HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN SITUERING
EEN DEFINITIE VAN LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE
= de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen bij
toenemende leeftijd, dus van conceptie tot aan de dood.
- Wetenschappelijke benadering: onderzoekers toetsen hun hypotheses over de aard van het verloop van de
menselijke ontwikkeling m.b.v. wetenschappelijke bewijzen.
- Menselijke ontwikkeling: men probeert inzicht te krijgen op universele ontwikkelingsprincipes, de invloed van
culturele, raciale en etnische verschillen, en de unieke aspecten van individuen.
→ Groei = toename in woordenschat, meer autonomie ontwikkelen
→ Verandering = iets zichtbaar, dus vooral lichamelijk (leren stappen, waarden en normen…
→ Stabiliteit = je blijft niet onneindig jong, relaties…
- Ontwikkeling in elke levensperiode: ontwikkelingspsychologen gaan ervan uit dat mensen in sommige
opzichten tot aan het einde van hun leven blijven groeien en veranderen.
WAT IS ONTWIKKELING?
= “het veranderen van een aanwezig structuur” die zicht ont-wikkelt, ont-vouwt en ont plooit.
Structuren die veranderen = zindelijkheid, lichamelijke en cognitieve veranderingen
Kenmerken:
- Er is ontwikkeling gedurende de hele levenscyclus
- Er treden gedragsveranderingen op: zowel het verwerven van nieuwe mogelijkheden als het verliezen van een
bepaalde functie/vaardigheid (winst-verlies). Vb. Lien kan op 1 jaar zelfstandig lopen (winst), opa kan steeds minder
onthouden (verlies)
- Ontwikkeling heeft het karakter van een levenslang proces: kent een verloop in tijd dat een voortgang inhoudt
(geen momentopname).
ACTUELE VRAAGSTUKKEN EN ONDERWERPEN IN DE
LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE (zie boek)
CONTINUE VERANDERING VERSUS DISCONTINUE
Continue verandering = de ontwikkeling die geleidelijk aan gebeurt en
vloeien de prestaties op een bepaald niveau voort uit die van de vorige niveaus (groei)
Discontinue verandering = de ontwikkeling die plaatsvindt via aparte stappen of stadia (stappen, praten)
HET BELANG VAN KRITIEKE EN GEVOELIGE PERIODEN
Kritieke periode = een specifieke periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis (infectieziekten,
geen veilige hechting) de grootste consequenties heeft.
Vb. Tijdens de zwangerschap had ze een infectie met als gevolg dat de baby een oogafwijking heeft.
Gevoelige periode = een periode waarin organismen extra ontvankelijk zijn voor bepaalde soorten stimuli in hun
omgeving (vb. het leren van taal) -> beste periode om iets te leren.
NATURE – NURTURE DISCUSSIE
- Nature = eigenschappen, vermogens en capaciteiten die we geërfd hebben van onze ouders.
- Nurture = de omgevingsinvloeden die bepalend zijn voor ons gedrag.
In hoeverre is het gedrag van mensen het gevolg van hun genetisch bepaalde natuur enerzijds en de fysieke en
sociale omgeving waarin ze opgroeien anderzijds?
LEVENSLOOP PERSPECTIEF VERSUS FOCUS OP SPECIFIEKE PERIODEN
Vroege ontwikkelingspsychologen richtten zich op de babytijd en de adolescentie, aan andere delen van de
kindertijd werd nauwelijks aandacht besteed.
, - Tegenwoordig kijken we naar de totale levensloop (levenslooppsychologie)
- sedert de ontdekking dat groei en verandering in elke levensfase plaatsvinden. Bovendien wordt een
belangrijk deel van iemands ontwikkeling bepaald door de andere mensen in de sociale omgeving en
context
HET LEVENSLOOPPERSPECTIEF: UITGANGSPUNTEN
1. ONTWIKKELING IS EEN LEVENSLANG PROCES
Volgens het levensloopperspectief zijn er in elke levensfase belangrijke ontwikkelingen. Bovendien kunnen eerdere
ontwikkelingen ook een invloed hebben op een latere ontwikkeling. Dit wordt gekoppeld aan ontwikkelingstaken.
