Hoorcollege 1: Het Diagnostische Proces Binnen de Hulpverlening
Leerdoelen week 1: Het diagnostische proces binnen de hulpverlening
1. Je kunt de plaats van de diagnostiek binnen het hulpverleningsproces uitleggen, waaronder
relevante aspecten in de professionele relatie tussen hulpvrager en hulpverlener
2. Je kunt de verschillende onderdelen van het diagnostische proces beschrijven en toepassen.
3. Je kunt de plaats en de functie van het gesprek, de observatie en vragenlijsten als
diagnostische methoden uitleggen.
Literatuur:
● Luteijn & Barelds: H1, H3, H4 (65 blz.)
● Suhr: H3 Download Suhr: H3 (21 blz.)
"WIE DOET AAN DIAGNOSTIEK?"
Veel mensen doen aan diagnostiek
Diagnostiek in de hulpverlening wordt uitgevoerd door verschillende professionals (psychologen,
orthopedagogen, psychiaters, maatschappelijk werkers, soms artsen).
De rol en bevoegdheid verschillen per discipline: een psycholoog kan psychologische testen
afnemen, een psychiater kan medische diagnostiek stellen, een orthopedagoog kijkt meer naar
opvoedingssituaties.
Belangrijk: diagnostiek is niet iets wat losstaat van de hulpverleningsrelatie → de kwaliteit van de
samenwerking tussen hulpverlener en cliënt bepaalt mede de betrouwbaarheid van de diagnostiek.
Sluit aan bij leerdoel 1: je legt hiermee uit wat de plaats van diagnostiek is binnen het
hulpverleningsproces en hoe de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener relevant is.
WAAROM DIAGNOSTIEK?
1. Diagnostiek: het door en door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te
kunnen nemen (Tak, p. 15)
2. Grondige diagnostiek van de problemen en klachten van de cliënt is voorwaarde voor
adequate hulpverlening (Luteijn, p. 15).
3. Neuropsychologisch onderzoek heeft als doel om cognitieve, emotionele en
gedragsconsequenties van het disfunctioneren van de hersenen te onderzoeken. Zulk
onderzoek bestaat niet slechts uit het afnemen van neuropsychologische tests … een
dergelijk proces van hypothesevorming en –toetsing vereist een constante bijstelling,
afhankelijk van de antwoorden die tijdens een onderzoek gevonden worden (Hendriks e.a.:
H3, p.61)
"WAAROM DIAGNOSTIEK?"
1. Doel van diagnostiek
Diagnostiek = situatie grondig leren kennen → basis om beslissingen te nemen (Tak, p. 15).
Zonder diagnostiek: hulpverlening kan oppervlakkig of ineffectief blijven.
2. Voorwaarde voor adequate hulpverlening
Grondige diagnostiek van klachten en problemen is essentieel om passende hulp te kunnen
bieden (Luteijn, p. 15).
Diagnostiek vormt dus de brug tussen hulpvraag en interventie.
3. Constante bijstelling
Diagnostiek is geen eenmalige actie, maar een dynamisch proces van hypothesevorming en
toetsing. Bijv. in neuropsychologisch onderzoek:
Doel = gevolgen van hersendisfunctie op cognitie, emotie en gedrag in kaart brengen.
Niet alleen testen afnemen, maar ook telkens bijstellen op basis van resultaten en
observaties.
,Link met leerdoelen
Leerdoel 1: geeft de plaats van diagnostiek aan binnen het hulpverleningsproces → het vormt de
basis voor beslissingen en hulpverlening.
Leerdoel 2: idee van hypothesevorming en bijstelling hoort bij de onderdelen van het diagnostisch
proces (cyclisch en iteratief).
Leerdoel 3: neuropsychologische tests worden genoemd als één van de methoden, maar in context
van een breder proces (gesprek, observatie, vragenlijsten spelen ook mee).
“DOEL: BESLISSINGEN NEMEN!”
1. Beslissingen centraal
Diagnostiek = altijd gericht op het nemen van beslissingen → welke behandeling, begeleiding
of ondersteuning is passend? Toepassingsgebieden:
Neuropsychologische problematiek (bv. gevolgen van hersenletsel).
