Oefenvragen
Contextuele hulpverlening
1. Wat betekent “context” in de contextuele benadering?
A. De omgeving waarin iemand woont
B. Het netwerk van betekenisvolle relaties rondom iemand
C. Alleen de directe familie van een persoon
D. De genetische aanleg van iemand
2. Welke van de volgende is een gegeven relatie?
A. Vrienden van school
B. Partner
C. Ouders
D. Collega’s
3. Wat is een verworven relatie?
A. Een relatie door geboorte
B. Een relatie die je in je leven opdoet
C. Een genetische eigenschap
D. Een norm of waarde van het gezin
4. Welke van de volgende hoort bij “erfelijke aanleg”?
A. Dyslexie
B. Sociale omgangsvormen
C. Opvoedregels
D. Huisregels (zoals schoenen uit)
5. Welke dimensie van de rationele werkelijkheid gaat over
objectieve gegevens en gebeurtenissen?
A. Psychologie
B. Interacties
C. Feiten
D. Relationele ethiek
6. Welke vorm van onrecht overkomt iemand zonder dat iemand
er direct schuld aan heeft?
A. Vergeldend onrecht
B. Verdelend/toedelend onrecht
C. Relationeel onrecht
D. Psychologisch onrecht
7. Welke dimensie onderzoekt hoe feiten iemands
persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden?
A. Feiten
B. Psychologie
, C. Interacties
D. Relationele ethiek
8. Wat staat centraal bij de derde dimensie, interacties?
A. Objectieve feiten
B. Communicatie- en gedragspatronen binnen het gezin
C. Erfelijke eigenschappen
D. Relationele ethiek
9. Wat is het doel van relationele ethiek (vierde dimensie)?
A. Onderzoeken van genetische aanleg
B. Balans tussen geven en ontvangen in relaties
C. Vaststellen van huisregels
D. Objectief feiten verzamelen
10. Wat is een belangrijk doel van dialoog in de contextuele
hulpverlening?
A. De waarheid achterhalen
B. Cliënten helpen erkenning te geven en te ontvangen
C. Alleen de ouders corrigeren
D. Alle conflicten oplossen zonder gesprekken
11. Wat betekent zelfvalidatie in de context van dialoog?
A. Ik ben ik, en ik ben waardevol
B. Ik volg alleen de regels van mijn gezin
C. Ik moet altijd voor anderen zorgen
D. Ik ben afhankelijk van mijn omgeving
12. Wat is meerzijdige partijdigheid?
A. Neutraal blijven ten opzichte van alle betrokkenen
B. Oog hebben voor alle betrokkenen en afwisselend steun geven
C. Alleen de cliënt steunen
D. Alleen de veroorzaker van het probleem corrigeren
13. Welke valkuil kan ontstaan door persoonlijke thema’s van de
hulpverlener?
A. Te traag werken
B. Cliënt tekortdoen door eigen ervaringen mee te nemen
C. Geen ethische overwegingen maken
D. Alleen feiten verzamelen
14. Welke factor bepaalt mede hoe een ziekte van een ouder de
balans geven/ontvangen beïnvloedt?
A. Alleen de leeftijd van het kind
B. Geslacht, plaats in kinderrij, psychologie en interactiepatronen
C. Alleen erfelijke aanleg
D. Alleen de financiële situatie
15. Wat gebeurt er als een kind niet ontvangt wat het nodig heeft
van de ouder?
Contextuele hulpverlening
1. Wat betekent “context” in de contextuele benadering?
A. De omgeving waarin iemand woont
B. Het netwerk van betekenisvolle relaties rondom iemand
C. Alleen de directe familie van een persoon
D. De genetische aanleg van iemand
2. Welke van de volgende is een gegeven relatie?
A. Vrienden van school
B. Partner
C. Ouders
D. Collega’s
3. Wat is een verworven relatie?
A. Een relatie door geboorte
B. Een relatie die je in je leven opdoet
C. Een genetische eigenschap
D. Een norm of waarde van het gezin
4. Welke van de volgende hoort bij “erfelijke aanleg”?
A. Dyslexie
B. Sociale omgangsvormen
C. Opvoedregels
D. Huisregels (zoals schoenen uit)
5. Welke dimensie van de rationele werkelijkheid gaat over
objectieve gegevens en gebeurtenissen?
A. Psychologie
B. Interacties
C. Feiten
D. Relationele ethiek
6. Welke vorm van onrecht overkomt iemand zonder dat iemand
er direct schuld aan heeft?
A. Vergeldend onrecht
B. Verdelend/toedelend onrecht
C. Relationeel onrecht
D. Psychologisch onrecht
7. Welke dimensie onderzoekt hoe feiten iemands
persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden?
A. Feiten
B. Psychologie
, C. Interacties
D. Relationele ethiek
8. Wat staat centraal bij de derde dimensie, interacties?
A. Objectieve feiten
B. Communicatie- en gedragspatronen binnen het gezin
C. Erfelijke eigenschappen
D. Relationele ethiek
9. Wat is het doel van relationele ethiek (vierde dimensie)?
A. Onderzoeken van genetische aanleg
B. Balans tussen geven en ontvangen in relaties
C. Vaststellen van huisregels
D. Objectief feiten verzamelen
10. Wat is een belangrijk doel van dialoog in de contextuele
hulpverlening?
A. De waarheid achterhalen
B. Cliënten helpen erkenning te geven en te ontvangen
C. Alleen de ouders corrigeren
D. Alle conflicten oplossen zonder gesprekken
11. Wat betekent zelfvalidatie in de context van dialoog?
A. Ik ben ik, en ik ben waardevol
B. Ik volg alleen de regels van mijn gezin
C. Ik moet altijd voor anderen zorgen
D. Ik ben afhankelijk van mijn omgeving
12. Wat is meerzijdige partijdigheid?
A. Neutraal blijven ten opzichte van alle betrokkenen
B. Oog hebben voor alle betrokkenen en afwisselend steun geven
C. Alleen de cliënt steunen
D. Alleen de veroorzaker van het probleem corrigeren
13. Welke valkuil kan ontstaan door persoonlijke thema’s van de
hulpverlener?
A. Te traag werken
B. Cliënt tekortdoen door eigen ervaringen mee te nemen
C. Geen ethische overwegingen maken
D. Alleen feiten verzamelen
14. Welke factor bepaalt mede hoe een ziekte van een ouder de
balans geven/ontvangen beïnvloedt?
A. Alleen de leeftijd van het kind
B. Geslacht, plaats in kinderrij, psychologie en interactiepatronen
C. Alleen erfelijke aanleg
D. Alleen de financiële situatie
15. Wat gebeurt er als een kind niet ontvangt wat het nodig heeft
van de ouder?