2. ONTWIKKELING IS MULTI-DIMENSIONEEL EN MULTI-DIRECTIONEEL
Multi-dimensioneel: ontwikkeling kan plaats hebben op verschillende ontwikkelingsdomeinen, namelijk
lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling.
Multi-directioneel: in elke fase heb je een toename en afname van vaardigheden en kennis op verschillende
domeinen.
Vb. In de lagere school kiest ze voor taal en muziek, maar wanneer ze later kiest om leerkracht te worden, laat ze
andere carrièremogelijkheden vallen (afname). Ze werd leerkracht Frans waardoor haar taalkennis gedurende de
volwassenheid is toegenomen (toename).
3. ONTWIKKELING IS PLASTISCH
Plastisch = veranderbaar of ‘kneedbaar’. Je kan dingen bevorderen en stimuleren en ze zo op een
hoger niveau brengen.
Vb. Bejaarden trainen hun mentale vaardigheden door het oplossen van
kruiswoordraadsels.
4. ONTWIKKELING WORDT BEÏNVLOED DOOR MEERDERE, INTER-AGERENDE FACTOREN
- Cohorteffecten = een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren (generaties).
Vb. Baby’s die geboren zijn vlak na WOII zijn babyboomers omwille van de geboortegolf.
- Normatieve effecten = gebeurtenissen die zich voor de meeste mensen binnen een groep op
dezelfde manier voltrekken.
Vb. Vele kinderen met astma door de opwarming van de Aarde. Er bestaan verschillende soorten
normatieve effecten:
- Normatieve historisch bepaalde invloeden vb. Twin Towers (9/11)
- Normatieve leeftijdsgebonden invloeden vb. digitalisering
- Normatieve socio-cultureel bepaalde invloeden vb. hippies
- Niet-normatieve gebeurtenissen = speci 昀椀 eke, atypische gebeurtenissen die
plaatsvinden in het leven van een persoon die de meeste ander mensen niet overkomen.
Vb. De zwangerschap van een minderjarige dochter
DE REIKWIJDTE VAN HET VAKGEBIED
● ONTWIKKELINGSFASEN
- prenatale ontwikkeling
- de geboorte en pasgeborene
- de babytijd ( het eerste levensjaar)
- de peutertijd (1 tot 3 jaar)
- de kleutertijd (3 tot 6 jaar)
- Lager schooltijd (6-12 jaar)
, - de adoloscentie (12 tot 20 jaar)
- De jongvolwassenheid (20 tot 40 jaar)
- De volwassenheid (40 tot 60 jaar)
- De ouderdom (60 tot … jaar
Deze zijn relatief, grenzen zijn cultureel bepaald
● ONTWIKKELINGSDOMEINEN
- Lichamelijke ontwikkeling: lengte, gewicht en lichaamsbouw
- Motorische ontwikkeling: grove motoriek (armen en benen) → leren lopen, rennen, voetballen
- Tekenontwikkeling: deelaspect van motorische/ spelontwikkeling
- Perceptuele ontwikkeling: de ontwikkeling van de zintuigen (reuk, smaak, gehoor, tast en zicht)
- Seksuele ontwikkeling: het leren kennen en verkennen van het lichaam alsmede de gevoelens die
daarmee gepaard gaan
- Sociaal-emotionele ontwikkeling: het leren van sociale en emotionele vaardigheden via ontwikkeling
belangrijke personen in de ontwikkeling van het kind
- Cognitieve ontwikkeling: de ontwikkeling van het denken
- Taalontwikkeling: het leren praten van een taal om zich op een betekenisvolle manier uit te drukken in de
communicatie met anderen
- Morele ontwikkeling: het leren van wat goed en kwaad is, wat wel mag en niet mag
- Spelontwikkeling: spelen is een belangrijke factor in de ontwikkeling van het kind, want tijdens het spelen
leren kinderen
- Persoonlijkheidsontwikkeling: men ontwikkelt zich tot een uniek persoon met eigen identiteit
ER IS ZOWEL EEN HORIZONTALE ALS EEN VERTICALE SAMENHANG TUSSEN DEZE
ONTWIKKELINGSDOMEINEN:
Horizontale samenhang = een samenhang tussen ontwikkelingsdomeinen binnen één
ontwikkelingsfase.
