Literatuur samenvatting Forensische Psychologie
DEEL 1 — Geschiedenis en ethiek van de forensische psychologie
1.1 Ontstaan en ontwikkeling van de forensische psychologie
De forensische psychologie is het vakgebied dat de brug slaat tussen psychologie
en recht. De wortels liggen al in de Oud-Griekse en Indiase beschavingen,
waar voor het eerst nagedacht werd over de toerekeningsvatbaarheid van
mensen met een verstandelijke beperking of psychische stoornis. In Europa
kwam de discipline pas echt op gang in de 18e en 19e eeuw, met een focus op
de krankzinnigheidsverdediging (“insanity defense”) en later op de
psychologie van getuigenverklaringen.
Een belangrijk keerpunt was de zaak van Hadfield (1800), waarin voor het eerst
krankzinnigheid werd erkend zonder dat de werkelijkheidstoetsing verloren was
gegaan. Philippe Pinel introduceerde het begrip “manie sans délire” (waanzin
zonder wanen), en uit deze traditie ontstond de McNaughten-regel: iemand is
ontoerekeningsvatbaar als hij niet weet wat hij doet of niet weet dat het verkeerd
is.
In de 20e eeuw werden empirische grondslagen gelegd door psychologen zoals
Cattell, die aantoonde dat geheugen onbetrouwbaar is, en Münsterberg, die
pleitte voor toepassing van psychologie in recht en politie. Na de juridische
erkenning van psychologen als deskundigen in de VS (zaken Hidden v. MLI, 1954
en Jenkins v. State, 1962) ontwikkelde de forensische psychologie zich tot een
professioneel veld. In 1969 werd de American Psychology-Law Society
opgericht.
Tegenwoordig bestrijkt het veld uiteenlopende domeinen:
Risicotaxatie en behandeling van delinquenten
Forensische neuropsychologie
Getuigenverklaringen en valse bekentenissen
Politiepsychologie
Slachtofferhulp en herstelrecht
Behandeling in gevangenissen en TBS-instellingen
1.2 Thema’s in de hedendaagse forensische psychologie
De hedendaagse forensische psychologie richt zich niet enkel op het individu,
maar ook op de maatschappelijke en culturele context van criminaliteit. Zo
is er groeiende aandacht voor de oververtegenwoordiging van BIPOC-
populaties (Black, Indigenous, People of Color) in het rechtssysteem. Veel
diagnostische instrumenten zijn nog steeds niet gevalideerd voor diverse
groepen, wat de kans op bias vergroot.
Daarnaast speelt media en populaire cultuur (zoals het “CSI-effect”) een
invloedrijke rol in hoe publiek en jury’s bewijs interpreteren, wat implicaties heeft
voor gerechtelijke beslissingen.
1.3 Ethische dilemma’s in de forensische psychologie
,Volgens Moore & Adshead (Week 1) onderscheidt de forensische psychologie
zich van de klinische psychologie door haar dubbele loyaliteit: enerzijds aan de
cliënt, anderzijds aan de maatschappij en het recht.
Waar de klinische praktijk vooral deontologisch is (gericht op intentie en
welzijn), werkt de forensische praktijk vaak utilitaristisch (gericht op
maatschappelijk nut en risicobeheersing).
Vier basisprincipes van ethiek:
1. Respect voor autonomie
2. Weldadigheid (beneficence)
3. Niet-schaden (non-maleficence)
4. Rechtvaardigheid (gelijke behandeling en verdeling van middelen)
Problemen ontstaan wanneer deze principes botsen — bijvoorbeeld wanneer
autonomie (weigeren van behandeling) ingaat tegen weldadigheid (gedwongen
medicatie).
Belangrijke ethische thema’s:
Rol en context: de psycholoog is er niet voor therapie, maar om de
rechter te informeren.
Informed consent: de onderzochte moet weten dat het onderzoek niet
bedoeld is voor zijn welzijn.
Objectiviteit: psychologen moeten bewust zijn van eigen bias (bv. door
media of dossiervoorkennis).
Geheimhouding: is niet absoluut; bij gevaar voor anderen mag of moet
informatie gedeeld worden.
Labeling: het plakken van forensische diagnoses kan iemands identiteit
en gedrag beïnvloeden — soms negatief.
Het ethisch handelen van forensisch psychologen vraagt voortdurende afweging
tussen individuele rechten en maatschappelijke veiligheid.
DEEL 2 — Risicotaxatie en behandelmodellen (RNR & GLM)
2.1 Het RNR-model (Andrews, Bonta & Wormith)
Het Risk-Need-Responsivity (RNR)-model vormt de hoeksteen van moderne
forensische behandeling.
Het model stelt dat effectieve rehabilitatie gebaseerd moet zijn op drie principes:
1. Risk: het intensiteitsniveau van behandeling moet afgestemd zijn op het
risiconiveau van recidive.
