Fysiologie
H1 De niet-zwangere vrouw
A. Gonadotropinen
KNDY-neuronen in de hypothalamus secreteert in pulsen
Kisspeptines. Deze laat GnRH neuronen GnRH in pulsen secreteren
→ stimulatie gonadotrope cellen: LH en FSH; pulsen om het uur LH
>>> FSH; pulsen om de 4 uur FSH >>> LH.
LH = belangrijk voor ontwikkeling finale follikels + ovulatie
FSH = belangrijk voor ontwikkeling finale follikels + stimulatie
primaire follikels (die een verhoging in oestrogeen en progesteron
teweeg brengt)
B. Follikels
1. Ontwikkeling gonaden
= embryonaal (5 weken)
Vorming gonadale ribbels, primordiale stamcellen → ontwikkeling tot gonaden (universeel)
2. Gonadale differentiatie stadium
= embryonaal (6-9 weken)
Vorming müllerian en wolffian systeem (ook universeel, wanneer testosteron aanwezig ->
breekt mullerian systeem af) Testosteron is differentiator
Gonaden differentiëren tot ovariën en testis
3. Follikelvorming
- Primordiale follikel
Eicel
Ongeveer 20 weken, onveranderd gedurende 30-40 jaar Granulosa cel
Functie granulosa cellen: ondersteuning eicelgroei en
vorming basaal membraan
- Pre-antrale follikel
Verdere ontwikkeling door Kiss peptines; eicel → zona pellucida;
granulosa cellen → meerlagig en fibroblast cellen → thecacellen
- Antrale follikel
Spontane golven van eicelgroei vanaf de puberteit binnen cohorten van
groeiende follikels, onafhankelijk van de cyclus! Het aantal granulosacellen
stijgt en er wordt een follikelholte gevormd gevuld met follikelvocht
,- Pre-ovulatoire of graafse follikel
FSH stijgt → graafse follikel; vorming cumulus Oöphorum (slechts 1 per
cyclus die uitgroeit tot dit). Cumulus zorgt dat eicel stil komt te liggen in
meiose 1
Atresie van de andere follikels + eicel tijdens de ontwikkeling
Granulosa cellen → apoptosis
Thecacellen → fibroblast cellen
Collaps antrum
Oiv FSH die constant blijft of daalt
aantal follikels daalt over de jaren
C. Ovulatoire cyclus
1. Folliculaire fase
- Rekrutering (dag 1-5)
Kenmerk: FSH en LH stijgen
FSH stijgt → 20 pre-antrale follikels worden 20 antrale follikels; thecalaag krijgt LH-R;
stimulatie granulosacellen tot productie E2 en inhibine
- Selectie (dag 5-10)
1 dominante follikel → productie van E2 waardoor LH stijgt en FSH daalt →
aanmaak androgenen stijgt hierdoor (vanuit cholesterol)
Granulosacellen vervangen FSH-R naar LH-R → stimulatie groei en LH neemt
functie FSH over (A→ E2)
Niet geselecteerde follikels → atresie doordat androgenen stijgen
- Pre-ovulatoire follikel
Oestradiol en inhibine stijgen naar maximaal + toename GnRH-R
→ meer LH en FSH secretie → luteïnisatie en ovulatie (LH stijgt meer doordat de frequentie
van de pulsen hoog is)
Luteïnisatie van de follikel zorgt ervoor dat in de granulosacellen cholesterol omgezet wordt
tot progesteron oiv Luteïne
, Ovulatie van de follikel wordt getriggerd door een LH piek
waardoor meiose 1 wordt afgerond, granulosacellen loskomen
en de follikelwand en de wand van het ovarium kapotgaan
De eicel komt terecht in de buikholte → eileider → fimbrae
voelt dit en verplaatst om eicel op te vangen
Geovuleerde producten: eicel + omringende cumuluscellen
Reden → zodat eileider die kan opvangen, de zaadcellen kunnen
aangetrokken worden en een goede zaadcel-selectie
Mechanisme is via verschillende mediatoren; PGE2 is het
belangrijkste! Soort trigger; pijnstillers onderdrukken die PGE2 → verstoring ovulatie
2. Luteale fase
- Corpus luteum (dag 15-21)
Bestaat uit granulosacellen en
thecacellen doordat ze zoveel luteïne
opnemen → secreteren progesteron
(inhiberend effect op Kisspeptines)
pulsfreq daalt: LH daalt; inhibine en E2
(inhiberend effect op FSH)
Indien implantatie → corpus luteum
wordt behouden
Geen implantatie? Overgaan op
luteolyse
- Luteolyse
Corpus luteum wordt afgebroken →
corpus albicans door PGF2a door de granulosacellen.
Inhiberend effect op granulosa en thecacellen die bron waren voor E2, Inh en P → ophef
inhibitie dus stijging in LH en FSH
D. Androgenen
Hirsutisme = een teveel aan androgenen → beharing volgens een mannelijk patroon
1. Productie
DHEA-S dehydroepiandrosteronsulfaat (bijnier) → hoogste concentratie; DHEA
dehydroepiandrosteron (bijnier en gonaden (ovaria)); A4 androstenedion (bijnier en
gonaden); T testosteron (bijnier, gonaden en perifere weefsels); DHT dihydrotestosteron
(perifere weefsels)
2. Functie
- Zwakke androgenen (DHEA, DHEA-S, A4) → precursoren voor sterke androgenen (T en
DHT) → precursoren (T en A4) voor E2 (oestradiol) en in meerdere mate E1 (oestron);
maar vanuit ovaria veel oestrogeen dus heft dit op