→ Vb. Een adolescent heeft een laag gevoel van eigenwaarde (persoonlijkheidsontwikkeling),
omdat hij lichamelijk minder aantrekkelijk is (lichamelijke ontwikkeling)
Verticale samenhang = een samenhang tussen ontwikkelingsfasen binnen één
ontwikkelingsdomein.
→ Vb. Bij het tekenen (tekenontwikkeling) leert een kind eerst krabben en in de lagere
school geometrische figuren maken.
THEORETISCHE PERSPECTIEVEN
Binnen de levenslooppsychologie zijn er heel wat verschillende perspectieven van waaruit kinderen
en jongeren en hun gedrag worden bekeken:
Theoretisch Inhoud Vertegenwoordi Voorbeeld
perspectief gers
Psychodynamisch het onbewuste of crisissen als Freud en Erikson een adolescent met overgewicht heeft
drijfkracht van ontwikkeling een fixatie in de orale fase
Behavioristisch de ontwikkeling is enkel te begrijpen Pavlov en een adolescent met overgewicht wordt
vanuit waarneembaar gedrag Skinner niet beloond voor goede voedings en
bewegingsgewoonten
, Cognitief Bestudeert vooral hoe mensen Piaget een adolescent met overgewicht heeft
informatie verwerken geen effectieve manieren geleerd om
op gewicht te blijven en hecht geen
waarde aan goede voeding
Evolutionair het effect van biologische Bowlby een adolescent met overgewicht heeft
kenmerken op ontwikkeling een genetische aanleg voor
overgewicht
Contextueel de ontwikkeling gebeurt in een Vygotsky en een adolescent met overgewicht kan
complexe, sociale en culturele Bronfenbrenner ontwikkelen als gevolg van een
context gezinsomgeving waarin opvoeding en
maaltijden ongewoon belangrijk zijn
HOOFDSTUK 2: PRENATALE ONTWIKKELING
PRENATALE GROEI EN VERANDERING
BEVRUCHTING
Tijdens de pubertijd hebben vrouwen om de vier weken hebben vrouwen een eisprong waarbij de eicel via de
eileider naar de baarmoeder gaat. Tijdens dit proces kan men dan bevrucht worden door een zaadcel. Bij deze
bevruchting (conceptie) komen een zaadcel en een eicel samen om de ééncellige zygote te creëren
In de prenatale fase onderscheiden we drie perioden die aanvangen bij de conceptie: de germinale,
embryonale en foetale fase
→ Deze komen niet overeen met ‘trimesters’ ➔ deze komen overeen met de periode
waarin je zit
DE STADIA VAN DE PRENATALE ONTWIKKELING
1. DE GERMINALE PERIODE OF KIEMSTADUIM (0 tot 2 weken) - DE ZYGOTE
● Tijdens dit stadium gaat de methodische celdeling van start (principe van differentiatie): de zygote
(bevruchte eicel) begint zich te delen en in complexiteit toe te nemen
● De cellen krijgen een meer gespecialiseerde functie. Het beweegt zich verder door de eileider naar
de baarmoeder door een soort tentakels die de eicel voortduwen, maar ook om de zaadcellen
tegen te houden (meervoudige functie)
● Daarna gebeurt het innestelingsproces in de baarmoeder waarbij het zwangerschapshormoon
wordt afgescheiden (de menstruatie blijft uit)
● We onderscheiden 3 kiembladen:
- Het endoderm: ontwikkeling van de meeste inwendige organen (lever, darmen)
- Het mesoderm: ontwikkeling van skelet, spierstelsel, hart, bloedsomloop, geslachtsorganen
- Het ectoderm: ontwikkeling van haar, huid, tanden, zintuigen, hersenen, ruggenmerg
2. DE EMBRYONALE PERIODE (3 tot 8 weken)
Na het innestelingsproces spreken we over een embryo. Alle inwendige structuren (endoderm)
en uitwendige structuren (ectoderm) van het menselijk lichaam zullen in aanzet gevormd
worden.
● 3 belangrijke systemen gaan zich ontwikkelen:
- Placenta: zorgt voor voedingstoffen van de moeder die uit het bloed worden opgenomen
- Navelstreng: zorgt voor verbinding tussen de ongeborene en de moeder
- Vruchtzak: zorgt ervoor dat het kind veilig geborgen zit tot aan de geboorte
● Op het einde van de 3de week heeft zich een primitief hart gevormd.
