Thema 9 – Stofwisseling in de cel
Basisstof 1 – Chemie in cellen
Stofwisseling (metabolisme): het geheel van chemische omzettingsprocessen in een organisme
basale metabolisme: hartslag, ademhaling, peristaltische beweging
hoeveelheid zuurstofgebruik in rust = intensiteit basale metabolisme
Chemische energie: energie in atoombindingen van stoffen
anorganisch: kleine, eenvoudige moleculen, organisch: meer koolstofatomen veel energie
Assimilatie: opbouw van grote moleculen uit kleine, dissimilatie: afbraak van grote moleculen
Kinetische energie: bewegingsenergie, lichtenergie of warmte is nodig voor assimilatie
Heterotroof: energie uit opname van organische stoffen, autotroof: maakt eigen energie
Koolstofassimilatie: glucose vormen uit CO2 en water autotroof
Voortgezette assimilatie: koolhydraten, vetten, eiwitten, DNA maken uit glucose
ATP: bron van energie voor fotosynthese, 3 fosfaatgroepen
ADP: ATP min 1 fosfaatgroep, energie is vrijgekomen door afsplitsing
Fosforylering: het terug binden van de derde fosfaatgroep m.b.v. energie
NAD+: lijkend op ATP, reageert tot NADH, net als NADP+ reageert tot NADPH
Basisstof 2 – Enzymen
Enzym: eiwit dat een chemisch omzettingsproces kan katalyseren: mogelijk maken of versnellen
Substraat: stof waarop een enzym inwerkt
Enzymwerking is substraatspecifiek elk enzym werkt op 1 substraat
Enzym-substraatcomplex: de manier waarop het enzym bindt aan het substraat
Naam van een enzym is de naam van het substraat + ase ATPase staat boven de pijl v.d. reactie
Co-enzym: (an)organische cofactor oftewel hulpstof die het enzym nodig heeft om goed te werken
Activeringsenergie: energie nodig om een reactie op gang te brengen
groter dan de energiedrempel
vrijkomende energie bij de reactie: reactie-energie
gebruik van enzym zorgt voor een lagere activeringsenergie
Enzymactiviteit: mate waarin de reactie versnelt beïnvloed door temperatuur, zuurgraad,
concentratie en bindingen met stoffen die de activiteit verhogen of remmen
Optimumkromme: verband tussen temperatuur en enzymactiviteit
optimum: maximale enzymactiviteit, maximum: enzym deactiveert door vervorming van enzym
denaturatie: enzymmolecuul verliest ruimtelijke structuur irreversibel
pH: zuurgraad, bepaald door hoeveelheid H+
Basisstof 1 – Chemie in cellen
Stofwisseling (metabolisme): het geheel van chemische omzettingsprocessen in een organisme
basale metabolisme: hartslag, ademhaling, peristaltische beweging
hoeveelheid zuurstofgebruik in rust = intensiteit basale metabolisme
Chemische energie: energie in atoombindingen van stoffen
anorganisch: kleine, eenvoudige moleculen, organisch: meer koolstofatomen veel energie
Assimilatie: opbouw van grote moleculen uit kleine, dissimilatie: afbraak van grote moleculen
Kinetische energie: bewegingsenergie, lichtenergie of warmte is nodig voor assimilatie
Heterotroof: energie uit opname van organische stoffen, autotroof: maakt eigen energie
Koolstofassimilatie: glucose vormen uit CO2 en water autotroof
Voortgezette assimilatie: koolhydraten, vetten, eiwitten, DNA maken uit glucose
ATP: bron van energie voor fotosynthese, 3 fosfaatgroepen
ADP: ATP min 1 fosfaatgroep, energie is vrijgekomen door afsplitsing
Fosforylering: het terug binden van de derde fosfaatgroep m.b.v. energie
NAD+: lijkend op ATP, reageert tot NADH, net als NADP+ reageert tot NADPH
Basisstof 2 – Enzymen
Enzym: eiwit dat een chemisch omzettingsproces kan katalyseren: mogelijk maken of versnellen
Substraat: stof waarop een enzym inwerkt
Enzymwerking is substraatspecifiek elk enzym werkt op 1 substraat
Enzym-substraatcomplex: de manier waarop het enzym bindt aan het substraat
Naam van een enzym is de naam van het substraat + ase ATPase staat boven de pijl v.d. reactie
Co-enzym: (an)organische cofactor oftewel hulpstof die het enzym nodig heeft om goed te werken
Activeringsenergie: energie nodig om een reactie op gang te brengen
groter dan de energiedrempel
vrijkomende energie bij de reactie: reactie-energie
gebruik van enzym zorgt voor een lagere activeringsenergie
Enzymactiviteit: mate waarin de reactie versnelt beïnvloed door temperatuur, zuurgraad,
concentratie en bindingen met stoffen die de activiteit verhogen of remmen
Optimumkromme: verband tussen temperatuur en enzymactiviteit
optimum: maximale enzymactiviteit, maximum: enzym deactiveert door vervorming van enzym
denaturatie: enzymmolecuul verliest ruimtelijke structuur irreversibel
pH: zuurgraad, bepaald door hoeveelheid H+