H3: sociale invloed
(hoorcollege 4 – 18/10/2024)
1. inleiding
- bestudering van gedrag van mensen bij het vellen van een oordeel of het
nemen van een beslissing, of het vervullen van een opdracht in
aanwezigheid van anderen
o vb: vrouw in wachtzaal, die bij elke biep opstaat, omdat de rest dat
doet, blijft dit ook doen wanneer zij als enige overblijft en oefent als
enige een invloed uit op de nieuwe aankomende patiënten
- invloed van de loutere aanwezigheid van anderen = mere presence
o anderen zijn gewoon in de buurt, maar is genoeg om invloed te
hebben
- impliciete sociale invloed: andere aanwezigen doen ook effectief iets
o conformisme = meerderheid
o innovatie = minderheid
- expliciete sociale invloed/gehoorzaamheid: andere aanwezigen zeggen wat
ik moet doen, terwijl ik dit niet wil doen
2. invloed van de aanwezigheid van anderen
2.1 tegenstrijdige bevindingen
- beter presteren met anderen in de buurt of net minder?
o sport: publiek kan positieve invloed hebben op sporter -> gaat
beter presteren
o mondeling examen: aanwezigheid prof belemmert het presteren
▪ (stress/evaluatie een invloed?)
- 1898: Triplett -> gaat wielerwedstrijden bekijken
o bedoeling: fietsen op je maximale tempo
▪ ging beter in sociale conditie dan wanneer hij alleen fietste
▪ eerste sociale experiment
- experiment met kinderen: vislijn opdraaien
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 kinderen naast elkaar en voerden beide de taak uit
(co-actief)
▪ sociale conditie ging sneller
▪ conclusie: aanwezigheid bevordert prestatie als je onderling
in competitie bent
o conditie 3: 2 kinderen, ene voerde de taak uit, andere zat er
gewoon bij (passief)
▪ ook hier betere prestatie dan in alleen-conditie
, - experiment van Allport (1920): vrije associatietaak -> zoveel mogelijk
woorden opschrijven die je linkt aan vakantie
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 4 deelnemers, zagen elkaars werk niet dus er was geen
competitie
▪ in sociale conditie meer woorden genoteerd binnen limiet van
3 min dan in alleen-conditie
o sociale facilitatie
▪ aanwezigheid van anderen bevordert het in de gegeven
situatie adaptieve gedrag
▪ prestatie verbetert of wordt vergemakkelijkt door de
aanwezigheid van soortgenoten
- experiment van Ader & Tatum (1963): de rode knop -> worden pijnlijke
elektroschokken uitgedeeld, hoelang duurt het vooraleer pp leren hoe ze
de schokken kunnen vermijden
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 pp (één van beide kon niet bij de rode knop)