2. Need: interventies moeten zich richten op criminogene behoeften —
dynamische factoren die verband houden met crimineel gedrag.
3. Responsivity: behandeling moet aansluiten bij het leer- en
motivatieniveau van de dader.
, De Central Eight risicofactoren vormen de kern van het model:
Big Four: antisociale persoonlijkheid, antisociale cognities, antisociale
vrienden, delictgeschiedenis
Moderate Four: werk/schoolproblemen, gezinsproblemen, middelengebruik,
gebrek aan vrijetijdsbesteding
Het RNR-model benadrukt dat behandeling gericht moet zijn op
gedragsverandering via cognitief-sociale leertheorie (modeling, beloning,
probleemoplossing) en dat een goede therapeutische relatie cruciaal is, maar
onvoldoende zonder structuur.
2.2 Het Good Lives Model (GLM)
Het Good Lives Model (Ward & Stewart) ontstond als reactie op het RNR-
model, dat te veel nadruk zou leggen op risico’s en tekorten.
Het GLM is een sterktegericht, humanistisch model dat stelt dat mensen —
ook delinquenten — streven naar het verwezenlijken van primaire
levensdoelen (“primary goods”) zoals:
Leven en gezondheid
Kennis en competentie
Innerlijke rust
Relaties en gemeenschap
Autonomie en zingeving
Criminaliteit ontstaat volgens het GLM wanneer iemand op een verkeerde of
ineffectieve manier probeert deze levensdoelen te bereiken, bijvoorbeeld door
gebrekkige vaardigheden of externe beperkingen.
Het GLM richt zich op het opbouwen van capaciteiten om deze doelen op
prosociale wijze te realiseren. Hierdoor kan het model motiverender en
menselijker zijn dan het RNR-model, vooral bij cliënten met ernstige
psychopathologie (zoals TBS-patiënten).
2.3 Vergelijking en integratie
Hoewel RNR en GLM vaak tegenover elkaar worden geplaatst, vullen ze elkaar in
wezen aan:
RNR is risicogericht en evidence-based.
GLM is motiverend en persoonsgericht.
Samen bieden ze een ethisch en praktisch kader voor forensische
behandeling: risico’s verminderen door sterke kanten te versterken.
Beide modellen worden ondersteund door de General Personality and
Cognitive Social Learning Theory (GPCSL), die gedrag verklaart uit
interacties tussen persoonlijkheid, cognities, sociale invloeden en leerprocessen.
2.4 Empirische bevindingen
Meta-analyses tonen dat:
DEEL 1 — Geschiedenis en ethiek van de forensische psychologie
1.1 Ontstaan en ontwikkeling van de forensische psychologie
De forensische psychologie is het vakgebied dat de brug slaat tussen psychologie
en recht. De wortels liggen al in de Oud-Griekse en Indiase beschavingen,
waar voor het eerst nagedacht werd over de toerekeningsvatbaarheid van
mensen met een verstandelijke beperking of psychische stoornis. In Europa
kwam de discipline pas echt op gang in de 18e en 19e eeuw, met een focus op
de krankzinnigheidsverdediging (“insanity defense”) en later op de
psychologie van getuigenverklaringen.
Een belangrijk keerpunt was de zaak van Hadfield (1800), waarin voor het eerst
krankzinnigheid werd erkend zonder dat de werkelijkheidstoetsing verloren was
gegaan. Philippe Pinel introduceerde het begrip “manie sans délire” (waanzin
zonder wanen), en uit deze traditie ontstond de McNaughten-regel: iemand is
ontoerekeningsvatbaar als hij niet weet wat hij doet of niet weet dat het verkeerd
is.
In de 20e eeuw werden empirische grondslagen gelegd door psychologen zoals
Cattell, die aantoonde dat geheugen onbetrouwbaar is, en Münsterberg, die
pleitte voor toepassing van psychologie in recht en politie. Na de juridische
erkenning van psychologen als deskundigen in de VS (zaken Hidden v. MLI, 1954
en Jenkins v. State, 1962) ontwikkelde de forensische psychologie zich tot een
professioneel veld. In 1969 werd de American Psychology-Law Society
opgericht.
Tegenwoordig bestrijkt het veld uiteenlopende domeinen:
Risicotaxatie en behandeling van delinquenten
Forensische neuropsychologie
Getuigenverklaringen en valse bekentenissen
Politiepsychologie
Slachtofferhulp en herstelrecht
Behandeling in gevangenissen en TBS-instellingen
1.2 Thema’s in de hedendaagse forensische psychologie
De hedendaagse forensische psychologie richt zich niet enkel op het individu,
maar ook op de maatschappelijke en culturele context van criminaliteit. Zo
is er groeiende aandacht voor de oververtegenwoordiging van BIPOC-
populaties (Black, Indigenous, People of Color) in het rechtssysteem. Veel
diagnostische instrumenten zijn nog steeds niet gevalideerd voor diverse
groepen, wat de kans op bias vergroot.