GGZ-problematiek bij kinderen, adolescenten en volwassenen.
2. Wie verzamelt de gegevens? Gegevens komen uit meerdere bronnen:
Gesprekken met de cliënt en/of ouders/verzorgers.
Observaties (thuis, school, klinische setting).
Vragenlijsten en testen (cognitieve, emotioneel, gedragsmatig).
Eventueel medische gegevens of informatie van andere hulpverleners.
3. Wie neemt de besluiten?
De behandelverantwoordelijke professional (bijvoorbeeld GZ-psycholoog,
orthopedagoog-generalist, psychiater) weegt de gegevens en formuleert de conclusie.
Vaak is er sprake van multidisciplinair overleg, vooral in de GGZ en bij complexe
problematiek.
De cliënt (en/of ouders) speelt een rol in de besluitvorming → shared decision making.
Link met leerdoelen
Leerdoel 1: plaats van diagnostiek = fundamenteel om beslissingen te onderbouwen; daarnaast
speelt de relatie hulpvrager–hulpverlener mee in hoe gegevens verzameld worden en hoe besluiten
gedragen worden.
Leerdoel 2: de verschillende onderdelen van het diagnostisch proces: verzamelen, wegen, besluiten.
Leerdoel 3: diagnostische methoden (gesprek, observatie, vragenlijsten) komen hier expliciet terug
als manieren om gegevens te verzamelen.
Het diagnostisch proces
Rol als professional
Drie rollen onderscheiden
1. Psychiater → stelt diagnoses volgens de DSM-classificatie (medisch-psychiatrisch kader).
2. Diagnosticus → verzamelt en interpreteert gegevens via testen, observaties en
gesprekken.
3. Therapeut → richt zich op behandeling en begeleiding van de cliënt.
Kwaliteit van de diagnostiek, cruciale vragen:
Is de diagnostiek van voldoende kwaliteit?
Heeft de professional genoeg kennis en informatie om verantwoorde beslissingen te
nemen?
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende professionals (psychiater,
diagnosticus, therapeut)?
Belangrijk accent
Diagnostiek is geen solo-actie maar vindt plaats in een professionele context waar rollen elkaar
aanvullen. Goede samenwerking voorkomt eenzijdige of onvolledige beslissingen.
,Leerdoel 1: Hier zie je de plaats van diagnostiek in het hulpverleningsproces, én hoe de
professionele relatie (tussen hulpverleners onderling én met de cliënt) de kwaliteit beïnvloedt.
Leerdoel 2: Het benadrukt de noodzaak om het proces te kunnen beschrijven én kritisch te
beoordelen (“is de kennis en samenwerking voldoende?”).
Leerdoel 3: De rol van de diagnosticus laat zien hoe gesprekken, observaties en testen als methoden
worden ingezet.
Kernactiviteiten van diagnostiek
Theorievorming → verklaringen ontwikkelen voor gedragingen, cognities, emoties en
motivaties → leidt tot gefundeerde hypothesen.
Operationalisatie & meting → klachten/problemen vertalen in meetbare eenheden → juiste
instrumenten kiezen (bv. vragenlijsten, observaties, testen).
Toepassing van methoden → leren en toepassen van vaardigheden om betrouwbare
afname en interpretatie te garanderen.
Diagnostiek = wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doeproces
Diagnostiek is systematisch en evidence-based: je werkt niet willekeurig, maar volgens
vaste stappen.
Tegelijkertijd praktisch: het doel is niet eindeloos onderzoeken, maar genoeg informatie
verzamelen om een eerste beslissing te nemen.
Belangrijk principe
“Zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig” (Luteijn & Barelds, H1).
Diagnostiek stopt niet na één keer → er kan vervolgdiagnostiek nodig zijn, afhankelijk van
de vraag en de eerste bevindingen.
Leerdoel 1: de plaats van diagnostiek wordt hier scherp: het is een professionele en
wetenschappelijke activiteit die beslissingen ondersteunt.
Leerdoel 2: de onderdelen van het diagnostisch proces (theorievorming, operationalisatie,
toepassing, besluitvorming).
