driebladige kiemschijf is ontstaan: ectoderm, mesoderm en entoderm
- Einde
o Drie kiembladen volledig ontwikkeld
o Weefsels en orgaanstelsels embryo ontwikkelen zich via differentiatie (= ontstaan verschillende celtypen)
VIERDE TOT ACHTSTE WEEK VAN DE ONTWIKKELING
Ontstaan neurale buis – later uitgroeien tot hersenen en ruggenmerg
Platte kiemschijf begint zich in cilindrische en ronde vorm te ontwikkelen – embryo neemt in lengte en breedte toe – ontstaan
krommingen
Periode organogenese = periode waarbij elk van 3 kiembladen een aantal specifieke weefsels en organen gaan ontwikkelen.
- Ectoderm: ontstaan van de
o Hersenen
o Ruggenmerg
o Perifeer zenuwstelsel
o Epidermis
o = weefsels en organen die contact onderhouden met de buitenwereld
- Entoderm: ontstaan van de
o Spijsverteringsbuis
o Epitheel van de luchtwegen
o Epitheel van de urineblaas
- Mesoderm: ontstaan van het
o Bindweefsel
o Kraakbeen
o Bot
o Spierweefsel
o Dermis
o Hart en bloedvaten
▪ 4e week: hart begint vloeistof door de bloedvaten te pompen
o Nieren
o Geslachtsklieren
o Afvoerorganen
, 5e week:
- Extremiteitsknoppen = eerste tekens van ledematen onder vorm van platte uitstulpingen
- →Vanuit deze knopen groeien de ledematen uit tot armpjes en beentjes
- Hoofdje neemt toe in grootte (helft van volume van het lichaam)
7e week:
- Gezicht ontwikkelt zich (ogen, oren en neus)
Einde 2 maand:
e
- Kenmerken uitwendige lichaamsvorm herkenbaar
- Grote afmeting hoofd
- Embryo = 2 à 3 cm lang (begin 0,5cm)
3. FOETALE PERIODE
= de tijd tussen het begin van de derde maand (week 9) en het einde van het intra-uteriene leven.
- Verdere groei, ontwikkeling en uitrijping van de weefsels en organen
- Eerste helft: verdere differentiatie cellen → specifieke celtypes → details lichaamsstructuur
- Tweede helft: orgaanstelsels beginnen te functioneren
- Amnionholte
Amnionholte breidt uit → amnionvlies in contact met chorion → chorionholte verdwijnt → amnionvlies en chorion
vergroeien met elkaar → wand van vruchtwaterzak → verdere groei vrucht → wand vruchtwaterzak vergroeit met
binnenwand endometrium → holte baarmoeder: foetus + vruchtwaterzak + placenta
- Vruchtwaterzak
= een sterke en veerkrachtige zak waarin zich het amnionvocht of vruchtwater bevindt, een heldere waterachtige
vloeistof, waarin onder meer foetale cellen terug te vinden zijn.
Hoeveelheid neemt toe – einde zwangerschap 1L
Beschermt foetus tegen schokken en bewegingen – laat
foetus kan vrij bewegen
- Surfactant
Foetus begint in longblaasjes Surfactant af te scheiden
Vermindert de oppervlaktespanning t.h.v. longblaasjes +
vermakkelijkt bij pasgeboren om de longen uit te zetten bij
ademhaling
Prematuren: onvoldoende surfactant
ademhalingsstoornissen
4. PLACENTA
= De placenta bestaat zowel uit moederlijk weefsel als uit foetaal weefsel. Het moederlijk deel van de placenta wordt
gevormd door een deel van het endometrium (baarmoederslijmvlies). Het foetaal deel van de placenta ontstaat uit de
trofoblast.
- Foetaal deel bevat hechtvlokken of villi, die bevatten bloedvaatjes van de foetus
o Vlokken vertakken → ingewikkelde, boomachtige structuur →contactoppervlakte vergroot + uitwisseling
bevordert
o Intervilleuze ruimte = ruimte tussen de vlokken →stroomt bloed moeder
o Placentabarrière of placentamembraan = dun vlies dat het bloed van de moeder en bloed foetus scheidt →
in vlokken stroomt bloed foetus
DEEL 1: DE EMBRYONALE EN FOETALE ONTWIKKELING
Verloop zwangerschap:
- Start: eicel wordt bevrucht door een zaadcel
- Bevruchte eicel → blastula → embryo → foetus
- Einde: bevalling, geboorde baby
Duur zwangerschap:
- Zwangerschap voldragen vrucht: 38 weken (266 dagen) – gerekend vanaf de dag van bevruchting
- Zwangerschapsduur: 40 weken (280 dagen) – gerekend van eerste dag laatste menstruatie
o Veel vrouwen bevallen niet op uitgerekende datum
o Bevalling 3 weken voor of 2 weken na uitgerekende datum = normaal
Prenatale periode De periode die voorafgaat aan geboorte. Ze omvat tijdspanne tussen bevruchting en de geboorte. In 38
weken ontwikkelt er zich vanuit één bevruchte eicel een volwaardig menselijk wezen. De prenatale
periode kan onderverdeeld worden in twee fasen, namelijk de embryonale periode en de foetale periode.
