Hoorcollege 2.1: De diverse samenleving –
geschiedenis, superdiversiteit en kruispuntdenken
Wat wordt er besproken?:
- Diversiteit
- Superdiversiteit
- Diversiteitsbenaderingen
- Intersectionaliteit en kruispuntdenken
Diversiteit(factoren): (verschillen tussen mensen) (sociale
identiteitsaspecten)
- Etniciteit -> sociaal-culturele identiteit/ afkomst
- Klasse -> maatschappelijk economische positie
- Levensfase -> fase van je leven -> ouder worden, leven voor je
hebben of niet
- Talent/ handicap -> (fysieke/mentale) beperking (zwaktes), sterktes
- Religie/ levensbeschouwing -> visie op het leven, dingen die je
belangrijk vindt
- Sekse/ Gender -> geslacht
- Seksuele oriëntatie -> tot wie je je seksueel aangetrokken voelt
- Socialisatie -> hoe ben je in de samenleving geworden, wie je bent
(+ cultuur)
o Primaire socialisatie -> factoren uit opvoeding
o Professionele socialisatie -> factoren uit opleiding/ scholing
Superdiversiteit -> Grote diversiteit, multiculturele samenleving
- Kwantitatieve transitie (interculturele verschillen): de verschillen
tussen groepen is erg toegenomen, vooral in grote steden
- Kwalitatieve transitie (intraculturele verschillen): de verschillen
binnen de groepen zelf
Pedagogiek en diversiteit:
- Discussies tussen verschillen door religies en identiteiten
Sociale context -> omstandigheden waarin wij leven en geleefd hebben,
groeperingen en netwerken waartoe wij behoren en wat we vanuit onze
achtergrond hebben meegekregen
, - We leren van de kennis en ervaringen van onze voorgangers
- Het negatieve beeld wordt voor een deel van generatie op generatie
doorgegeven
- Wie wij zijn is een geheel van achtergronden, ervaringen, rollen,
identiteiten en belevingswerelden, in wissel met vroegere en
huidige omgeving.
o Alles bij elkaar bepaald wat we als waar aannemen en
samenstellen
Theoriegeladenheid van de waarneming:
- Kan je objectief waarnemen? -> nee dat kan je niet. Je wordt altijd
beïnvloed door ervaringen en de kennis die jou is meegegeven. Het
beeld van iets vormt je.
o Mensen met capuchon zijn eng -> je houdt het in de gaten,
ontloopt
- Meervoudig kijken -> meerdere manieren/ kanten hoe je naar iets
kan kijken
o De context van je omgeving heeft invloed op de manier hoe je
werkt
Microniveau -> de leefwereld van de cliënt en de sociale
context van de werkrelatie
Mesoniveau -> de betrokken organisatie(s) en de wereld
van de organisatieverbanden
Macroniveau -> de grotere, maatschappelijke context
van de wereld
o Alle niveaus kunnen betekenis hebben voor en betekenis
geven aan de relatie tussen werker(s) en cliënten
Vorm van samenwerking waarbij alle deelnemers
invloed hebben op het proces en het resultaat daarvan
Verbindende dialoog -> intentie en impact van elkaar
onderscheiden
Aandacht voor interne diversiteit van cliënt/ jezelf
en de complexe sociale context waarin het zich
afspeelt.
Diversiteitsbenaderingen (5 verschillende visies op
diversiteit):
1. Deficietbenadering -> inhalen of wegwerken van achterstanden
- Niet kunnen door tekorten
o Bv: mensen met beperking, de Nederlandse taal niet
beheersen
, o Geloof dat mensen zich kunnen ontwikkelen
o Nadeel:
Gevraagd worden zich aan te passen
‘Achterstand’ heeft oordelende werking.
o Oplossing -> cursussen, voorlichting en bijscholing
2. Differentiebenadering -> overbruggen van culturele verschillen
- Gelijkwaardigheid van culturen, begrip voor verschillen
o Bv: vrouwen eigen cultuur, maar even waardevol
o Het vertrouwen dat spanningen kan verminderen door
respect en begrip voor elkaar.
o Nadeel:
Discussie stellen van waarden en normen
Nadruk op verschillen en negeren van
overeenkomsten
Niet lettend op machtsverhouding en
sociaaleconomische context.
Cultuurrelativisme -> het niet beoordelen van een
cultuur op basis van onze eigen normen van wat
goed/ fout en vreemd/ normaal is.
