Psychologie
Stress
Wat is stress?
● Stress = een toestand van spanning die ontstaat wanneer de eisen van de
omgeving de mogelijkheden van het individu overschrijden.
● Stressoren = externe of interne gebeurtenissen die stress veroorzaken.
● Belangrijk = stress is niet altijd negatief – het kan motiverend werken
(positieve stress of eustress) of schadelijk zijn (negatieve
stress of distress).
Soorten stressoren:
= We onderscheiden interne en externe factoren.
In het algemeen wordt er onderscheidt gemaakt tussen 4 algemene stressoren:
1. Extreme of catastrofale gebeurtenissen = grote impact bv. aardbevingen, …
2. Ingrijpende levensgebeurtenissen (‘life-events’) = belangrijke en
persoonlijke
gebeurtenissen bv. een
persoon verliezen, …
3. Chronische stressoren = blijvende fysieke beperkingen als gevolg van
een ziekte, invalidering, …
4. (Steeds terugkerende) dagelijkse moeilijkheden (“daily hassles”) =bv. medicatie die
de patiënt
dagelijks verspreid
over de dag moet
innemen
Wat maakt een situatie zo stressvol?
● Mate aan verandering en vereiste aanpassing
= De stress die een gebeurtenis veroorzaakt hangt af van hoeveel aanpassing
ze vraagt. Grote veranderingen zoals ontslag of verlies veroorzaken meer
stress dan alledaagse gebeurtenissen. Ook chronische stressoren (zoals
functieverlies bij MS) kunnen zwaar wegen door hun blijvende impact.
● Invloed op het zelfconcept
= Stress treedt op wanneer situaties ons zelfbeeld of onze competenties
bedreigen (zoals examens, spreken in het openbaar, fysieke beperkingen).
Bijvoorbeeld: in een rolstoel belanden tast het zelfbeeld sterk aan, zeker als
anderen enkel nog de patiëntenrol benadrukken.
, Psychologie
● Framing
= De interpretatie van een situatie bepaalt sterk hoeveel stress men ervaart. Dit
heet framing, de manier waarop iets wordt voorgesteld of verwoord
beïnvloedt wat mensen horen en voelen.
➔ Positieve framing vermindert stress (bv. stage voorgesteld als leerzaam vs.
zwaar).
➔ Experiment: bij het bekijken van een choquerende film was de stressrespons
(huidweerstand) het hoogst wanneer de pijn en dreiging werden benadrukt
(trauma-conditie) en het laagst bij intellectualisering of ontkenning.
➔ Conclusie: taal en interpretatie beïnvloeden de fysiologische stressreactie.
● Beheersbaarheid / controleerbaarheid
= Een gevoel van controle is cruciaal: gebrek eraan verhoogt stress.
➔ Objectieve beheersbaarheid = feitelijke invloed die men heeft.
➔ Subjectieve beheersbaarheid= geloof in eigen invloed.
➔ Een zekere illusie van controle is gunstig, maar te grote discrepantie tussen
feitelijke en ervaren controle leidt tot frustratie.
Experiment: proefpersonen met een “stopknop” voor lawaai ervoeren minder
stress, ook al gebruikten ze die niet.
→ Gevoel van invloed vermindert stress en bevordert actief copinggedrag.
● Onvoorspelbaarheid/ onzekerheid
Onzekerheid over het wat, wanneer en hoe ernstig van een stressor verhoogt de
stress. Mensen verkiezen vaak zekere negatieve uitkomsten boven onzekere
situaties.
Experiment: deelnemers met slechts 5% kans op een schok ervoeren méér stress
dan degenen met 50% of 100% kans → onzekerheid belemmert
coping.
Voorbeelden: onzekerheid over ziekteverloop, vermiste dierbaren, onvoorspelbare
jobs (brandweer, spoed).
Voorspelbaarheid of voorbereiding (zoals uitleg bij bevalling) vermindert stress
● Anticipatietijd
De lengte van de anticipatietijd voor een aangekondigde stressvolle stimulus
beïnvloedt stressreacties. Langere anticipatie kan leiden tot hogere stress
(bijvoorbeeld verhoogde huidweerstand), omdat men meer tijd heeft om de
gebeurtenis te realiseren. Mensen geven meestal de voorkeur aan een korte
anticipatietijd, maar een langere periode kan stress juist verminderen als er tijd is om
copingmechanismen te ontwikkelen.