EEN DEFINITIE VAN LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE
= de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen bij
toenemende leeftijd, dus van conceptie tot aan de dood.
- Wetenschappelijke benadering: onderzoekers toetsen hun hypotheses over de aard van het verloop van de
menselijke ontwikkeling m.b.v. wetenschappelijke bewijzen.
- Menselijke ontwikkeling: men probeert inzicht te krijgen op universele ontwikkelingsprincipes, de invloed van
culturele, raciale en etnische verschillen, en de unieke aspecten van individuen.
→ Groei = toename in woordenschat, meer autonomie ontwikkelen
→ Verandering = iets zichtbaar, dus vooral lichamelijk (leren stappen, waarden en normen…
→ Stabiliteit = je blijft niet onneindig jong, relaties…
- Ontwikkeling in elke levensperiode: ontwikkelingspsychologen gaan ervan uit dat mensen in sommige
opzichten tot aan het einde van hun leven blijven groeien en veranderen.
WAT IS ONTWIKKELING?
= “het veranderen van een aanwezig structuur” die zicht ont-wikkelt, ont-vouwt en ont plooit.
Structuren die veranderen = zindelijkheid, lichamelijke en cognitieve veranderingen
Kenmerken:
- Er is ontwikkeling gedurende de hele levenscyclus
- Er treden gedragsveranderingen op: zowel het verwerven van nieuwe mogelijkheden als het verliezen van een
bepaalde functie/vaardigheid (winst-verlies). Vb. Lien kan op 1 jaar zelfstandig lopen (winst), opa kan steeds minder
onthouden (verlies)
- Ontwikkeling heeft het karakter van een levenslang proces: kent een verloop in tijd dat een voortgang inhoudt
(geen momentopname).
ACTUELE VRAAGSTUKKEN EN ONDERWERPEN IN DE
LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE (zie boek)
CONTINUE VERANDERING VERSUS DISCONTINUE
Continue verandering = de ontwikkeling die geleidelijk aan gebeurt en
vloeien de prestaties op een bepaald niveau voort uit die van de vorige niveaus (groei)
Discontinue verandering = de ontwikkeling die plaatsvindt via aparte stappen of stadia (stappen, praten)
HET BELANG VAN KRITIEKE EN GEVOELIGE PERIODEN
Kritieke periode = een specifieke periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis (infectieziekten,
geen veilige hechting) de grootste consequenties heeft.
Vb. Tijdens de zwangerschap had ze een infectie met als gevolg dat de baby een oogafwijking heeft.
Gevoelige periode = een periode waarin organismen extra ontvankelijk zijn voor bepaalde soorten stimuli in hun
omgeving (vb. het leren van taal) -> beste periode om iets te leren.
NATURE – NURTURE DISCUSSIE
- Nature = eigenschappen, vermogens en capaciteiten die we geërfd hebben van onze ouders.
- Nurture = de omgevingsinvloeden die bepalend zijn voor ons gedrag.
In hoeverre is het gedrag van mensen het gevolg van hun genetisch bepaalde natuur enerzijds en de fysieke en
sociale omgeving waarin ze opgroeien anderzijds?
LEVENSLOOP PERSPECTIEF VERSUS FOCUS OP SPECIFIEKE PERIODEN
Vroege ontwikkelingspsychologen richtten zich op de babytijd en de adolescentie, aan andere delen van de
kindertijd werd nauwelijks aandacht besteed.
, - Tegenwoordig kijken we naar de totale levensloop (levenslooppsychologie)
- sedert de ontdekking dat groei en verandering in elke levensfase plaatsvinden. Bovendien wordt een
belangrijk deel van iemands ontwikkeling bepaald door de andere mensen in de sociale omgeving en
context
HET LEVENSLOOPPERSPECTIEF: UITGANGSPUNTEN
1. ONTWIKKELING IS EEN LEVENSLANG PROCES
Volgens het levensloopperspectief zijn er in elke levensfase belangrijke ontwikkelingen. Bovendien kunnen eerdere
ontwikkelingen ook een invloed hebben op een latere ontwikkeling. Dit wordt gekoppeld aan ontwikkelingstaken.