Cultuurdeterminisme -> het eenzijdig verklaren
van iemands gedrag en opvattingen vanuit één
dimensie van iemands identiteit, verstrikt in
stereotype.
o Oplossing -> cursussen in communicatie over culturele
achtergrondinformatie
3. Discriminatiebenadering -> tegengaan van uitsluiting en
paternalisme
- Paternalisme -> iemands vrijheid beperken, omdat je vindt dat
dat in belang is van die persoon
- Op basis van achtergrond achtergesteld worden
o Rechtvaardigheid -> het principe van recht op
gelijkwaardige behandeling volgens de wet en duidelijkheid
in grenzen van tolerantie
o Bv: mensen met beperking/migratieachtergrond of
vrouwen uitgesloten
o Nadeel:
De eenzijdigheid van alleen discriminatie als
uitgangspunt
Het vermijden van kritiek op de doelgroepen
(door focus op slachtofferschap)
De vergroting van tegenstellingen
, De eenzijdige afname van mensen tot
groepskenmerken (het zwart-witdenken)
o Oplossing -> positieve actie, het formuleren van
streefcijfers, antidiscriminatiebureaus en wetgeving tegen
discriminatie
4. Doelgroepenbenadering -> 3-in-1 gecombineerd
- Combinatie van de eerste 3
- Gericht op doelgroepenbeleid
o Bv: taalondersteuning voor allochtone studenten, maar
autochtone studenten zelfde probleem
o Nadeel:
Geen oog voor verschillen binnen de
doelgroepen
Afname van mensen tot één deelidentiteit
Ongewilde uitsluiting van mensen die niet tot
doelgroep behoren, maar wel zelfde behoeften.
Onnauwkeurig beleid
5. Diversiteitsbenadering -> verschillen en overeenkomsten tussen
mensen onderkennen
- Tegengaan eerste 4 (in tegenstelling tot andere)
o Verschillen NIET problematisch en lastig of minder waard
o Maar heel gewoon, overbrugbaar en kansrijk en benadrukt
gelijkwaardigheid
- Het denken in groepen die tegenover elkaar staan
- Invloed van de verschillen op mogelijkheden, behoeften van
mensen, manier van kijk en omgaan met vraagstukken en op hun
maatschappelijk kansen tot participatie
- Gekeken naar overeenkomsten, niet alleen de verschillen
Intersectionaliteit en kruispuntdenken:
Kruispunt denken/ intersectionele benadering -> je bent bewust
bezig met hoe verschillende delen van iemands identiteit effect hebben
op elkaar
- Mensen bekijken in hun veelheid aan dimensies en niet vanuit één
aspect
- Bv: getraumatiseerde vluchteling, niet alleen vanuit vluchteling-zijn,
maar ook kijken naar talenten, levensbeschouwing,
opleidingsachtergrond enzo.
o Ieder individu heeft een meervoudige sociale identiteit
o Ieder individu/ groep/ samenleving is multicultureel
, Platte diversiteit: Intersectionele diversiteit:
Verschillen zijn dichotoom Verschillen zijn continue
Verschillen zijn machtsneutraal Verschillen zijn machtsgeladen
Verschillen zijn 1-dimensionaal Verschillen zijn meerdimensionaal
Verschillen zijn statisch Verschillen zijn dynamisch
Verschillen zijn onafhankelijk van Verschillen zijn afhankelijk van
elkaar elkaar
Dichotoom -> 2 waarden, ja/nee, man/vrouw, positief/negatief
Continu -> in bepaalde mate iets zijn of combinatie van categorieën
Machtsneutraal -> het maakt niet uit bij welke groep je hoort
Machtsgeladen -> op basis van diversiteitsfactoren voor- of nadelen
kunnen ervaren
Meerdimensionaal -> meerdere lagen of dimensies
Statisch -> situatie die niet met de tijd verandert
Dynamisch -> in staat tot verandering
Ervaringen hebben invloed op je referentiekader
- Als ervaringen veranderen, verandert het referentiekader
- ‘meervoudige ik’, wisselwerking met de omgevingen waarin we ons
bevinden en bevonden hebben
- Alles bij elkaar bepaald wie en wat we waarnemen en wat we tot
onze waarheid samenstellen
Hoorcollege 2.2: Migratie – opvoeden en opgroeien
tussen twee culturen
Wat wordt er besproken?:
- Achtergrond migratie cijfers en redenen
- Opvoeden in een nieuwe cultuur
o Acculturatiestrategieën
o Developmental niche
o Opvoedingsdoelen en praktijken
- Opgroeien tussen twee culturen
o Bewegen tussen culturen, spanning
o Risicofactoren bij vluchtelingen