1
…..
H7(8): staat en parlement
3. Typologieën van politieke stelsels
(soorten onderscheiden bv. België vs. Noord-Korea)
Onderverdeling aan de hand van:
- Geografische dimensies (Oost-europese staten, Latijns-Amerikaanse staten,..)
- Politieke kenmerken (Tijdens communisme: Vrije wereld, communistische wereld en neutrale
staten)
- 3 classificatiesystemen met telkens een tweedeling:
1) Autoritarisme vs. Democratie:
Via bril: hoe is macht binnen een samenleving verdeeld + hoe wordt macht uitgeoefend?
Democratische staten: Respecteert de principes van democratie. Verschillende soorten
democratie: 1) Vertegenwoordigende/representatieve democratie (vertegenwoordiging van
volk in regering/parlement). 2) Direct bestuurde democratie (volksvergaderingen etc. =
chaotisch).
Autoritarisme: dictatuur en totalitarisme:
Alle macht geconcentreerd bij 1 leider/leidende groep. Geen instemming van burgers met
gevoerde beleid. Absolute gehoorzaamheid wordt geëist/ afgedwongen met geweld.
Het belang van 1 groep/persoon domineert.
Autoritaire regimes: kan zowel links/rechts zijn.
Autoritaire regimes: verschillende vormen en gradaties:
Dictatuur vs. Totalitarisme: beiden zijn vorm van autoritair bestuur.
Totalitarisme is een 20 eeuwse invulling van autoritair regime, een dictatuur
niet perse.
Dictatuur: Dictator/absolute leider.
o In klassieke Rome: dictator = persoon die tijdelijk absolute
macht heeft verkregen tijdens een noodsituatie.
o In Moderne versie: dictator = leider die zich boven wet stelt.
Zijn/haar mandaat is niet in tijd beperkt. Dictator kan
onrechtmatig aan de macht zijn gekomen of legitiem
verkozen zijn (en toekomstige verkiezing schrappen).
Dictatuur = traditionele invulling v/e autoritair regime.
Totalitarisme: typisch 20ste eeuws fenomeen. Ontstond bij Italiaans Facisme.
Totalitaristische staat: controle over alle aspecten van de samenleving
(publiek én privé: controle over gedachten en activiteiten volk/individuen).
Verschil met dictatuur: privéleven blijft intact.
Autoritarisme vs. Totalitarisme:
Autoritarisme: autoriteit dictator is enkel gestoeld op macht om zijn wil aan
andere op te leggen. Macht komt vaak voor uit geweld, straf.
,2
Totalitarisme: Leider gaat volk overtuigen dat hij verkozen is door hogere
macht. Dat hij de waarheid kent. Leider overtuigt burgers van totalitaire
staat. Macht is gestoeld op een ideologie die burgers als waarheid
aanvaarden.
2) Presidentieel vs. Parlementaire staat
Het onderscheid tussen presidentieel en parlementair systeem = gebaseerd op verhouding
tussen uitvoerende en wetgevende macht.
Grootste verschillen:
- Aantal mensen dat de leiding heeft van uitvoerende macht
- Het selectieproces + aan wie (rechtstreeks aan het volk of aan het parlement) ze
verantwoording verschuldigd zijn.
3) Unitaire vs. (Conf)Federale staten
Unitaire staat :De soevereiniteit ligt exclusief bij de centrale regering (er zijn
geen deelstaten regeringen). Er kan wel op andere niveaus beslissingen
genomen worden MAAR die niveaus zijn altijd ondergeschikt aan centrale
regering. Centrale regering kan beslissingen van lagere niveaus herroepen
(andere niveaus zijn hiërarchisch ondergeschikt).
Voordelen:
o Overdracht van autoriteit aan subnationale overheden (deelstaten)
kan ongelijkheid in de hand werken overheidsdiensten van een
verschillend niveau bieden verschillende kwaliteit. Bij Unitaire staat is
dit geen probleem.
o Deelstaten regering kan politiek voeren die rechten van individuen
en minderheidsgroepen schendt.