Embryonale periode Deze periode omvat de eerste 8 weken van de ontwikkeling en wordt gekenmerkt door de vorming van de
meeste inwendige organen en de uitwendige lichaamsstructuren. Op het einde van de embryonale
periode zijn alle belangrijke organen aangelegd.
Foetale periode Deze periode begint met 9e week van ontwikkeling en eindigt met de geboorte. Tijdens de foetale periode
heeft de verdere groei, ontwikkeling en uitrijping van de primitief aangelegde weefsels en organen plaats
1. BEVRUCHTING
Stappen van bevruchting
- 14 dagen na begin menstruatie = ovulatie
- Eicel of oöcyt komt vrij uit de eierstokken → trechtvormige uiteinde eileider
- Slijmlaag in baarmoederhals wordt dunner zaadcellen makkelijk baarmoeder bereiken
- Geslachtsgemeenschap → zaadcellen vanuit vagina, via baarmoederhals en baarmoeder naar uiteinde eileider (=
plaats bevruchting)
- Binnen 12u na ovulatie bevrucht
- Zaadcel bereikt omgeving eicel
- Laten enzymen vrij → doorboren de 3 lagen wand van de eicel
- Als één zaadcel binnendringt → ondoordringbaar
- Kop zaadcel maakt zich los
- De rest van de zaadcel + kern (23 chromosomen→ cytoplasma eicel
- Eigenlijke bevruchting = 23 mannelijke en 23 vrouwelijke chromosomen samenvoegen
- → Nieuwe cel of zygote met 46 chromosomen (bevat alle genetische informatie)
- → Herstel diploïde aantal chromosomen + vastleggen chromosomale geslacht
Maandelijks Wat maakt een
terugkerend bevruchting
fenomeen mogelijk?
Enzymen uit
Eens er 1 zaadcel
14 dagen na Slijmlaag zaadcellen komen vrij
binnen is, wordt eicel
begin baarmoederhals die doorboren 3-
ondoordringbaar voor
menstruatie wordt dunner lagenwand eicel
andere zaadcellen.
mogelijk maken
--> Zaadcellen Uitstorting zaadcel in
In de EILEIDER kunnen sneller cytoplasma van de
baarmoeder bereiken eicel
Versmelting
mannelijke en
vrouwelijke
chromosomen →
ZYGOTE (46
chromosomen)
, 2. EMBRYONALE PERIODE
WEEK 1: VAN ZYGOTE TOT BLASTULA
Kleine trilhaartjes aan de binnenzijde van de eileider stuwen de zygote richting baarmoeder, onderweg ondergaat de zygote
meerdere klievingsdelingen.
- Klievingsdelingen = motorische delingen waardoor het aantal cellen toeneemt.
o Afzonderlijke cellen worden bij elke deling kleiner
o Niet veel tijd tussen delingen → cellen geen tijd krijgen om te groeien
o → Tweecellig, viercellig en achtcellig stadium
- Morula of moerbei = drie dagen na de bevruchting is de zygote tot een massief klompje cellen gevormd.
o Vrucht = even groot als zygote, want geen groei afzonderlijke cellen
o Aantal cellen = toegenomen
- Blastula = holle bol cellen.
o Op de vierde dag bereikt de morula de baarmoederholte
o Vormt zich om tot een holle bol cellen
o Bevat twee types cellen
▪ Trofoblast = vormen de laag van de blastula
➔ Hieruit ontstaat een deel van de placenta
▪ Embryolast = hangt in het dak van de blastulaholte
➔ Hieruit ontwikkelen er zich weefsels voor embryo
o Eerste 6 dagen zweeft rond in baarmoederholte
o 6e dag → hecht zich vast aan slijmvlies baarmoederwand + innestelen in wand
- Innesteling of implantatie = de ingraving van de blastula in de baarmoederwand.
o Baarmoederslijmvlies enkele veranderingen ondergaan door de innesteling
▪ Dikte toenemen
▪ Toename bloedvaten – toegenomen doorbloeding
- Deciduareactie = veranderingen thv baarmoederslijmvlies
o Duurt één week (dag 6 tot 13) voor de zygote zich volledig heeft ingegraven
WEEK 2: VORMING TWEEBLADIGE KIEMSCHIJF
Op de 8ste dag begint de embryoblast een enorme delingsactiviteit te vertonen
Er ontstaan twee verschillende cellagen
- Epiblast = bovenste kiemlaag of kiemblad
- Hypoblast = onderste kiemlaag of kiemblad
- → Vormen samen een platte schijf = tweebladige kiemschijf
Tijdens de tweede week ontstaat de amnionholte en de chorionholte
- Amnionholte gaat zich steeds verder uitbreiden
o Amnionvlies = vruchtvlies, het vlies rond de amnionholte
- Chorionholte omgeeft de amnionholte
o Chorion = buitenste vruchtvlies, het vlies rond de chorionholte
,WEEK 3: VORMING DRIEBLADIGE KIEMSCHIJF
Het proces voor het ontstaan van de drie kiembladen
- Begin: 15e dag met vorming primitieve streep
- Primitieve streep = voorachterwaartse groeve met aan weerszijden een kleine verhoging op het oppervlak van de
epiblast op de 15E dag.
