Samenvatting
Contextuele hulpverlening
H1. Het begrip context
Mens als relationeel wezen: niemand staat op zichzelf, ieder
mens is verbonden met anderen.
Context = netwerk van betekenisvolle relaties
o Directe familierelaties: gezin waarin je bent opgegroeid of
nu deel van uitmaakt.
o Intergenerationele familieverbanden: verbondenheid
tussen generaties (grootouders, ouders, kinderen,
kleinkinderen).
Soorten relaties
o Gegeven relaties: familie, onverbrekelijk door geboorte.
o Verworven relaties: relaties die je opdoet in het leven
(vrienden, collega’s, partner), kunnen verbroken worden.
Overdracht in de context: pijn en vreugde worden bepaald door
de (intergenerationele) context. Er spelen 4 aspecten:
1. Erfelijke aanleg (nature): genetische eigenschappen (bv.
oogkleur, dyslexie).
2. Sociale omgevingsfactoren (nurture): opvoeding,
leefomstandigheden, talentontwikkeling.
3. Gewoonten en gebruiken: verschillen tussen gezinnen (bv.
schoenen uit in huis).
4. Normen en waarden: omgangsregels en opvattingen over
wat hoort of niet.
H2. Rationele ethiek en de vier dimensies
Rationele ethiek (Nagy): relaties draaien om geven en ontvangen.
o Kind ontvangt in eerste levensfase meer dan het geeft.
o Later leert het kind zelf geven → groeit in zelfvertrouwen en
eigenwaarde.
o Problemen ontstaan als een kind niet ontvangt wat nodig is
(door ouderlijk tekort of moeilijke omstandigheden).
De vier dimensies van de rationele werkelijkheid
1. Eerste dimensie – de feiten
o Objectieve gegevens en gebeurtenissen (geslacht, adoptie,
ziekte, scheiding, armoede).
o Onrecht:
, Verdelend/toedelend: niemand schuldig (bv. ziekte,
oorlog).
Vergeldend: veroorzaakt door mensen (bv.
mishandeling, misbruik).
o Onrecht kan generaties doorwerken.
2. Tweede dimensie – psychologie
o Hoe feiten invloed hebben op de persoonlijkheidsontwikkeling.
o Factoren: karakter, behoeften, overlevingsmechanismen.
3. Derde dimensie – interacties
o Waarneembaar gedrag en communicatie binnen het gezin.
o Wie bepaalt regels? Hoe zijn de relaties en patronen?
4. Vierde dimensie – relationele ethiek
o Balans tussen geven en ontvangen.
o Vraag: heeft het kind ontvangen wat nodig was, of stonden
feiten/psychologie/interacties in de weg?
Dimensies hangen samen: bv. ziekte van vader (1) beïnvloedt psychologie
(2), interacties (3) en balans geven/ontvangen (4).
H4. De dialoog
Dialoog = gesprek met cliënt en belangrijke personen uit de
context.
Doel: erkenning geven voor onrecht en verdiensten.
Effect: versterkt zelfafbakeningen (ik ben ik) en zelfvalidatie (ik
ben waardevol).
Voorwaarde: wederzijds respect. Het gaat niet om de waarheid,
maar om wat de situatie voor iemand betekende.
H6. Meerzijdig gerichte partijdigheid
Grondhouding van de hulpverlener:
o Niet neutraal, maar oog voor álle betrokkenen in de context.
o Benoemen van onrecht en erkenning geven.
o Afwisselend naast verschillende betrokkenen staan → steun
geven aan wie het meest nodig heeft.
Valkuilen:
1. Tempo: te snel partij kiezen, individu tekortdoen.
2. Eigen thema’s: persoonlijke ervaringen kunnen invloed
hebben (bv. relatie met moeder).
3. Druk van cliënten: oproep om partij te kiezen, maar je blijft
zoeken naar wat voor iedereen het beste is.
4. Ernst van gedrag: soms lastig het menselijke achter
destructief gedrag te blijven zien.
Kern van contextuele benadering: mens staat nooit op zichzelf,
maar is altijd verbonden met anderen.