Bv. In België discussie mbt taalvereisten voor sociale woning is
verschillend in Vlaanderen en Wallonië.
o Centrale regering kan met beperkt aantal middelen toch burgers van
minimum aan voorzieningen voorzien (efficientie). Meer middelen
voor diensten. Minder ‘verspilling’.
o Gevaar dat decentralisatie van macht politieke instabiliteit kan
meebrengen.
Multi level governance: Unitaire staten zijn formeel centraal/unitair
georganiseerd kennen wel zekere verdeling van bevoegdheden deze
verhouding tussen verschillende bestuursniveaus (lokaal, provinciaal,
regionaal, Europees, internationaal) = multi level governance. Wijst op
belang van verschillende beleidsniveau’s om problemen aan te pakken.
Nadelen:
o In een unitaire staat is de regering ver verwijderd van de burger.
o Wafelijzerpolitiek: als je de ene iets geeft, moet je de andere exact
hetzelfde geven (boven- en onderkant van wafelijzer zijn exact
zelfde).
Federale staten: In een federale staat ligt soevereiniteit niet exclusief bij
centrale regering. Wordt verdeeld tussen centrale regering en
,3
deelstaatregering (gedeelde soevereiniteit).
België: Federale regering, Vlaamse regering, Waalse regering, Bxl regering:
die staan allemaal op zelfde niveau – geen ondergeschiktheid – geen
hiërarchie).
Bv: Onderwijs is Vlaamse bevoegdheid (en Waalse en Duitstalige): als
Vlaamse regering beslissing neemt heeft federale regering niets te zeggen.
Nevenschikking kan verschillende vormen aannemen (in Duitsland kan
centrale regering soms toch nog eindbeslissing nemen, in België niet
mogelijk).
Essentie federale staat is een combinatie van 2 criteria 1) Autonomie 2)
Samenwerking tussen verschillende niveaus = Coöperatief federalisme
(In België, Duitsland). Wanneer samenwerkingsverbanden/verdeling van
machten van verschillende bestuursniveaus vastligt in grondwet =
Toegewezen bevoegdheden.
Wanneer er geen expliciete toebedeling/aanduiding is m.b.t. welk
bestuursniveau verantwoordelijk is voor onderwerp x = Residuaire
bevoegdheid. (bevoegdheid kan zowel deelstaten als federale overheid
toebehoren).
Duaal federalisme: Tussen verschillende bestuursniveaus is er geen
constitutionele samenwerking/band (Oorspronkelijk in USA).
Fiscale relaties tussen verschillende beleidsniveaus:
Aard van federale systeem groot stuk bepaald door fiscale relaties tussen
diverse beleidsniveaus.
A) Staten hebben een grote fiscale bevoegdheid: gaan zelf belastingen innen
en toebedelen = Verwervingsautonomie.
B) Fiscaliteit en belastingen worden op een gecentraliseerde manier geregeld
(in België) en de deelstaten gaan geld ontvangen/doorstorting via centrale
niveau (federaal) = Bestedingsautonomie. Gevaar: consumptiefederalisme:
omdat ze zelf geld niet moeten innen om te kunnen uitgeven: te gemakkelijk
geld uitgeven.
Voordelen:
o D.m.v. deelstaten staat overheid dichter bij de burgers beleid op
maat (op noden van regio).
o Snellere de-escalatie van conflicten tussen verschillende identiteiten
in staat.
Bv. Ierland, Irak.
Nadelen:
o Assymetrie: instellingen deelstaten zijn verschillend georganiseerd. In
Vlaanderen zijn gemeenschappen en gewesten gefusioneerd. In
Wallonië niet.
o Kostelijk: alle verschillende deelstaatregeringen kosten geld.
o Zeer ingewikkeld, wie heeft welke bevoegdheid?
, 4
o Joint decision trap: deelstaten en federale staat moet overleggen
over bepaalde elementen.
Bv. Corona crisis: federaal wil dat scholen gesloten worden maar
onderwijs is deelstatenmaterie (en vlaamse en waalse regering
hadden elks een andere visie).
Federale staten kunnen sterk van elkaar verschillen cfr. Passen zich aan omstandigheden aan.
