De grote geschiedenis definitie lijst HAVO, volledig compleet en per hoofdstuk ieder begrip uitgeschreven
agrarische revolutie De overgang van jagen en verzamelen als voornaamste middel van bestaan naar een sedentair bestaan als boer.
Omdat deze overgang plaatsvond in de nieuwe steentijd (het neolithicum), wordt deze revolutie ook wel aangeduid als neolithische revolutie.
aristocratie Vorm van bestuur waarbij de macht beperkt blijft tot een aantal families (adel).
Bijbel Het heilige boek van de christenen, dat uit twee delen bestaat: het Oude Testament (met boeken die ook heilig zijn voor joden)
en het Nieuwe Testament (met verhalen over het leven van Jezus en zijn eerste volgelingen).
burgerrecht Een recht dat toebehoort aan de erkende bewoners van een stad of staat (‘burgers’).
centraal bestuur Bestuur over een groter gebied vanuit één plaats, waarbij overal in het bestuurde gebied dezelfde wetten en belastingen gelden.
christendom Monothéïstische godsdienst die het geheel van christelijke waarden, voorschriften en gebruiken omvat en die is gebaseerd op de Bijbel,
directe democratie Vorm van bestuur waarbij alle burgers het recht hebben om in een volksvergadering mee te beslissen over het beleid.
Germanen Boerenvolken in Midden-Europa, die daar rond het begin van de jaartelling leefden.
geweldsmonopolie Een situatie waarin slechts de staat geweld mag gebruiken en mensen mag arresteren, opsluiten en eventueel fysiek straffen.
homo sapiens De laatste en enige mensensoort die nu nog bestaat en waartoe ook wij behoren (letterlijk: de wetende mens).
imperium Opperheerschappij, en vandaar een benaming voor een groot rijk, zoals het Romeinse keizerrijk.
jagers-verzamelaars Mensen die leven van de jacht, de visserij en het verzamelen van voedsel.
jodendom Monotheïstische godsdienst van de joden, gebaseerd op de boeken van de Hebreeuwse Bijbel (in de christelijke Bijbel het Oude Testament).
keizerrijk Een rijk dat wordt bestuurd door een keizer.
klassieke cultuur Griek-Romeinse cultuur of beschaving.
landbouwsamenleving Samenleving waarin de meeste mensen leven van akkerbouw en veeteelt.
monotheïsme Het geloof in één god.
pax romana ‘Romeinse vrede’, een periode van betrekkelijke rust in het Romeinse Rijk (27 v.C.-180 n.C.).
polis Stadstaat (een stad plus het omringende platteland) die zichzelf bestuurt.
polytheïsme Godsdienst waarbij mensen geloven in meerdere góden.
prehistorie Periode waarin een volk geen schrift gebruikt.
staat Een afgebakend gebied met een gecentraliseerd bestuur en een overkoepelend rechtssysteem waar de overheid een geweldsmonopolie heeft en
verantwoordelijk is voor de ordehandhaving en de verdediging van de landsgrenzen.
staatsgodsdienst Een godsdienst die is voorgeschreven voor iedereen die voor de staat werkt.
stedelijke gemeenschap De groep mensen die samen de bevolking van een stad vormt.
tiran Tijdelijke alleenheerser, later met de betekenis van ‘hardvochtig heerser’.
volksverhuizing De verplaatsing van een grote groep mensen (‘volk’) over een grote afstand.
HOOFDSTUK 2
, agrarische samenleving Een maatschappijvorm waarin bijna iedereen werkzaam is in de landbouw.
agrarisch-urbane Een maatschappijvorm waarin de meeste mensen werkzaam zijn in de landbouw, maar waar ook steden zijn, waarin veel mensen hun brood verdienen als
samenleving ambachtsman of handelaar.
autarkie Letterlijk ‘zelfvoorziening’: een vorm van economie waarin een gebied in zijn eigen economische behoefte voorziet en dus economisch onafhankelijk
is van andere gebieden.
burgerij De belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben.
centralisatie Het streven van heersers om hun gebied vanuit één punt te besturen en in het hele grondgebied gelijke wetten en belastingen in te voeren.
domein Landgoed dat bestaat uit een aantal boerderijen die onder dezelfde heer vallen, en dat in zijn geheel min of meer zelfvoorzienend is.
drieslagstelsel Een manier om een graanakker zo nuttig mogelijk te gebruiken, door in één jaar een derde van het land in de herfst in te zaaien, een derde van het
land in de lente en een derde van het land braak te laten liggen.
expansie De uitbreiding van een gebied of invloed.
feodaal stelsel Een bestuurssysteem waarbij een leenheer grond en rechten in ‘leen’ geeft aan een ondergeschikte leenman, in ruil voor trouwe dienst;
ook ‘leenstelsel’, ‘feodalisme’ of ‘feodaliteit’ genoemd.
geestelijke macht De macht over de kerk en haar leer.
geldeconomie Een economie waarin geld het voornaamste ruilmiddel is.
gilde Een vereniging van mensen met hetzelfde beroep (meestal handelaren of ambachtslieden) die de gezamenlijke belangen behartigt.
hiërarchie Kerkelijke rangorde; tegenwoordig ook gebruikt voor een rangorde buiten de kerk.
hofstelsel Een economisch systeem waarin min of meer zelfvoorzienende domeinen centraal staan; ook wel ‘domeinstelsel’ genoemd.
horige Halfvrije boer die recht heeft op zijn grond, maar het domein niet mag verlaten zonder toestemming van zijn heer.
inquisitie Een kerkelijke rechtbank die ketters berechtte.
investituurstrijd Het conflict tussen de keizer en de paus over de benoeming van bisschoppen.
islam Het geloof in één god, Allah, volgens de richtlijnen in de Koran en de uitspraken van de profeet Mohammed.
kalifaat Islamitische bestuursvorm waarin de kalief zowel wereldlijk als religieus heerser is.
kerstening Anderen bekeren tot het christendom.
ketter Iemand die een andere geloofsleer aanhangt dan de officiële.
kruistocht Een militaire onderneming om het heilige land te veroveren of te verdedigen.het heilige land te veroveren of te verdedigen.
leenheer Iemand die leenmannen aan zich heeft gebonden door hun grond en rechten in ‘leen’ te geven.
leenman Iemand die van een leenheer grond en rechten in ‘leen’ heeft gekregen en in ruil daarvoor trouwe dienst belooft; ook wel ‘vazal’ genoemd.
lekeninvestituur De officiële inwijding van een geestelijke door een leek (een nietgeestelijke).
lijfeigene Onvrije boer zonder bezit, die moet werken als boerenknecht.
missionaris Geestelijke die mensen tot het christendom probeert te bekeren.
parlement Een vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen (geestelijkheid, adel en burgerij) die advies uitbrengen aan de koning; ook wel