Leerdoel 3: de methoden (gesprek, observatie, vragenlijsten/tests) worden hier geplaatst binnen een
systematisch kader.
Empirische cyclus (algemeen wetenschappelijk model)
Observatie → verschijnselen signaleren.
Inductie → verklarende hypothesen formuleren.
Deductie → toetsbare voorspellingen afleiden.
Toetsing → onderzoek uitvoeren om hypothesen te testen.
Evaluatie → resultaten interpreteren en conclusies trekken.
Diagnostische cyclus als toepassing
Diagnostiek = toepassing van dit model op cliëntsituaties.
Belangrijk:
start met een hulpvraag (observatie),
vormt hypotheses over oorzaken/achtergronden,
kiest passende methoden om deze hypotheses te toetsen,
komt tot een beslissing en plant eventueel vervolgonderzoek.
Betekenis voor de professional
Houdt diagnostiek systematisch en wetenschappelijk
gefundeerd.
Voorkomt dat je willekeurig of intuïtief werkt.
Maak diagnostiek transparant en toetsbaar voor collega’s en de
cliënt.
, Leerdoel 1: Laat zien hoe diagnostiek zijn plaats krijgt in het hulpverleningsproces: beslissingen zijn
gebaseerd op een systematische cyclus.
Leerdoel 2: Geeft structuur om de onderdelen van het diagnostisch proces te beschrijven en toe te
passen.
Leerdoel 3: Methodisch gebruik van gesprek, observatie en vragenlijsten sluit aan bij de empirische
cyclus (keuze = hypothese-gedreven).
Diagnostisch proces – hypothesevorming
Analyse van de aanvraag
Wie verwijst? (arts, school, andere hulpverlener, cliënt zelf).
Wat is de inhoud/doel van de aanvraag?
Belangrijk hulpmiddel: dossieranalyse (voorgeschiedenis, eerdere hulp, medische gegevens,
schoolrapporten).
Analyse van de hulpvraag (intake)
Wat beweegt de cliënt om nu hulp te zoeken?
Hoe ervaart de cliënt (en/of ouders) de klachten/problemen?
Hier komt de diagnosticus expliciet in beeld: het gesprek vormt de basis voor verdere
hypothesevorming.
Theoretisch uitgangspunt
Elke betrokkene (verwijzer, diagnosticus, cliënt) kijkt vanuit een bepaald kader:
medisch/psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch, systeemgericht, enz.
Deze kaders beïnvloeden hoe de problematiek wordt geduid.
Hypothesevorming
Uit deze analyses ontstaan de eerste werkhypothesen: mogelijke verklaringen voor de problemen
en klachten. Deze hypothesen sturen de keuze van diagnostische methoden (testen, observaties,
vragenlijsten).
Leerdoel 1: Laat zien hoe de diagnostiek ingebed is in de relatie tot zowel verwijzer als cliënt.
Leerdoel 2: Hypothesevorming is een cruciaal onderdeel van het diagnostisch proces.
Leerdoel 3: De keuze van diagnostische methoden volgt uit de hypothesen: methoden zijn dus
middel en niet doel op zich.
Overzicht 2A: Diagnostisch proces – rol als professional
Rollen van professionals
Psychiater → DSM-classificaties stellen.
Diagnosticus → testen, observaties, gesprekken uitvoeren.
Therapeut → behandeling en begeleiding bieden.
Kernvraag: Is de kwaliteit van de diagnostiek voldoende? Genoeg kennis om te beslissen?
Samenwerking tussen rollen essentieel.
Diagnostiek als professionele activiteit
Theorievorming → gedragingen, cognities, emoties/motivaties verklaren → hypothesen.
Operationalisatie & meting → klachten vertalen naar meetbare variabelen → instrumentkeuze.
Toepassing methoden → vaardigheden om betrouwbare afnames te doen.
Diagnostiek = wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doeproces.
Principe: “Zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig” (Luteijn & Barelds, H1).
Diagnostische cyclus ↔ Empirische cyclus
Diagnostische cyclus = toepassing van de empirische cyclus in de hulpverlening.