Doch alle federale systemen = bepaalde kenmerken gemeen:
o Autonome niveaus van regering of beleid: zowel centrale
regering als deelstaten = aantal machten waarop ander geen
beslag kan leggen.
o Verantwoordelijkheden en machten van deelstaten en federale
staat staan beschreven in grondwet. Geen van beiden kan
unilateraal grondwet veranderen.
o Er is een scheidsrechterlijke instantie (grondwettelijk hof) die
conflicten tussen deelstaten en federale staat beslecht.
o Al de systemen/instellingen zijn met elkaar verbonden.
Vlinderakkoord: Laatste aanpassing in staatsstructuur (grondwet) was in 2011, dit is het zogeheten
vlinderakkoord (Di Rupo’s vlinderdas).
Vinderakkoord behandelde 3 luiken:
1) Bevoegdheidsoverdrachten
2) Hervorming van de fienancieringswet
3) Hervorming van de instellingen (waaronder senaat).
Confederalisme:
Confederalisme à la belge (moderne, minder strikte definitie confederalisme) Vlaanderen en
Wallonië zou over autonomie beschikken die veel verder gaat dan tot nu toe verworven (voldoet niet
helemaal aan internationaal aanvaarde definitie confederalisme).
Confederalisme is de meest losse vorm van samenwerking in een staat een samenwerking tussen
onafhankelijke staten aka statenbond.
Verschil tussen confederalisme (statenbond) en Federale staat (bondstaat):
Confederalisme (statenbond) Federale staat (bondstaat)
Soevereiniteit staten intact (onafhankelijke Federale regering : leiding
soevereine staten). Alle macht bij staten.
Functie van confederale overheid is gelimiteerd Groot deel soevereiniteit ligt bij federale staat
(bv. Defensie, beheer van de munt)
Recht op secessie Geen recht op secessie
Meest gedecentraliseerde vorm van politieke Nevenschikking bevoegdheden
organisatie (NAVO, USA in 1750)
Samenwerking verschillende bevoegdheden
Kompetenzkompetenz bij deelstaten Kompetentzkompetenz verankert in federale
grondwet
Onrechtstreeks: parlementsleden worden Rechtstreeks: parlementsleden worden
…..
H7(8): staat en parlement
3. Typologieën van politieke stelsels
(soorten onderscheiden bv. België vs. Noord-Korea)
Onderverdeling aan de hand van:
- Geografische dimensies (Oost-europese staten, Latijns-Amerikaanse staten,..)
- Politieke kenmerken (Tijdens communisme: Vrije wereld, communistische wereld en neutrale
staten)
- 3 classificatiesystemen met telkens een tweedeling:
1) Autoritarisme vs. Democratie:
Via bril: hoe is macht binnen een samenleving verdeeld + hoe wordt macht uitgeoefend?
Democratische staten: Respecteert de principes van democratie. Verschillende soorten
democratie: 1) Vertegenwoordigende/representatieve democratie (vertegenwoordiging van
volk in regering/parlement). 2) Direct bestuurde democratie (volksvergaderingen etc. =
chaotisch).
Autoritarisme: dictatuur en totalitarisme:
Alle macht geconcentreerd bij 1 leider/leidende groep. Geen instemming van burgers met
gevoerde beleid. Absolute gehoorzaamheid wordt geëist/ afgedwongen met geweld.
Het belang van 1 groep/persoon domineert.
Autoritaire regimes: kan zowel links/rechts zijn.
Autoritaire regimes: verschillende vormen en gradaties:
Dictatuur vs. Totalitarisme: beiden zijn vorm van autoritair bestuur.
Totalitarisme is een 20 eeuwse invulling van autoritair regime, een dictatuur
niet perse.
Dictatuur: Dictator/absolute leider.
o In klassieke Rome: dictator = persoon die tijdelijk absolute
macht heeft verkregen tijdens een noodsituatie.
o In Moderne versie: dictator = leider die zich boven wet stelt.
Zijn/haar mandaat is niet in tijd beperkt. Dictator kan
onrechtmatig aan de macht zijn gekomen of legitiem
verkozen zijn (en toekomstige verkiezing schrappen).
Dictatuur = traditionele invulling v/e autoritair regime.
Totalitarisme: typisch 20ste eeuws fenomeen. Ontstond bij Italiaans Facisme.
