Biologie Samenvatting: DNA
DNA: Bevat informatie over erfelijke eigenschappen.
Genoom: Al het erfelijke materiaal in een organisme.
- Bij eukaryoten: Het DNA zit in de celkern (kern DNA) en in de mitochondriën
(mtDNA) en bij planten in hun bladgroenkorrels.
- Bij prokaryoten: Het DNA zit los in de cytoplasma van de cel en soms plasmiden.
Plasmiden: Zijn korte stukjes cirkelvormig DNA.
DNA molecuul is een nucleïnezuur:
De bouw van DNA: DNA bestaat uit twee ketens van aan elkaar gekoppelde nucleotiden.
Een nucleotide is opgebouwd uit:
1. Monosacharide (Desoxyribose)
1. Fosfaatgroep
2. Stikstofbase
De 4 stikstofbasen: Car in the Garage - Apple of the Tree
1. Adenine(A)
2. Cytosine ( C)
3. Guanine (G)
4. Thymine(T)
- Als de stikstofbasen koppelen ontstaat er een dubbelstrengs DNA waarin de ketens
een helixstructuur hebben.
Chromosomen: Lange dunne draden met erfelijke materiaal
Chromosoom bestaat uit: Lange dubbelstrengs DNA-molecuul dat rond eiwitten is
gewikkeld
DNA-sequentie = de volgorde van A, T, C, G. (nucleotidenvolgorde)
Gen: Is een deel van een chromosoom dat informatie bevat voor een of meer erfelijke
eigenschappen.
Coderend DNA:
Met de DNA-sequentie van een gen kunnen ribosomen een of meer eiwitten maken.
Niet coderend DNA: Grote delen van het DNA coderen/ zorgen niet voor eiwitten.
een deel daarvan
- Een deel van het DNA zorgt voor moleculen die de eiwitsynthese regelen.
- Sommige stukken DNA regelen zelf de eiwitsynthese.
- Er zijn ook genen die geen functie meer hebben (ze werken niet meer).
, Basisstof 2: DNA-Replicatie
Interfase: De fase tussen twee celdelingen
S- fase (synthesefase): In deze fase wordt het DNA in de chromosomen gekopieerd. Dat
noem je DNA-replicatie.
M-fase (mitose): In deze fase vindt celdeling plaats en worden de kopieën van de
chromosomen verdeeld over de dochtercellen. Hierdoor is het genoom (al het DNA) in beide
dochtercellen gelijk.
DNA-replicatie: Vindt plaats in de S-fase van de celcyclus.
- DNA-replicatie begint met het verbreken van de verbindingen tussen de basenparen.
- Het enzym DNA-polymerase verbindt vrije nucleotiden aan de vrijgekomen
stikstofbasen van een enkelvoudige nucleotideketen.
- Aan elke originele nucleotideketen ontstaat een nieuwe nucleotideketen.
- Na DNA-replicatie bestaat een chromosoom uit twee chromatiden die in het midden
nog aan elkaar vastzitten.
Telomeren:
Uiteinden van de chromosomen die bestaan uit niet coderend-DNA ingekapseld in
beschermende eiwitten. Ze worden bij iedere celdeling korter, wat leidt tot veroudering.
- De levensduur van de cellen van een organisme hangt af van de lengte van
telomeren en de snelheid waarmee ze korter worden.
- Bij de mens zijn de telomeren na ongeveer 50 celdelingen zo kort dat de cel zich niet
meer kan delen en celdood ondergaat.
Embryonale stamcellen bevatten het enzym telomerase dat de telomeren na DNA-replicatie
weer langer kan maken.Niet coderend DNA in een beschermd kapsel van eiwitten. Zit aan
het uiteinde van de chromosomen.
Basisstof 3: Eiwitsynthese
Transcriptie:
1. Een stukje DNA wordt gekopieerd naar RNA.
2. Het RNA wordt gevormd langs een deel van het DNA-molecuul.
3. Het RNA verlaat de celkern en wordt gebruikt om eiwitten te maken.
RNA (Ribonucleïnezuur):
- Bestaat uit nucleotiden
- Bestaat uit één keten
- Bevatten (monosacharide) ribose in plaats van desoxyribose
- Bevat de stikstofbase uracil (U) in plaats van thymine (T).
- Brengt code van een gen over naar de ribosomen.
mRNA (messenger RNA) : Brengt de informatie voor een eiwit over naar een ribosoom in
het cytoplasma. Bij eukaryoten: verlaat mRNA via kerporien de celkern
Translatie: Het proces waarbij het mRNA in de ribosomen wordt gebruikt om een eiwit te
maken door aminozuren aan elkaar te koppelen.