Leerdoelen week 1: Het diagnostische proces binnen de hulpverlening
1. Je kunt de plaats van de diagnostiek binnen het hulpverleningsproces uitleggen, waaronder
relevante aspecten in de professionele relatie tussen hulpvrager en hulpverlener
2. Je kunt de verschillende onderdelen van het diagnostische proces beschrijven en toepassen.
3. Je kunt de plaats en de functie van het gesprek, de observatie en vragenlijsten als
diagnostische methoden uitleggen.
Literatuur:
● Luteijn & Barelds: H1, H3, H4 (65 blz.)
● Suhr: H3 Download Suhr: H3 (21 blz.)
"WIE DOET AAN DIAGNOSTIEK?"
Veel mensen doen aan diagnostiek
Diagnostiek in de hulpverlening wordt uitgevoerd door verschillende professionals (psychologen,
orthopedagogen, psychiaters, maatschappelijk werkers, soms artsen).
De rol en bevoegdheid verschillen per discipline: een psycholoog kan psychologische testen
afnemen, een psychiater kan medische diagnostiek stellen, een orthopedagoog kijkt meer naar
opvoedingssituaties.
Belangrijk: diagnostiek is niet iets wat losstaat van de hulpverleningsrelatie → de kwaliteit van de
samenwerking tussen hulpverlener en cliënt bepaalt mede de betrouwbaarheid van de diagnostiek.
Sluit aan bij leerdoel 1: je legt hiermee uit wat de plaats van diagnostiek is binnen het
hulpverleningsproces en hoe de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener relevant is.
WAAROM DIAGNOSTIEK?
1. Diagnostiek: het door en door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te
kunnen nemen (Tak, p. 15)
2. Grondige diagnostiek van de problemen en klachten van de cliënt is voorwaarde voor
adequate hulpverlening (Luteijn, p. 15).
3. Neuropsychologisch onderzoek heeft als doel om cognitieve, emotionele en
gedragsconsequenties van het disfunctioneren van de hersenen te onderzoeken. Zulk
onderzoek bestaat niet slechts uit het afnemen van neuropsychologische tests … een
dergelijk proces van hypothesevorming en –toetsing vereist een constante bijstelling,
afhankelijk van de antwoorden die tijdens een onderzoek gevonden worden (Hendriks e.a.:
H3, p.61)
"WAAROM DIAGNOSTIEK?"
1. Doel van diagnostiek
Diagnostiek = situatie grondig leren kennen → basis om beslissingen te nemen (Tak, p. 15).
Zonder diagnostiek: hulpverlening kan oppervlakkig of ineffectief blijven.
2. Voorwaarde voor adequate hulpverlening
Grondige diagnostiek van klachten en problemen is essentieel om passende hulp te kunnen
bieden (Luteijn, p. 15).
Diagnostiek vormt dus de brug tussen hulpvraag en interventie.
3. Constante bijstelling
Diagnostiek is geen eenmalige actie, maar een dynamisch proces van hypothesevorming en
toetsing. Bijv. in neuropsychologisch onderzoek:
Doel = gevolgen van hersendisfunctie op cognitie, emotie en gedrag in kaart brengen.
Niet alleen testen afnemen, maar ook telkens bijstellen op basis van resultaten en
observaties.
,Link met leerdoelen
Leerdoel 1: geeft de plaats van diagnostiek aan binnen het hulpverleningsproces → het vormt de
basis voor beslissingen en hulpverlening.
Leerdoel 2: idee van hypothesevorming en bijstelling hoort bij de onderdelen van het diagnostisch
proces (cyclisch en iteratief).
Leerdoel 3: neuropsychologische tests worden genoemd als één van de methoden, maar in context
van een breder proces (gesprek, observatie, vragenlijsten spelen ook mee).
“DOEL: BESLISSINGEN NEMEN!”
1. Beslissingen centraal
Diagnostiek = altijd gericht op het nemen van beslissingen → welke behandeling, begeleiding
of ondersteuning is passend? Toepassingsgebieden:
Neuropsychologische problematiek (bv. gevolgen van hersenletsel).