o Mesoderm = Thv de primitieve streep begeven zich epiblastcellen om tussen de epiblast en de hypoblast een
nieuwe kiemlaag te vormen.
o → Driebladige kiemschijf is ontstaan: ectoderm, mesoderm en entoderm
- Einde
o Drie kiembladen volledig ontwikkeld
o Weefsels en orgaanstelsels embryo ontwikkelen zich via differentiatie (= ontstaan verschillende celtypen)
VIERDE TOT ACHTSTE WEEK VAN DE ONTWIKKELING
Ontstaan neurale buis – later uitgroeien tot hersenen en ruggenmerg
Platte kiemschijf begint zich in cilindrische en ronde vorm te ontwikkelen – embryo neemt in lengte en breedte toe – ontstaan
krommingen
Periode organogenese = periode waarbij elk van 3 kiembladen een aantal specifieke weefsels en organen gaan ontwikkelen.
- Ectoderm: ontstaan van de
o Hersenen
o Ruggenmerg
o Perifeer zenuwstelsel
o Epidermis
o = weefsels en organen die contact onderhouden met de buitenwereld
- Entoderm: ontstaan van de
o Spijsverteringsbuis
o Epitheel van de luchtwegen
o Epitheel van de urineblaas
- Mesoderm: ontstaan van het
o Bindweefsel
o Kraakbeen
o Bot
o Spierweefsel
o Dermis
o Hart en bloedvaten
▪ 4e week: hart begint vloeistof door de bloedvaten te pompen
o Nieren
o Geslachtsklieren
o Afvoerorganen
, 5e week:
- Extremiteitsknoppen = eerste tekens van ledematen onder vorm van platte uitstulpingen
- →Vanuit deze knopen groeien de ledematen uit tot armpjes en beentjes
- Hoofdje neemt toe in grootte (helft van volume van het lichaam)
7e week:
- Gezicht ontwikkelt zich (ogen, oren en neus)
Einde 2 maand:
e
- Kenmerken uitwendige lichaamsvorm herkenbaar
- Grote afmeting hoofd
- Embryo = 2 à 3 cm lang (begin 0,5cm)
3. FOETALE PERIODE
= de tijd tussen het begin van de derde maand (week 9) en het einde van het intra-uteriene leven.
- Verdere groei, ontwikkeling en uitrijping van de weefsels en organen
- Eerste helft: verdere differentiatie cellen → specifieke celtypes → details lichaamsstructuur
- Tweede helft: orgaanstelsels beginnen te functioneren
- Amnionholte
Amnionholte breidt uit → amnionvlies in contact met chorion → chorionholte verdwijnt → amnionvlies en chorion
vergroeien met elkaar → wand van vruchtwaterzak → verdere groei vrucht → wand vruchtwaterzak vergroeit met
binnenwand endometrium → holte baarmoeder: foetus + vruchtwaterzak + placenta
- Vruchtwaterzak
= een sterke en veerkrachtige zak waarin zich het amnionvocht of vruchtwater bevindt, een heldere waterachtige
vloeistof, waarin onder meer foetale cellen terug te vinden zijn.
Hoeveelheid neemt toe – einde zwangerschap 1L
Beschermt foetus tegen schokken en bewegingen – laat
foetus kan vrij bewegen
- Surfactant
Foetus begint in longblaasjes Surfactant af te scheiden
Vermindert de oppervlaktespanning t.h.v. longblaasjes +
vermakkelijkt bij pasgeboren om de longen uit te zetten bij
ademhaling
Prematuren: onvoldoende surfactant
ademhalingsstoornissen
4. PLACENTA
= De placenta bestaat zowel uit moederlijk weefsel als uit foetaal weefsel. Het moederlijk deel van de placenta wordt
gevormd door een deel van het endometrium (baarmoederslijmvlies). Het foetaal deel van de placenta ontstaat uit de
trofoblast.
- Foetaal deel bevat hechtvlokken of villi, die bevatten bloedvaatjes van de foetus
o Vlokken vertakken → ingewikkelde, boomachtige structuur →contactoppervlakte vergroot + uitwisseling
bevordert
o Intervilleuze ruimte = ruimte tussen de vlokken →stroomt bloed moeder
o Placentabarrière of placentamembraan = dun vlies dat het bloed van de moeder en bloed foetus scheidt →
in vlokken stroomt bloed foetus