DNA: Bevat informatie over erfelijke eigenschappen.
Genoom: Al het erfelijke materiaal in een organisme.
- Bij eukaryoten: Het DNA zit in de celkern (kern DNA) en in de mitochondriën
(mtDNA) en bij planten in hun bladgroenkorrels.
- Bij prokaryoten: Het DNA zit los in de cytoplasma van de cel en soms plasmiden.
Plasmiden: Zijn korte stukjes cirkelvormig DNA.
DNA molecuul is een nucleïnezuur:
De bouw van DNA: DNA bestaat uit twee ketens van aan elkaar gekoppelde nucleotiden.
Een nucleotide is opgebouwd uit:
1. Monosacharide (Desoxyribose)
1. Fosfaatgroep
2. Stikstofbase
De 4 stikstofbasen: Car in the Garage - Apple of the Tree
1. Adenine(A)
2. Cytosine ( C)
3. Guanine (G)
4. Thymine(T)
- Als de stikstofbasen koppelen ontstaat er een dubbelstrengs DNA waarin de ketens
een helixstructuur hebben.
Chromosomen: Lange dunne draden met erfelijke materiaal
Chromosoom bestaat uit: Lange dubbelstrengs DNA-molecuul dat rond eiwitten is
gewikkeld
DNA-sequentie = de volgorde van A, T, C, G. (nucleotidenvolgorde)
Gen: Is een deel van een chromosoom dat informatie bevat voor een of meer erfelijke
eigenschappen.
Coderend DNA:
Met de DNA-sequentie van een gen kunnen ribosomen een of meer eiwitten maken.
Niet coderend DNA: Grote delen van het DNA coderen/ zorgen niet voor eiwitten.
een deel daarvan
- Een deel van het DNA zorgt voor moleculen die de eiwitsynthese regelen.
- Sommige stukken DNA regelen zelf de eiwitsynthese.
- Er zijn ook genen die geen functie meer hebben (ze werken niet meer).
, Basisstof 2: DNA-Replicatie
Interfase: De fase tussen twee celdelingen
S- fase (synthesefase): In deze fase wordt het DNA in de chromosomen gekopieerd. Dat
noem je DNA-replicatie.
M-fase (mitose): In deze fase vindt celdeling plaats en worden de kopieën van de
chromosomen verdeeld over de dochtercellen. Hierdoor is het genoom (al het DNA) in beide
dochtercellen gelijk.
DNA-replicatie: Vindt plaats in de S-fase van de celcyclus.
- DNA-replicatie begint met het verbreken van de verbindingen tussen de basenparen.
- Het enzym DNA-polymerase verbindt vrije nucleotiden aan de vrijgekomen
stikstofbasen van een enkelvoudige nucleotideketen.
- Aan elke originele nucleotideketen ontstaat een nieuwe nucleotideketen.
- Na DNA-replicatie bestaat een chromosoom uit twee chromatiden die in het midden
nog aan elkaar vastzitten.
Telomeren:
Uiteinden van de chromosomen die bestaan uit niet coderend-DNA ingekapseld in
beschermende eiwitten. Ze worden bij iedere celdeling korter, wat leidt tot veroudering.
- De levensduur van de cellen van een organisme hangt af van de lengte van
telomeren en de snelheid waarmee ze korter worden.
- Bij de mens zijn de telomeren na ongeveer 50 celdelingen zo kort dat de cel zich niet
meer kan delen en celdood ondergaat.
Embryonale stamcellen bevatten het enzym telomerase dat de telomeren na DNA-replicatie
weer langer kan maken.Niet coderend DNA in een beschermd kapsel van eiwitten. Zit aan
het uiteinde van de chromosomen.
Basisstof 3: Eiwitsynthese
Transcriptie:
1. Een stukje DNA wordt gekopieerd naar RNA.
2. Het RNA wordt gevormd langs een deel van het DNA-molecuul.
3. Het RNA verlaat de celkern en wordt gebruikt om eiwitten te maken.
RNA (Ribonucleïnezuur):
- Bestaat uit nucleotiden
- Bestaat uit één keten
- Bevatten (monosacharide) ribose in plaats van desoxyribose
- Bevat de stikstofbase uracil (U) in plaats van thymine (T).
- Brengt code van een gen over naar de ribosomen.
mRNA (messenger RNA) : Brengt de informatie voor een eiwit over naar een ribosoom in
het cytoplasma. Bij eukaryoten: verlaat mRNA via kerporien de celkern
Translatie: Het proces waarbij het mRNA in de ribosomen wordt gebruikt om een eiwit te
maken door aminozuren aan elkaar te koppelen.