GGZ-problematiek bij kinderen, adolescenten en volwassenen.
2. Wie verzamelt de gegevens? Gegevens komen uit meerdere bronnen:
Gesprekken met de cliënt en/of ouders/verzorgers.
Observaties (thuis, school, klinische setting).
Vragenlijsten en testen (cognitieve, emotioneel, gedragsmatig).
Eventueel medische gegevens of informatie van andere hulpverleners.
3. Wie neemt de besluiten?
De behandelverantwoordelijke professional (bijvoorbeeld GZ-psycholoog,
orthopedagoog-generalist, psychiater) weegt de gegevens en formuleert de conclusie.
Vaak is er sprake van multidisciplinair overleg, vooral in de GGZ en bij complexe
problematiek.
De cliënt (en/of ouders) speelt een rol in de besluitvorming → shared decision making.
Link met leerdoelen
Leerdoel 1: plaats van diagnostiek = fundamenteel om beslissingen te onderbouwen; daarnaast
speelt de relatie hulpvrager–hulpverlener mee in hoe gegevens verzameld worden en hoe besluiten
gedragen worden.
Leerdoel 2: de verschillende onderdelen van het diagnostisch proces: verzamelen, wegen, besluiten.
Leerdoel 3: diagnostische methoden (gesprek, observatie, vragenlijsten) komen hier expliciet terug
als manieren om gegevens te verzamelen.
Het diagnostisch proces
Rol als professional
Drie rollen onderscheiden
1. Psychiater → stelt diagnoses volgens de DSM-classificatie (medisch-psychiatrisch kader).
2. Diagnosticus → verzamelt en interpreteert gegevens via testen, observaties en
gesprekken.
3. Therapeut → richt zich op behandeling en begeleiding van de cliënt.
Kwaliteit van de diagnostiek, cruciale vragen:
Is de diagnostiek van voldoende kwaliteit?
Heeft de professional genoeg kennis en informatie om verantwoorde beslissingen te
nemen?
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende professionals (psychiater,
diagnosticus, therapeut)?
Belangrijk accent
Diagnostiek is geen solo-actie maar vindt plaats in een professionele context waar rollen elkaar
aanvullen. Goede samenwerking voorkomt eenzijdige of onvolledige beslissingen.
,Leerdoel 1: Hier zie je de plaats van diagnostiek in het hulpverleningsproces, én hoe de
professionele relatie (tussen hulpverleners onderling én met de cliënt) de kwaliteit beïnvloedt.
Leerdoel 2: Het benadrukt de noodzaak om het proces te kunnen beschrijven én kritisch te
beoordelen (“is de kennis en samenwerking voldoende?”).
Leerdoel 3: De rol van de diagnosticus laat zien hoe gesprekken, observaties en testen als methoden
worden ingezet.
Kernactiviteiten van diagnostiek
Theorievorming → verklaringen ontwikkelen voor gedragingen, cognities, emoties en
motivaties → leidt tot gefundeerde hypothesen.
Operationalisatie & meting → klachten/problemen vertalen in meetbare eenheden → juiste
instrumenten kiezen (bv. vragenlijsten, observaties, testen).
Toepassing van methoden → leren en toepassen van vaardigheden om betrouwbare
afname en interpretatie te garanderen.
Diagnostiek = wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doeproces
Diagnostiek is systematisch en evidence-based: je werkt niet willekeurig, maar volgens
vaste stappen.
Tegelijkertijd praktisch: het doel is niet eindeloos onderzoeken, maar genoeg informatie
verzamelen om een eerste beslissing te nemen.
Belangrijk principe
“Zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig” (Luteijn & Barelds, H1).
Diagnostiek stopt niet na één keer → er kan vervolgdiagnostiek nodig zijn, afhankelijk van
de vraag en de eerste bevindingen.
Leerdoel 1: de plaats van diagnostiek wordt hier scherp: het is een professionele en
wetenschappelijke activiteit die beslissingen ondersteunt.
Leerdoel 2: de onderdelen van het diagnostisch proces (theorievorming, operationalisatie,
toepassing, besluitvorming).