, Systeemgericht werken in sociale
beroepen
H1. Perspectieven op gedrag
1. Psychodynamisch perspectief
Focus: Invloed van vroege ervaringen en onbewuste processen op
gedrag.
Freud: Gedrag wordt sterk bepaald door onbewuste driften;
persoonlijkheid bestaat uit:
1. Id/Es: Aangeboren driften (Eros = liefde/leven, Thanatos =
dood/agressie).
2. Ego/Ich: Bemiddelt tussen driften en superego; ontwikkelt
zich in peutertijd; mentaliseren = nadenken over eigen en
andermans gevoelens.
3. Superego: Normen en geweten, ontwikkelt zich in kleutertijd.
Afweermechanismen: Onbewuste strategieën zoals verdringing,
ontkenning, rationalisatie, projectie.
o Gezonde afweer = sublimatie (bijv. gevoelens uiten via sport
of kunst).
Psychoseksuele ontwikkeling: 5 stadia, problemen bij stagnatie
= fixatie, terugval = regressie.
Overdracht/ttegenoverdracht: Emoties van vroeger/projecties in
therapie.
Neo-Freudianen (bijv. Jung): Onbewuste bevat ook collectieve
elementen, spirituele behoeften.
Therapieën: Klassieke psychoanalyse (verdrongen herinneringen
bewust maken), moderne psychodynamische therapie (focus op
actuele relaties).
2. Behavioristisch perspectief
Focus: Gedrag wordt beïnvloed door leerervaringen; richt zich op
observeerbaar gedrag.
Belangrijke theorieën:
o Pavlov: Klassieke conditionering (leren door associatie, hond
kwijlt bij bel).
o Watson: Alle gedrag, ook emoties, aangeleerd (bijv. Baby
Albert-experiment).
o Thorndike: Operante conditionering; gedrag = trial-and-error
+ wet van effect; beloning/straf beïnvloedt gedrag.
o Skinner: Variabele bekrachtiging voor langdurige
gedragsverandering.
o Bandura: Sociaal leren / model-leren; leren door observatie
van anderen.
Contextuele hulpverlening
H1. Het begrip context
Mens als relationeel wezen: niemand staat op zichzelf, ieder
mens is verbonden met anderen.
Context = netwerk van betekenisvolle relaties
o Directe familierelaties: gezin waarin je bent opgegroeid of
nu deel van uitmaakt.
o Intergenerationele familieverbanden: verbondenheid
tussen generaties (grootouders, ouders, kinderen,
kleinkinderen).
Soorten relaties
o Gegeven relaties: familie, onverbrekelijk door geboorte.
o Verworven relaties: relaties die je opdoet in het leven
(vrienden, collega’s, partner), kunnen verbroken worden.
Overdracht in de context: pijn en vreugde worden bepaald door
de (intergenerationele) context. Er spelen 4 aspecten:
1. Erfelijke aanleg (nature): genetische eigenschappen (bv.
oogkleur, dyslexie).
2. Sociale omgevingsfactoren (nurture): opvoeding,
leefomstandigheden, talentontwikkeling.
3. Gewoonten en gebruiken: verschillen tussen gezinnen (bv.
schoenen uit in huis).
4. Normen en waarden: omgangsregels en opvattingen over
wat hoort of niet.
H2. Rationele ethiek en de vier dimensies
Rationele ethiek (Nagy): relaties draaien om geven en ontvangen.
o Kind ontvangt in eerste levensfase meer dan het geeft.
o Later leert het kind zelf geven → groeit in zelfvertrouwen en
eigenwaarde.
o Problemen ontstaan als een kind niet ontvangt wat nodig is
(door ouderlijk tekort of moeilijke omstandigheden).
De vier dimensies van de rationele werkelijkheid
1. Eerste dimensie – de feiten
o Objectieve gegevens en gebeurtenissen (geslacht, adoptie,
ziekte, scheiding, armoede).
o Onrecht:
, Verdelend/toedelend: niemand schuldig (bv. ziekte,
oorlog).
Vergeldend: veroorzaakt door mensen (bv.
mishandeling, misbruik).
o Onrecht kan generaties doorwerken.
2. Tweede dimensie – psychologie
o Hoe feiten invloed hebben op de persoonlijkheidsontwikkeling.
o Factoren: karakter, behoeften, overlevingsmechanismen.
3. Derde dimensie – interacties
o Waarneembaar gedrag en communicatie binnen het gezin.
o Wie bepaalt regels? Hoe zijn de relaties en patronen?
4. Vierde dimensie – relationele ethiek
o Balans tussen geven en ontvangen.
o Vraag: heeft het kind ontvangen wat nodig was, of stonden
feiten/psychologie/interacties in de weg?
Dimensies hangen samen: bv. ziekte van vader (1) beïnvloedt psychologie
(2), interacties (3) en balans geven/ontvangen (4).
H4. De dialoog
Dialoog = gesprek met cliënt en belangrijke personen uit de
context.
Doel: erkenning geven voor onrecht en verdiensten.
Effect: versterkt zelfafbakeningen (ik ben ik) en zelfvalidatie (ik
ben waardevol).
Voorwaarde: wederzijds respect. Het gaat niet om de waarheid,
maar om wat de situatie voor iemand betekende.
H6. Meerzijdig gerichte partijdigheid
Grondhouding van de hulpverlener:
o Niet neutraal, maar oog voor álle betrokkenen in de context.
o Benoemen van onrecht en erkenning geven.
o Afwisselend naast verschillende betrokkenen staan → steun
geven aan wie het meest nodig heeft.
Valkuilen:
1. Tempo: te snel partij kiezen, individu tekortdoen.
2. Eigen thema’s: persoonlijke ervaringen kunnen invloed
hebben (bv. relatie met moeder).
3. Druk van cliënten: oproep om partij te kiezen, maar je blijft
zoeken naar wat voor iedereen het beste is.
4. Ernst van gedrag: soms lastig het menselijke achter
destructief gedrag te blijven zien.
Kern van contextuele benadering: mens staat nooit op zichzelf,
maar is altijd verbonden met anderen.
, Systeemgericht werken in sociale
beroepen
H1. Perspectieven op gedrag
1. Psychodynamisch perspectief
Focus: Invloed van vroege ervaringen en onbewuste processen op
gedrag.
Freud: Gedrag wordt sterk bepaald door onbewuste driften;
persoonlijkheid bestaat uit:
1. Id/Es: Aangeboren driften (Eros = liefde/leven, Thanatos =
dood/agressie).
2. Ego/Ich: Bemiddelt tussen driften en superego; ontwikkelt
zich in peutertijd; mentaliseren = nadenken over eigen en
andermans gevoelens.
3. Superego: Normen en geweten, ontwikkelt zich in kleutertijd.
Afweermechanismen: Onbewuste strategieën zoals verdringing,
ontkenning, rationalisatie, projectie.
o Gezonde afweer = sublimatie (bijv. gevoelens uiten via sport
of kunst).
Psychoseksuele ontwikkeling: 5 stadia, problemen bij stagnatie
= fixatie, terugval = regressie.
Overdracht/ttegenoverdracht: Emoties van vroeger/projecties in
therapie.
Neo-Freudianen (bijv. Jung): Onbewuste bevat ook collectieve
elementen, spirituele behoeften.
Therapieën: Klassieke psychoanalyse (verdrongen herinneringen
bewust maken), moderne psychodynamische therapie (focus op
actuele relaties).
2. Behavioristisch perspectief
Focus: Gedrag wordt beïnvloed door leerervaringen; richt zich op
observeerbaar gedrag.
Belangrijke theorieën:
o Pavlov: Klassieke conditionering (leren door associatie, hond
kwijlt bij bel).
o Watson: Alle gedrag, ook emoties, aangeleerd (bijv. Baby
Albert-experiment).
o Thorndike: Operante conditionering; gedrag = trial-and-error
+ wet van effect; beloning/straf beïnvloedt gedrag.
o Skinner: Variabele bekrachtiging voor langdurige
gedragsverandering.
o Bandura: Sociaal leren / model-leren; leren door observatie
van anderen.