▪ bij conditie 2 ging het doorhebben van het verband minder
snel dan bij conditie 1
o sociale inhibitie/belemmering
▪ aanwezigheid van anderen hindert het in de gegeven situatie
adaptieve gedrag
▪ prestatie wordt belemmerd of bemoeilijkt door de
aanwezigheid van soortgenoten
2.2 Wanneer sociale inhibitie en sociale facilitatie?
2.2.1 dierexperimenten
- experiment parkieten (Allee en Masure 1936): zitten liefst in lichte,
vertrouwde plekken -> worden nu in doolhof gezet
o conditie 1: alleen in doolhof
o conditie 2: met andere parkiet in doolhof
sociale inhibitie: duurt langer bij 2 parkieten dan bij 1 parkiet
- experiment mieren (Chen 1937): nestbouw bekijken, hoeveel en hoe snel
ze zand vervoeren
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 mieren
o conditie 3: 3 mieren
o altijd zelfde mier die bestudeerd wordt
sociale facilitatie: in situatie met 1 of 2 andere mieren ging het zand
verplaatsen sneller + meer zand verplaatsen
- experiment De Castro (1991): we eten meer in aanwezigheid van anderen
= facilitatie
probleem: er is geen consistentie tussen facilitatie en inhibitie
(hoorcollege 4 – 18/10/2024)
1. inleiding
- bestudering van gedrag van mensen bij het vellen van een oordeel of het
nemen van een beslissing, of het vervullen van een opdracht in
aanwezigheid van anderen
o vb: vrouw in wachtzaal, die bij elke biep opstaat, omdat de rest dat
doet, blijft dit ook doen wanneer zij als enige overblijft en oefent als
enige een invloed uit op de nieuwe aankomende patiënten
- invloed van de loutere aanwezigheid van anderen = mere presence
o anderen zijn gewoon in de buurt, maar is genoeg om invloed te
hebben
- impliciete sociale invloed: andere aanwezigen doen ook effectief iets
o conformisme = meerderheid
o innovatie = minderheid
- expliciete sociale invloed/gehoorzaamheid: andere aanwezigen zeggen wat
ik moet doen, terwijl ik dit niet wil doen
2. invloed van de aanwezigheid van anderen
2.1 tegenstrijdige bevindingen
- beter presteren met anderen in de buurt of net minder?
o sport: publiek kan positieve invloed hebben op sporter -> gaat
beter presteren
o mondeling examen: aanwezigheid prof belemmert het presteren
▪ (stress/evaluatie een invloed?)
- 1898: Triplett -> gaat wielerwedstrijden bekijken
o bedoeling: fietsen op je maximale tempo
▪ ging beter in sociale conditie dan wanneer hij alleen fietste
▪ eerste sociale experiment
- experiment met kinderen: vislijn opdraaien
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 kinderen naast elkaar en voerden beide de taak uit
(co-actief)
▪ sociale conditie ging sneller
▪ conclusie: aanwezigheid bevordert prestatie als je onderling
in competitie bent
o conditie 3: 2 kinderen, ene voerde de taak uit, andere zat er
gewoon bij (passief)
▪ ook hier betere prestatie dan in alleen-conditie
, - experiment van Allport (1920): vrije associatietaak -> zoveel mogelijk
woorden opschrijven die je linkt aan vakantie
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 4 deelnemers, zagen elkaars werk niet dus er was geen
competitie
▪ in sociale conditie meer woorden genoteerd binnen limiet van
3 min dan in alleen-conditie
o sociale facilitatie
▪ aanwezigheid van anderen bevordert het in de gegeven
situatie adaptieve gedrag
▪ prestatie verbetert of wordt vergemakkelijkt door de
aanwezigheid van soortgenoten
- experiment van Ader & Tatum (1963): de rode knop -> worden pijnlijke
elektroschokken uitgedeeld, hoelang duurt het vooraleer pp leren hoe ze
de schokken kunnen vermijden
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 pp (één van beide kon niet bij de rode knop)
▪ bij conditie 2 ging het doorhebben van het verband minder
snel dan bij conditie 1
o sociale inhibitie/belemmering
▪ aanwezigheid van anderen hindert het in de gegeven situatie
adaptieve gedrag
▪ prestatie wordt belemmerd of bemoeilijkt door de
aanwezigheid van soortgenoten
2.2 Wanneer sociale inhibitie en sociale facilitatie?
2.2.1 dierexperimenten
- experiment parkieten (Allee en Masure 1936): zitten liefst in lichte,
vertrouwde plekken -> worden nu in doolhof gezet
o conditie 1: alleen in doolhof
o conditie 2: met andere parkiet in doolhof
sociale inhibitie: duurt langer bij 2 parkieten dan bij 1 parkiet
- experiment mieren (Chen 1937): nestbouw bekijken, hoeveel en hoe snel
ze zand vervoeren
o conditie 1: alleen
o conditie 2: 2 mieren
o conditie 3: 3 mieren
o altijd zelfde mier die bestudeerd wordt
sociale facilitatie: in situatie met 1 of 2 andere mieren ging het zand
verplaatsen sneller + meer zand verplaatsen
- experiment De Castro (1991): we eten meer in aanwezigheid van anderen
= facilitatie
probleem: er is geen consistentie tussen facilitatie en inhibitie