Leerdoel 3: de methoden (gesprek, observatie, vragenlijsten/tests) worden hier geplaatst binnen een
systematisch kader.
Empirische cyclus (algemeen wetenschappelijk model)
Observatie → verschijnselen signaleren.
Inductie → verklarende hypothesen formuleren.
Deductie → toetsbare voorspellingen afleiden.
Toetsing → onderzoek uitvoeren om hypothesen te testen.
Evaluatie → resultaten interpreteren en conclusies trekken.
Diagnostische cyclus als toepassing
Diagnostiek = toepassing van dit model op cliëntsituaties.
Belangrijk:
start met een hulpvraag (observatie),
vormt hypotheses over oorzaken/achtergronden,
kiest passende methoden om deze hypotheses te toetsen,
komt tot een beslissing en plant eventueel vervolgonderzoek.
Betekenis voor de professional
Houdt diagnostiek systematisch en wetenschappelijk
gefundeerd.
Voorkomt dat je willekeurig of intuïtief werkt.
Maak diagnostiek transparant en toetsbaar voor collega’s en de
cliënt.
, Leerdoel 1: Laat zien hoe diagnostiek zijn plaats krijgt in het hulpverleningsproces: beslissingen zijn
gebaseerd op een systematische cyclus.
Leerdoel 2: Geeft structuur om de onderdelen van het diagnostisch proces te beschrijven en toe te
passen.
Leerdoel 3: Methodisch gebruik van gesprek, observatie en vragenlijsten sluit aan bij de empirische
cyclus (keuze = hypothese-gedreven).
Diagnostisch proces – hypothesevorming
Analyse van de aanvraag
Wie verwijst? (arts, school, andere hulpverlener, cliënt zelf).
Wat is de inhoud/doel van de aanvraag?
Belangrijk hulpmiddel: dossieranalyse (voorgeschiedenis, eerdere hulp, medische gegevens,
schoolrapporten).
Analyse van de hulpvraag (intake)
Wat beweegt de cliënt om nu hulp te zoeken?
Hoe ervaart de cliënt (en/of ouders) de klachten/problemen?
Hier komt de diagnosticus expliciet in beeld: het gesprek vormt de basis voor verdere
hypothesevorming.
Theoretisch uitgangspunt
Elke betrokkene (verwijzer, diagnosticus, cliënt) kijkt vanuit een bepaald kader:
medisch/psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch, systeemgericht, enz.
Deze kaders beïnvloeden hoe de problematiek wordt geduid.
Hypothesevorming
Uit deze analyses ontstaan de eerste werkhypothesen: mogelijke verklaringen voor de problemen
en klachten. Deze hypothesen sturen de keuze van diagnostische methoden (testen, observaties,
vragenlijsten).
Leerdoel 1: Laat zien hoe de diagnostiek ingebed is in de relatie tot zowel verwijzer als cliënt.
Leerdoel 2: Hypothesevorming is een cruciaal onderdeel van het diagnostisch proces.
Leerdoel 3: De keuze van diagnostische methoden volgt uit de hypothesen: methoden zijn dus
middel en niet doel op zich.
Overzicht 2A: Diagnostisch proces – rol als professional
Rollen van professionals
Psychiater → DSM-classificaties stellen.
Diagnosticus → testen, observaties, gesprekken uitvoeren.
Therapeut → behandeling en begeleiding bieden.
Kernvraag: Is de kwaliteit van de diagnostiek voldoende? Genoeg kennis om te beslissen?
Samenwerking tussen rollen essentieel.
Diagnostiek als professionele activiteit
Theorievorming → gedragingen, cognities, emoties/motivaties verklaren → hypothesen.
Operationalisatie & meting → klachten vertalen naar meetbare variabelen → instrumentkeuze.
Toepassing methoden → vaardigheden om betrouwbare afnames te doen.
Diagnostiek = wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doeproces.
Principe: “Zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig” (Luteijn & Barelds, H1).
Diagnostische cyclus ↔ Empirische cyclus
Diagnostische cyclus = toepassing van de empirische cyclus in de hulpverlening.