Stress
Wat is stress?
● Stress = een toestand van spanning die ontstaat wanneer de eisen van de
omgeving de mogelijkheden van het individu overschrijden.
● Stressoren = externe of interne gebeurtenissen die stress veroorzaken.
● Belangrijk = stress is niet altijd negatief – het kan motiverend werken
(positieve stress of eustress) of schadelijk zijn (negatieve
stress of distress).
Soorten stressoren:
= We onderscheiden interne en externe factoren.
In het algemeen wordt er onderscheidt gemaakt tussen 4 algemene stressoren:
1. Extreme of catastrofale gebeurtenissen = grote impact bv. aardbevingen, …
2. Ingrijpende levensgebeurtenissen (‘life-events’) = belangrijke en
persoonlijke
gebeurtenissen bv. een
persoon verliezen, …
3. Chronische stressoren = blijvende fysieke beperkingen als gevolg van
een ziekte, invalidering, …
4. (Steeds terugkerende) dagelijkse moeilijkheden (“daily hassles”) =bv. medicatie die
de patiënt
dagelijks verspreid
over de dag moet
innemen
Wat maakt een situatie zo stressvol?
● Mate aan verandering en vereiste aanpassing
= De stress die een gebeurtenis veroorzaakt hangt af van hoeveel aanpassing
ze vraagt. Grote veranderingen zoals ontslag of verlies veroorzaken meer
stress dan alledaagse gebeurtenissen. Ook chronische stressoren (zoals
functieverlies bij MS) kunnen zwaar wegen door hun blijvende impact.
● Invloed op het zelfconcept
= Stress treedt op wanneer situaties ons zelfbeeld of onze competenties
bedreigen (zoals examens, spreken in het openbaar, fysieke beperkingen).
Bijvoorbeeld: in een rolstoel belanden tast het zelfbeeld sterk aan, zeker als
anderen enkel nog de patiëntenrol benadrukken.
, Psychologie
● Framing
= De interpretatie van een situatie bepaalt sterk hoeveel stress men ervaart. Dit
heet framing, de manier waarop iets wordt voorgesteld of verwoord
beïnvloedt wat mensen horen en voelen.
➔ Positieve framing vermindert stress (bv. stage voorgesteld als leerzaam vs.
zwaar).
➔ Experiment: bij het bekijken van een choquerende film was de stressrespons
(huidweerstand) het hoogst wanneer de pijn en dreiging werden benadrukt
(trauma-conditie) en het laagst bij intellectualisering of ontkenning.
➔ Conclusie: taal en interpretatie beïnvloeden de fysiologische stressreactie.
● Beheersbaarheid / controleerbaarheid
= Een gevoel van controle is cruciaal: gebrek eraan verhoogt stress.
➔ Objectieve beheersbaarheid = feitelijke invloed die men heeft.
➔ Subjectieve beheersbaarheid= geloof in eigen invloed.
➔ Een zekere illusie van controle is gunstig, maar te grote discrepantie tussen
feitelijke en ervaren controle leidt tot frustratie.
Experiment: proefpersonen met een “stopknop” voor lawaai ervoeren minder
stress, ook al gebruikten ze die niet.
→ Gevoel van invloed vermindert stress en bevordert actief copinggedrag.
● Onvoorspelbaarheid/ onzekerheid
Onzekerheid over het wat, wanneer en hoe ernstig van een stressor verhoogt de
stress. Mensen verkiezen vaak zekere negatieve uitkomsten boven onzekere
situaties.
Experiment: deelnemers met slechts 5% kans op een schok ervoeren méér stress
dan degenen met 50% of 100% kans → onzekerheid belemmert
coping.
Voorbeelden: onzekerheid over ziekteverloop, vermiste dierbaren, onvoorspelbare
jobs (brandweer, spoed).
Voorspelbaarheid of voorbereiding (zoals uitleg bij bevalling) vermindert stress
● Anticipatietijd
De lengte van de anticipatietijd voor een aangekondigde stressvolle stimulus
beïnvloedt stressreacties. Langere anticipatie kan leiden tot hogere stress
(bijvoorbeeld verhoogde huidweerstand), omdat men meer tijd heeft om de
gebeurtenis te realiseren. Mensen geven meestal de voorkeur aan een korte
anticipatietijd, maar een langere periode kan stress juist verminderen als er tijd is om
copingmechanismen te ontwikkelen.