Daarnaast speelt media en populaire cultuur (zoals het “CSI-effect”) een
invloedrijke rol in hoe publiek en jury’s bewijs interpreteren, wat implicaties heeft
voor gerechtelijke beslissingen.
1.3 Ethische dilemma’s in de forensische psychologie
,Volgens Moore & Adshead (Week 1) onderscheidt de forensische psychologie
zich van de klinische psychologie door haar dubbele loyaliteit: enerzijds aan de
cliënt, anderzijds aan de maatschappij en het recht.
Waar de klinische praktijk vooral deontologisch is (gericht op intentie en
welzijn), werkt de forensische praktijk vaak utilitaristisch (gericht op
maatschappelijk nut en risicobeheersing).
Vier basisprincipes van ethiek:
1. Respect voor autonomie
2. Weldadigheid (beneficence)
3. Niet-schaden (non-maleficence)
4. Rechtvaardigheid (gelijke behandeling en verdeling van middelen)
Problemen ontstaan wanneer deze principes botsen — bijvoorbeeld wanneer
autonomie (weigeren van behandeling) ingaat tegen weldadigheid (gedwongen
medicatie).
Belangrijke ethische thema’s:
Rol en context: de psycholoog is er niet voor therapie, maar om de
rechter te informeren.
Informed consent: de onderzochte moet weten dat het onderzoek niet
bedoeld is voor zijn welzijn.
Objectiviteit: psychologen moeten bewust zijn van eigen bias (bv. door
media of dossiervoorkennis).
Geheimhouding: is niet absoluut; bij gevaar voor anderen mag of moet
informatie gedeeld worden.
Labeling: het plakken van forensische diagnoses kan iemands identiteit
en gedrag beïnvloeden — soms negatief.
Het ethisch handelen van forensisch psychologen vraagt voortdurende afweging
tussen individuele rechten en maatschappelijke veiligheid.
DEEL 2 — Risicotaxatie en behandelmodellen (RNR & GLM)
2.1 Het RNR-model (Andrews, Bonta & Wormith)
Het Risk-Need-Responsivity (RNR)-model vormt de hoeksteen van moderne
forensische behandeling.
Het model stelt dat effectieve rehabilitatie gebaseerd moet zijn op drie principes:
1. Risk: het intensiteitsniveau van behandeling moet afgestemd zijn op het
risiconiveau van recidive.
2. Need: interventies moeten zich richten op criminogene behoeften —
dynamische factoren die verband houden met crimineel gedrag.
3. Responsivity: behandeling moet aansluiten bij het leer- en
motivatieniveau van de dader.
, De Central Eight risicofactoren vormen de kern van het model:
Big Four: antisociale persoonlijkheid, antisociale cognities, antisociale
vrienden, delictgeschiedenis
Moderate Four: werk/schoolproblemen, gezinsproblemen, middelengebruik,
gebrek aan vrijetijdsbesteding
Het RNR-model benadrukt dat behandeling gericht moet zijn op
gedragsverandering via cognitief-sociale leertheorie (modeling, beloning,
probleemoplossing) en dat een goede therapeutische relatie cruciaal is, maar
onvoldoende zonder structuur.
2.2 Het Good Lives Model (GLM)
Het Good Lives Model (Ward & Stewart) ontstond als reactie op het RNR-
model, dat te veel nadruk zou leggen op risico’s en tekorten.
Het GLM is een sterktegericht, humanistisch model dat stelt dat mensen —
ook delinquenten — streven naar het verwezenlijken van primaire
levensdoelen (“primary goods”) zoals:
Leven en gezondheid
Kennis en competentie
Innerlijke rust
Relaties en gemeenschap
Autonomie en zingeving
Criminaliteit ontstaat volgens het GLM wanneer iemand op een verkeerde of
ineffectieve manier probeert deze levensdoelen te bereiken, bijvoorbeeld door
gebrekkige vaardigheden of externe beperkingen.
Het GLM richt zich op het opbouwen van capaciteiten om deze doelen op
prosociale wijze te realiseren. Hierdoor kan het model motiverender en
menselijker zijn dan het RNR-model, vooral bij cliënten met ernstige
psychopathologie (zoals TBS-patiënten).
2.3 Vergelijking en integratie
Hoewel RNR en GLM vaak tegenover elkaar worden geplaatst, vullen ze elkaar in
wezen aan:
RNR is risicogericht en evidence-based.
GLM is motiverend en persoonsgericht.
Samen bieden ze een ethisch en praktisch kader voor forensische
behandeling: risico’s verminderen door sterke kanten te versterken.
Beide modellen worden ondersteund door de General Personality and
Cognitive Social Learning Theory (GPCSL), die gedrag verklaart uit
interacties tussen persoonlijkheid, cognities, sociale invloeden en leerprocessen.
2.4 Empirische bevindingen
Meta-analyses tonen dat: