Retorica: de kunst van het overtuigen van
Perikles tot Obama
- Week 1 -
Retorica wordt veelal negatief geassocieerd in de politiek. Men denkt bij retoriek aan
manipulatie van het onderbuikgevoel, het ondermijnen van ratio, propaganda en vooral
trucage. Dit laatste duidt op bedoelingen die niet integer zijn en er is een groot historisch
precedent voor het gebruiken van retoriek voor eigenbelang.
Gorgias, een karakter in een werk van Socrates, vond dat welsprekendheid voor niets
goed was – hij gaf daarvoor 237 argumenten. Hij zei dat het woord een machtig wapen is
– dat zowel goede als slechte inzet kan hebben. Ysocrates, Aristoteles, Cicero en
Quintitianus betogen allen voor een goede intentie die tot goede retorica leidt. Het werk
van Aristoteles over retorica, dat hij afsloot met “het oordeel is aan u”, is nog verassend
actueel voor de wetenschap.
Retorica is ideaaltypisch een beschavingsideaal en daarmee:
1) De inzet van het woord met het oog op overreding.
“Inzet van het woord” -> je gebruikt dus geen geweld.
“Overreding” -> Het zacht maken (persuade) of flexibel maken van het publiek.
“Overreding” -> Je beroept op de cognitie van het publiek, het oordeel is aan hen.
2) De redenaar doet een beroep op het oordeelsvermogen van het publiek en stelt zich
daarmee kwetsbaar op.
“Stelt zich daarmee kwetsbaar op” -> het publiek is onschendbaar.
3) Je tegenstander zou gelijk kunnen hebben.
“Je tegenstander” -> houd je bezig met zowel de ander als het publiek.
“Zou” -> open jezelf voor de mogelijkheid dat je tegenstander gelijk heeft.
“Kunnen” -> die mogelijkheid maakt het spreken retorica in plaats van feitenuitwisseling.
- Week 2 -
De eerste terugleesbare redevoering was juridisch; oftewel een pleitrede. Het recht heeft
de retorica eigenlijk voortgebracht. Er moet over het verleden gesproken worden, iets wat
overigens uniek is aan menselijke communicatie. In de moderne geschiedenis kunnen
rechtszaken ook over de toekomst gaan. Retorica zoekt naar rechtvaardigheid.
, De politiek gaat specifiek over de toekomst, er moet gedelibereerd worden over
toekomstige acties. Je bepleit de koers van het beleid, dit gebeurt in de politiek maar ook
in bedrijven. Het nut, het goede en het euvel worden besproken van beleid.
Ceremoniële retorica gaat over het heden – deze retorica past bij gelegenheden. De
teksten gaan vaak over overgangen en transformaties waar mensen graag retorica bij
horen. Er is lof of juist blaam. Het doel is eigenlijk niet overtuigen of tegenoverstellen,
eerder benadrukken, tonen en verbinden.
Aristoteles vond dat niet alleen de inhoud telt bij het overtuigen. Hij onderscheidt drie
kwaliteiten van retorica:
Logos: semantische waarde, wat je zegt, de kwaliteit van argumentatie.
Pathos: alles dat jij ondergaat en de gevoelens van het publiek.
Ethos: karakter, persoonlijkheid en deskundigheid (phronèsis), morele goedheid (aretè),
welwillendheid/uitstraling/rizz/likeability (eunoia). Dit schijnt door, zorg dat je dingen
daadwerkelijk weet en daadwerkelijk goede intenties hebt.
Sprezzatura: de schijn van achteloosheid.
Taken van de redenaar:
1) Inhoud: je moet een idee of vinding hebben met hoofdpunten.
2) Ordening: het (rang)schikken van argumenten.
3) Verwoording: je woordkeuze bepaalt je bericht na je de argumenten hebt bedacht.
4) Memorisering: dit maakt je vrij om te spreken en te voelen.
5) Voordracht: spreken bij luisterenden is retorica.
Delen van de redenvoering:
1) Inleiding
2) Vertelling en uiteenzetting
3) Stelling gevolgd door indeling van de argumentatie
4) Argumentatie
5) Slot
- Week 3 -
Over logos: ook wel het ‘vergeten kindje’ van de retorica. Het idee dat logos slechts de
inhoud is klopt niet precies. Het is juist het standpunt onderbouwen en argumentatie
formuleren.
Perikles tot Obama
- Week 1 -
Retorica wordt veelal negatief geassocieerd in de politiek. Men denkt bij retoriek aan
manipulatie van het onderbuikgevoel, het ondermijnen van ratio, propaganda en vooral
trucage. Dit laatste duidt op bedoelingen die niet integer zijn en er is een groot historisch
precedent voor het gebruiken van retoriek voor eigenbelang.
Gorgias, een karakter in een werk van Socrates, vond dat welsprekendheid voor niets
goed was – hij gaf daarvoor 237 argumenten. Hij zei dat het woord een machtig wapen is
– dat zowel goede als slechte inzet kan hebben. Ysocrates, Aristoteles, Cicero en
Quintitianus betogen allen voor een goede intentie die tot goede retorica leidt. Het werk
van Aristoteles over retorica, dat hij afsloot met “het oordeel is aan u”, is nog verassend
actueel voor de wetenschap.
Retorica is ideaaltypisch een beschavingsideaal en daarmee:
1) De inzet van het woord met het oog op overreding.
“Inzet van het woord” -> je gebruikt dus geen geweld.
“Overreding” -> Het zacht maken (persuade) of flexibel maken van het publiek.
“Overreding” -> Je beroept op de cognitie van het publiek, het oordeel is aan hen.
2) De redenaar doet een beroep op het oordeelsvermogen van het publiek en stelt zich
daarmee kwetsbaar op.
“Stelt zich daarmee kwetsbaar op” -> het publiek is onschendbaar.
3) Je tegenstander zou gelijk kunnen hebben.
“Je tegenstander” -> houd je bezig met zowel de ander als het publiek.
“Zou” -> open jezelf voor de mogelijkheid dat je tegenstander gelijk heeft.
“Kunnen” -> die mogelijkheid maakt het spreken retorica in plaats van feitenuitwisseling.
- Week 2 -
De eerste terugleesbare redevoering was juridisch; oftewel een pleitrede. Het recht heeft
de retorica eigenlijk voortgebracht. Er moet over het verleden gesproken worden, iets wat
overigens uniek is aan menselijke communicatie. In de moderne geschiedenis kunnen
rechtszaken ook over de toekomst gaan. Retorica zoekt naar rechtvaardigheid.
, De politiek gaat specifiek over de toekomst, er moet gedelibereerd worden over
toekomstige acties. Je bepleit de koers van het beleid, dit gebeurt in de politiek maar ook
in bedrijven. Het nut, het goede en het euvel worden besproken van beleid.
Ceremoniële retorica gaat over het heden – deze retorica past bij gelegenheden. De
teksten gaan vaak over overgangen en transformaties waar mensen graag retorica bij
horen. Er is lof of juist blaam. Het doel is eigenlijk niet overtuigen of tegenoverstellen,
eerder benadrukken, tonen en verbinden.
Aristoteles vond dat niet alleen de inhoud telt bij het overtuigen. Hij onderscheidt drie
kwaliteiten van retorica:
Logos: semantische waarde, wat je zegt, de kwaliteit van argumentatie.
Pathos: alles dat jij ondergaat en de gevoelens van het publiek.
Ethos: karakter, persoonlijkheid en deskundigheid (phronèsis), morele goedheid (aretè),
welwillendheid/uitstraling/rizz/likeability (eunoia). Dit schijnt door, zorg dat je dingen
daadwerkelijk weet en daadwerkelijk goede intenties hebt.
Sprezzatura: de schijn van achteloosheid.
Taken van de redenaar:
1) Inhoud: je moet een idee of vinding hebben met hoofdpunten.
2) Ordening: het (rang)schikken van argumenten.
3) Verwoording: je woordkeuze bepaalt je bericht na je de argumenten hebt bedacht.
4) Memorisering: dit maakt je vrij om te spreken en te voelen.
5) Voordracht: spreken bij luisterenden is retorica.
Delen van de redenvoering:
1) Inleiding
2) Vertelling en uiteenzetting
3) Stelling gevolgd door indeling van de argumentatie
4) Argumentatie
5) Slot
- Week 3 -
Over logos: ook wel het ‘vergeten kindje’ van de retorica. Het idee dat logos slechts de
inhoud is klopt niet precies. Het is juist het standpunt onderbouwen en argumentatie
formuleren.