Totalitaristische staat: controle over alle aspecten van de samenleving
(publiek én privé: controle over gedachten en activiteiten volk/individuen).
Verschil met dictatuur: privéleven blijft intact.
Autoritarisme vs. Totalitarisme:
Autoritarisme: autoriteit dictator is enkel gestoeld op macht om zijn wil aan
andere op te leggen. Macht komt vaak voor uit geweld, straf.
,2
Totalitarisme: Leider gaat volk overtuigen dat hij verkozen is door hogere
macht. Dat hij de waarheid kent. Leider overtuigt burgers van totalitaire
staat. Macht is gestoeld op een ideologie die burgers als waarheid
aanvaarden.
2) Presidentieel vs. Parlementaire staat
Het onderscheid tussen presidentieel en parlementair systeem = gebaseerd op verhouding
tussen uitvoerende en wetgevende macht.
Grootste verschillen:
- Aantal mensen dat de leiding heeft van uitvoerende macht
- Het selectieproces + aan wie (rechtstreeks aan het volk of aan het parlement) ze
verantwoording verschuldigd zijn.
3) Unitaire vs. (Conf)Federale staten
Unitaire staat :De soevereiniteit ligt exclusief bij de centrale regering (er zijn
geen deelstaten regeringen). Er kan wel op andere niveaus beslissingen
genomen worden MAAR die niveaus zijn altijd ondergeschikt aan centrale
regering. Centrale regering kan beslissingen van lagere niveaus herroepen
(andere niveaus zijn hiërarchisch ondergeschikt).
Voordelen:
o Overdracht van autoriteit aan subnationale overheden (deelstaten)
kan ongelijkheid in de hand werken overheidsdiensten van een
verschillend niveau bieden verschillende kwaliteit. Bij Unitaire staat is
dit geen probleem.
o Deelstaten regering kan politiek voeren die rechten van individuen
en minderheidsgroepen schendt.
Bv. In België discussie mbt taalvereisten voor sociale woning is
verschillend in Vlaanderen en Wallonië.
o Centrale regering kan met beperkt aantal middelen toch burgers van
minimum aan voorzieningen voorzien (efficientie). Meer middelen
voor diensten. Minder ‘verspilling’.
o Gevaar dat decentralisatie van macht politieke instabiliteit kan
meebrengen.
Multi level governance: Unitaire staten zijn formeel centraal/unitair
georganiseerd kennen wel zekere verdeling van bevoegdheden deze
verhouding tussen verschillende bestuursniveaus (lokaal, provinciaal,
regionaal, Europees, internationaal) = multi level governance. Wijst op
belang van verschillende beleidsniveau’s om problemen aan te pakken.
Nadelen:
o In een unitaire staat is de regering ver verwijderd van de burger.
o Wafelijzerpolitiek: als je de ene iets geeft, moet je de andere exact
hetzelfde geven (boven- en onderkant van wafelijzer zijn exact
zelfde).
Federale staten: In een federale staat ligt soevereiniteit niet exclusief bij
centrale regering. Wordt verdeeld tussen centrale regering en
,3
deelstaatregering (gedeelde soevereiniteit).
België: Federale regering, Vlaamse regering, Waalse regering, Bxl regering:
die staan allemaal op zelfde niveau – geen ondergeschiktheid – geen
hiërarchie).
Bv: Onderwijs is Vlaamse bevoegdheid (en Waalse en Duitstalige): als
Vlaamse regering beslissing neemt heeft federale regering niets te zeggen.
Nevenschikking kan verschillende vormen aannemen (in Duitsland kan
centrale regering soms toch nog eindbeslissing nemen, in België niet
mogelijk).
Essentie federale staat is een combinatie van 2 criteria 1) Autonomie 2)
Samenwerking tussen verschillende niveaus = Coöperatief federalisme
(In België, Duitsland). Wanneer samenwerkingsverbanden/verdeling van
machten van verschillende bestuursniveaus vastligt in grondwet =
Toegewezen bevoegdheden.