2. ONTWIKKELING IS MULTI-DIMENSIONEEL EN MULTI-DIRECTIONEEL
Multi-dimensioneel: ontwikkeling kan plaats hebben op verschillende ontwikkelingsdomeinen, namelijk
lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling.
Multi-directioneel: in elke fase heb je een toename en afname van vaardigheden en kennis op verschillende
domeinen.
Vb. In de lagere school kiest ze voor taal en muziek, maar wanneer ze later kiest om leerkracht te worden, laat ze
andere carrièremogelijkheden vallen (afname). Ze werd leerkracht Frans waardoor haar taalkennis gedurende de
volwassenheid is toegenomen (toename).
3. ONTWIKKELING IS PLASTISCH
Plastisch = veranderbaar of ‘kneedbaar’. Je kan dingen bevorderen en stimuleren en ze zo op een
hoger niveau brengen.
Vb. Bejaarden trainen hun mentale vaardigheden door het oplossen van
kruiswoordraadsels.
4. ONTWIKKELING WORDT BEÏNVLOED DOOR MEERDERE, INTER-AGERENDE FACTOREN
- Cohorteffecten = een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren (generaties).
Vb. Baby’s die geboren zijn vlak na WOII zijn babyboomers omwille van de geboortegolf.
- Normatieve effecten = gebeurtenissen die zich voor de meeste mensen binnen een groep op
dezelfde manier voltrekken.
Vb. Vele kinderen met astma door de opwarming van de Aarde. Er bestaan verschillende soorten
normatieve effecten:
- Normatieve historisch bepaalde invloeden vb. Twin Towers (9/11)
- Normatieve leeftijdsgebonden invloeden vb. digitalisering
- Normatieve socio-cultureel bepaalde invloeden vb. hippies
- Niet-normatieve gebeurtenissen = speci 昀椀 eke, atypische gebeurtenissen die
plaatsvinden in het leven van een persoon die de meeste ander mensen niet overkomen.
Vb. De zwangerschap van een minderjarige dochter
DE REIKWIJDTE VAN HET VAKGEBIED
● ONTWIKKELINGSFASEN
- prenatale ontwikkeling
- de geboorte en pasgeborene
- de babytijd ( het eerste levensjaar)
- de peutertijd (1 tot 3 jaar)
- de kleutertijd (3 tot 6 jaar)
- Lager schooltijd (6-12 jaar)
, - de adoloscentie (12 tot 20 jaar)
- De jongvolwassenheid (20 tot 40 jaar)
- De volwassenheid (40 tot 60 jaar)
- De ouderdom (60 tot … jaar
Deze zijn relatief, grenzen zijn cultureel bepaald
● ONTWIKKELINGSDOMEINEN
- Lichamelijke ontwikkeling: lengte, gewicht en lichaamsbouw
- Motorische ontwikkeling: grove motoriek (armen en benen) → leren lopen, rennen, voetballen
- Tekenontwikkeling: deelaspect van motorische/ spelontwikkeling
- Perceptuele ontwikkeling: de ontwikkeling van de zintuigen (reuk, smaak, gehoor, tast en zicht)
- Seksuele ontwikkeling: het leren kennen en verkennen van het lichaam alsmede de gevoelens die
daarmee gepaard gaan
- Sociaal-emotionele ontwikkeling: het leren van sociale en emotionele vaardigheden via ontwikkeling
belangrijke personen in de ontwikkeling van het kind
- Cognitieve ontwikkeling: de ontwikkeling van het denken
- Taalontwikkeling: het leren praten van een taal om zich op een betekenisvolle manier uit te drukken in de
communicatie met anderen
- Morele ontwikkeling: het leren van wat goed en kwaad is, wat wel mag en niet mag
- Spelontwikkeling: spelen is een belangrijke factor in de ontwikkeling van het kind, want tijdens het spelen
leren kinderen
- Persoonlijkheidsontwikkeling: men ontwikkelt zich tot een uniek persoon met eigen identiteit
ER IS ZOWEL EEN HORIZONTALE ALS EEN VERTICALE SAMENHANG TUSSEN DEZE
ONTWIKKELINGSDOMEINEN:
Horizontale samenhang = een samenhang tussen ontwikkelingsdomeinen binnen één
ontwikkelingsfase.
→ Vb. Een adolescent heeft een laag gevoel van eigenwaarde (persoonlijkheidsontwikkeling),
omdat hij lichamelijk minder aantrekkelijk is (lichamelijke ontwikkeling)
Verticale samenhang = een samenhang tussen ontwikkelingsfasen binnen één
ontwikkelingsdomein.
→ Vb. Bij het tekenen (tekenontwikkeling) leert een kind eerst krabben en in de lagere
school geometrische figuren maken.
THEORETISCHE PERSPECTIEVEN
Binnen de levenslooppsychologie zijn er heel wat verschillende perspectieven van waaruit kinderen
en jongeren en hun gedrag worden bekeken:
Theoretisch Inhoud Vertegenwoordi Voorbeeld
perspectief gers
Psychodynamisch het onbewuste of crisissen als Freud en Erikson een adolescent met overgewicht heeft
drijfkracht van ontwikkeling een fixatie in de orale fase
Behavioristisch de ontwikkeling is enkel te begrijpen Pavlov en een adolescent met overgewicht wordt
vanuit waarneembaar gedrag Skinner niet beloond voor goede voedings en
bewegingsgewoonten
, Cognitief Bestudeert vooral hoe mensen Piaget een adolescent met overgewicht heeft
informatie verwerken geen effectieve manieren geleerd om
op gewicht te blijven en hecht geen
waarde aan goede voeding
Evolutionair het effect van biologische Bowlby een adolescent met overgewicht heeft
kenmerken op ontwikkeling een genetische aanleg voor
overgewicht
Contextueel de ontwikkeling gebeurt in een Vygotsky en een adolescent met overgewicht kan
complexe, sociale en culturele Bronfenbrenner ontwikkelen als gevolg van een
context gezinsomgeving waarin opvoeding en
maaltijden ongewoon belangrijk zijn
HOOFDSTUK 2: PRENATALE ONTWIKKELING
PRENATALE GROEI EN VERANDERING
BEVRUCHTING
Tijdens de pubertijd hebben vrouwen om de vier weken hebben vrouwen een eisprong waarbij de eicel via de
eileider naar de baarmoeder gaat. Tijdens dit proces kan men dan bevrucht worden door een zaadcel. Bij deze
bevruchting (conceptie) komen een zaadcel en een eicel samen om de ééncellige zygote te creëren
In de prenatale fase onderscheiden we drie perioden die aanvangen bij de conceptie: de germinale,
embryonale en foetale fase
→ Deze komen niet overeen met ‘trimesters’ ➔ deze komen overeen met de periode
waarin je zit
DE STADIA VAN DE PRENATALE ONTWIKKELING
1. DE GERMINALE PERIODE OF KIEMSTADUIM (0 tot 2 weken) - DE ZYGOTE
● Tijdens dit stadium gaat de methodische celdeling van start (principe van differentiatie): de zygote
(bevruchte eicel) begint zich te delen en in complexiteit toe te nemen
● De cellen krijgen een meer gespecialiseerde functie. Het beweegt zich verder door de eileider naar
de baarmoeder door een soort tentakels die de eicel voortduwen, maar ook om de zaadcellen
tegen te houden (meervoudige functie)
● Daarna gebeurt het innestelingsproces in de baarmoeder waarbij het zwangerschapshormoon
wordt afgescheiden (de menstruatie blijft uit)
● We onderscheiden 3 kiembladen:
- Het endoderm: ontwikkeling van de meeste inwendige organen (lever, darmen)
- Het mesoderm: ontwikkeling van skelet, spierstelsel, hart, bloedsomloop, geslachtsorganen
- Het ectoderm: ontwikkeling van haar, huid, tanden, zintuigen, hersenen, ruggenmerg
2. DE EMBRYONALE PERIODE (3 tot 8 weken)
Na het innestelingsproces spreken we over een embryo. Alle inwendige structuren (endoderm)
en uitwendige structuren (ectoderm) van het menselijk lichaam zullen in aanzet gevormd
worden.
● 3 belangrijke systemen gaan zich ontwikkelen:
- Placenta: zorgt voor voedingstoffen van de moeder die uit het bloed worden opgenomen
- Navelstreng: zorgt voor verbinding tussen de ongeborene en de moeder
- Vruchtzak: zorgt ervoor dat het kind veilig geborgen zit tot aan de geboorte
● Op het einde van de 3de week heeft zich een primitief hart gevormd.