Wanneer er geen expliciete toebedeling/aanduiding is m.b.t. welk
bestuursniveau verantwoordelijk is voor onderwerp x = Residuaire
bevoegdheid. (bevoegdheid kan zowel deelstaten als federale overheid
toebehoren).
Duaal federalisme: Tussen verschillende bestuursniveaus is er geen
constitutionele samenwerking/band (Oorspronkelijk in USA).
Fiscale relaties tussen verschillende beleidsniveaus:
Aard van federale systeem groot stuk bepaald door fiscale relaties tussen
diverse beleidsniveaus.
A) Staten hebben een grote fiscale bevoegdheid: gaan zelf belastingen innen
en toebedelen = Verwervingsautonomie.
B) Fiscaliteit en belastingen worden op een gecentraliseerde manier geregeld
(in België) en de deelstaten gaan geld ontvangen/doorstorting via centrale
niveau (federaal) = Bestedingsautonomie. Gevaar: consumptiefederalisme:
omdat ze zelf geld niet moeten innen om te kunnen uitgeven: te gemakkelijk
geld uitgeven.
Voordelen:
o D.m.v. deelstaten staat overheid dichter bij de burgers beleid op
maat (op noden van regio).
o Snellere de-escalatie van conflicten tussen verschillende identiteiten
in staat.
Bv. Ierland, Irak.
Nadelen:
o Assymetrie: instellingen deelstaten zijn verschillend georganiseerd. In
Vlaanderen zijn gemeenschappen en gewesten gefusioneerd. In
Wallonië niet.
o Kostelijk: alle verschillende deelstaatregeringen kosten geld.
o Zeer ingewikkeld, wie heeft welke bevoegdheid?
, 4
o Joint decision trap: deelstaten en federale staat moet overleggen
over bepaalde elementen.
Bv. Corona crisis: federaal wil dat scholen gesloten worden maar
onderwijs is deelstatenmaterie (en vlaamse en waalse regering
hadden elks een andere visie).
Federale staten kunnen sterk van elkaar verschillen cfr. Passen zich aan omstandigheden aan.
Doch alle federale systemen = bepaalde kenmerken gemeen:
o Autonome niveaus van regering of beleid: zowel centrale
regering als deelstaten = aantal machten waarop ander geen
beslag kan leggen.
o Verantwoordelijkheden en machten van deelstaten en federale
staat staan beschreven in grondwet. Geen van beiden kan
unilateraal grondwet veranderen.
o Er is een scheidsrechterlijke instantie (grondwettelijk hof) die
conflicten tussen deelstaten en federale staat beslecht.
o Al de systemen/instellingen zijn met elkaar verbonden.
Vlinderakkoord: Laatste aanpassing in staatsstructuur (grondwet) was in 2011, dit is het zogeheten
vlinderakkoord (Di Rupo’s vlinderdas).
Vinderakkoord behandelde 3 luiken:
1) Bevoegdheidsoverdrachten
2) Hervorming van de fienancieringswet
3) Hervorming van de instellingen (waaronder senaat).
Confederalisme:
Confederalisme à la belge (moderne, minder strikte definitie confederalisme) Vlaanderen en
Wallonië zou over autonomie beschikken die veel verder gaat dan tot nu toe verworven (voldoet niet
helemaal aan internationaal aanvaarde definitie confederalisme).
Confederalisme is de meest losse vorm van samenwerking in een staat een samenwerking tussen
onafhankelijke staten aka statenbond.
Verschil tussen confederalisme (statenbond) en Federale staat (bondstaat):
Confederalisme (statenbond) Federale staat (bondstaat)
Soevereiniteit staten intact (onafhankelijke Federale regering : leiding
soevereine staten). Alle macht bij staten.
Functie van confederale overheid is gelimiteerd Groot deel soevereiniteit ligt bij federale staat
(bv. Defensie, beheer van de munt)
Recht op secessie Geen recht op secessie
Meest gedecentraliseerde vorm van politieke Nevenschikking bevoegdheden
organisatie (NAVO, USA in 1750)
Samenwerking verschillende bevoegdheden
Kompetenzkompetenz bij deelstaten Kompetentzkompetenz verankert in federale
grondwet
Onrechtstreeks: parlementsleden worden Rechtstreeks: parlementsleden worden